Difference between revisions of "Cogniaux, Alfred (1841-1916)"

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
m
m
Line 1: Line 1:
 
<div style="text-align:right;">[ NL]</div>
 
<div style="text-align:right;">[ NL]</div>
 
[[category:Wetenschappers]][[category:Plantkundigen]][[category:Geboorte 1826-1850]][[category:Botanische tuinen]][[category:Professoren]]
 
[[category:Wetenschappers]][[category:Plantkundigen]][[category:Geboorte 1826-1850]][[category:Botanische tuinen]][[category:Professoren]]
[[file:Cogniaux Alfred.jpg|250px|right|Bron:  Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles, 5 (1919), nr. 3,  I-XXI.]]
+
[[file:Cogniaux Alfred.jpg|300px|right|Bron:  Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles, 5 (1919), nr. 3,  I-XXI.]]
 
Voluit: Alfred Célestin Cogniaux.<br/>Autodidact plantkundige en medewerker aan de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Jardin botanique de Bruxelles]]. Geboren op 7 april 1841 in Robechies en gestorven op 15 april 1916 in Genappe.  
 
Voluit: Alfred Célestin Cogniaux.<br/>Autodidact plantkundige en medewerker aan de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Jardin botanique de Bruxelles]]. Geboren op 7 april 1841 in Robechies en gestorven op 15 april 1916 in Genappe.  
  
 
<br/>
 
<br/>
 
===Biografie===
 
===Biografie===
Cogniaux groeide op in het dorpje Robechies. Zoals zovele kinderen van kleine pachters bracht hij meer tijd door op de hoeve, waar hij voor het hoeden van de koeien instond, dan op de schoolbanken. Toch behaalde hij in 1862 het diploma van regent  aan de normaalschool in Nijvel. Hetzelfde jaar ging hij aan de slag als leraar wis- en natuurkunde in de middelbare school van Visé, waarna hij ook nog posten vervulde in Gosselies, Philippeville, Braine-le-Compte en Maaseik. Als leraar ontwikkelde Cogniaux een interesse in plantkunde en in 1862 was hij een kernspeler in de stichting van de [[Société royale de botanique de Belgique]]. Hij kwam hier in contact met gevestigde jonge plantkundigen en ook met de befaamde [[Dumortier, Barthélémy-Charles-Joseph (1797-1878)| Barthélémy Du Mortier]], die hem in de richting van het mossenonderzoek loodste. Dumortier ondersteunde bovendien Cogniaux’ kandidatuur voor de post van adjunct-natuurkundige die in 1872 was vrijgekomen na de overname van de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Plantentuin]] door de Staat. Als medestichter en publicatiesecretaris van de [[Société royale de botanique de Belgique]] en als protegé van Dumortier was  Cogniaux een logische kandidaat voor deze post. Hetzelfde jaar nog  werd hij officieel aangenomen. Hij zou het er uiteindelijk brengen tot conservator. Cogniaux’ werk in de Plantentuin richtte zich op de systematiek van de varenplanten en de inventarisatie van verschillende herbaria. Hij creëerde een herbarium van inlandse varens en één van inlandse cryptogamen. Cogniaux ontwikkelde bovendien een interesse voor exotische planten die tot uiting kwam in Les plantes ornementales à feuillage panaché et coloré (1873-1874), een geïllustreerde copublicatie samen met collega [[Marchal, Élie (1839-1923)|Elie Marchal]]) in twee volumes, die tuinbouwkundige feiten met een meer wetenschappelijke documentatie verenigde. In 1880 diende Cogniaux, wellicht na een geschil met directeur [[Crépin, François (1830-1903)|François Crépin]] zijn ontslag in. Hij ging opnieuw als natuurkundeleraar aan de slag, eerst in de rijksmiddelbare school van Jodoigne en daarna in Verviers (1885). Nadenken over wetenschapsonderricht begon hem steeds meer te boeien, en in 1883 stelde hij een eerste leerboekje, Petite flore de Belgique à l’usage des écoles op (dat meermaals werd herdrukt), waarin de nadruk lag op vereenvoudiging. Nadien verschenen ook nog handboeken voor scholieren over dierkunde, plantkunde en fysica.
+
Cogniaux groeide op in het dorpje Robechies. Zoals zovele kinderen van kleine pachters bracht hij meer tijd door op de hoeve, waar hij voor het hoeden van de koeien instond, dan op de schoolbanken. Toch behaalde hij in 1862 het diploma van regent  aan de normaalschool in Nijvel. Hetzelfde jaar ging hij aan de slag als leraar wis- en natuurkunde in de middelbare school van Visé, waarna hij ook nog posten vervulde in Gosselies, Philippeville, Braine-le-Compte en Maaseik. Als leraar ontwikkelde Cogniaux een interesse in plantkunde en in 1862 was hij een kernspeler in de stichting van de [[Société royale de botanique de Belgique]]. Hij kwam hier in contact met gevestigde jonge plantkundigen en ook met de befaamde [[Dumortier, Barthélémy-Charles-Joseph (1797-1878)| Barthélémy Du Mortier]], die hem in de richting van het mossenonderzoek loodste. Dumortier ondersteunde bovendien Cogniaux’ kandidatuur voor de post van adjunct-natuurkundige die in 1872 was vrijgekomen na de overname van de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Plantentuin]] door de Staat. Als medestichter en publicatiesecretaris van de [[Société royale de botanique de Belgique]] en als protegé van Dumortier was  Cogniaux een logische kandidaat voor deze post. Hetzelfde jaar nog  werd hij officieel aangenomen. Hij zou het er uiteindelijk brengen tot conservator. Cogniaux’ werk in de Plantentuin richtte zich op de systematiek van de varenplanten en de inventarisatie van verschillende herbaria. Hij creëerde een herbarium van inlandse varens en één van inlandse cryptogamen. Cogniaux ontwikkelde bovendien een interesse voor exotische planten die tot uiting kwam in ''Les plantes ornementales à feuillage panaché et coloré'' (1873-1874), een geïllustreerde copublicatie samen met collega [[Marchal, Élie (1839-1923)|Elie Marchal]] in twee volumes, die tuinbouwkundige feiten met een meer wetenschappelijke documentatie verenigde. In 1880 diende Cogniaux, wellicht na een geschil met directeur [[Crépin, François (1830-1903)|François Crépin]] zijn ontslag in. Hij ging opnieuw als natuurkundeleraar aan de slag, eerst in de rijksmiddelbare school van Jodoigne en daarna in Verviers (1885). Nadenken over wetenschapsonderricht begon hem steeds meer te boeien, en in 1883 stelde hij een eerste leerboekje, ''Petite flore de Belgique à l’usage des écoles'' op (dat meermaals werd herdrukt), waarin de nadruk lag op vereenvoudiging. Nadien verschenen ook nog handboeken voor scholieren over dierkunde, plantkunde en fysica.
  
<br/>Cogniaux’ drieonderzoeksinteresses die hem heel zijn leven bijbleven, waren de cucurbitaceae (komkommerfamilie), de complexe en weinig bestudeerde melastomotacea en de felverzamelde orchideeënfamilie. Hoewel Cogniaux deze interesses al ontwikkelde tijdens zijn carrière aan de Plantentuin, leverde hij de belangrijkste publicaties van zijn wetenschappelijke carrière, waaronder een aantal monografieën,  na zijn ontslag in de Plantentuin. In 1872 werd Cogniaux via bemiddeling van [[Crépin, François (1830-1903)| Crépin]] uitgenodigd om mee te werken aan een groot internationaal project, de samenstelling van de Flore Brasiliensis op basis van het beroemde herbarium [[Martius, Carl Friedrich Philipp von (1794-1868)|Von Martius]], onder leiding van redacteur August Wilhelm Eichler. <ref>Eichler had directeur Crépin gevraagd of hij in zijn personeelsstaf geschikte kandidaten zag om de beschrijving van een aantal plantenfamilies uit het herbarium voor rekening te nemen. Crépin wees Cogniaux en [[Marchal, Élie (1839-1923)| Marchal]] aan. Omdat Eichler de melastomotaceafamilie, Cogniaux’ eerste keuze, te complex achtte voor een jonge botanist, kreeg deze laatste de komkommerfamilie toegewezen.</ref> Cogniaux’ aandeel bestond uit het bestuderen van de Braziliaanse cucurbitaceae (een volume, 1878), waarvoor hij opzoekwerk verrichtte in het Muséum te Parijs, de tuinen van Kew en het British Museum te Londen,  de Braziliaanse melastomotacea (tweedelig volume, 1883-1888)  en Braziliaanse orchideeën (drie volumes,  1893-1906). Hij was hiermee de meest productieve auteur van het vijfenzestigkoppig wetenschappelijke team van de Flore Brasiliensis. Hiermee nam Cogniaux plaats tussen de grote specialisten van zijn tijd. Cogniaux droeg ook mee aan de Monographiae Phanerogamarum en aan de Prodromus systematis naturalis regni vegetabilis van de Zwitserse botanist Alphonse de Candolle met bijdragen over de Cucurbitaceae (resp. 1879 en 1881), en werkte in opdracht van de Russische botanicus Regel de monografie over de bromeliafamilie, waarvan de aanzet door [[Morren, Charles-Jacques-Édouard (1833-1886)|Morren]] was gegeven, af. Met het in de wacht slepen van de Prix quinquennal of the Société de Physique et d’Histoire naturelle de Genève voor zijn bijdragen aan de Prodrome van De Candolle vestigde Cogniaux in 1879 zijn internationale faam definitief. In 1901 werd Cogniaux op rust gesteld. Hij verhuisde naar Nijvel en in 1906 naar Genappe, waar hij zich verder aan het onderzoek bleef wijden. Hij publiceerde op verzoek van Ignatz Urban, Urban Symbolae Antillanae seu fundamenta Florae Indiae occidentalis, een omvangrijke studie van de planten van de Grote Antillen (1909-1910) en werkte samen met de Duitse botanicus Engler aan diens monografie Das Pflanzenreich (onafgewerkt).
+
<br/>Cogniaux’ drieonderzoeksinteresses die hem heel zijn leven bijbleven, waren de cucurbitaceae (komkommerfamilie), de complexe en weinig bestudeerde melastomotacea en de felverzamelde orchideeënfamilie. Hoewel Cogniaux deze interesses al ontwikkelde tijdens zijn carrière aan de Plantentuin, leverde hij de belangrijkste publicaties van zijn wetenschappelijke carrière, waaronder een aantal monografieën,  na zijn ontslag in de Plantentuin. In 1872 werd Cogniaux via bemiddeling van [[Crépin, François (1830-1903)| Crépin]] uitgenodigd om mee te werken aan een groot internationaal project, de samenstelling van de ''Flore Brasiliensis'' op basis van het beroemde herbarium [[Martius, Carl Friedrich Philipp von (1794-1868)|Von Martius]], onder leiding van redacteur August Wilhelm Eichler. <ref>Eichler had directeur Crépin gevraagd of hij in zijn personeelsstaf geschikte kandidaten zag om de beschrijving van een aantal plantenfamilies uit het herbarium voor rekening te nemen. Crépin wees Cogniaux en [[Marchal, Élie (1839-1923)| Marchal]] aan. Omdat Eichler de melastomotaceafamilie, Cogniaux’ eerste keuze, te complex achtte voor een jonge botanist, kreeg deze laatste de komkommerfamilie toegewezen.</ref> Cogniaux’ aandeel bestond uit het bestuderen van de Braziliaanse cucurbitaceae (een volume, 1878), waarvoor hij opzoekwerk verrichtte in het Muséum te Parijs, de tuinen van Kew en het British Museum te Londen,  de Braziliaanse melastomotacea (tweedelig volume, 1883-1888)  en Braziliaanse orchideeën (drie volumes,  1893-1906). Hij was hiermee de meest productieve auteur van het vijfenzestigkoppig wetenschappelijke team van de ''Flore Brasiliensis''. Hiermee nam Cogniaux plaats tussen de grote specialisten van zijn tijd. Cogniaux droeg ook mee aan de ''Monographiae Phanerogamarum'' en aan de ''Prodromus systematis naturalis regni vegetabilis'' van de Zwitserse botanist Alphonse de Candolle met bijdragen over de Cucurbitaceae (resp. 1879 en 1881), en werkte in opdracht van de Russische botanicus Regel de monografie over de bromeliafamilie, waarvan de aanzet door [[Morren, Charles-Jacques-Édouard (1833-1886)|Morren]] was gegeven, af. Met het in de wacht slepen van de Prix quinquennal of the Société de Physique et d’Histoire naturelle de Genève voor zijn bijdragen aan de ''Prodrome'' van De Candolle vestigde Cogniaux in 1879 zijn internationale faam definitief. In 1901 werd Cogniaux op rust gesteld. Hij verhuisde naar Nijvel en in 1906 naar Genappe, waar hij zich verder aan het onderzoek bleef wijden. Hij publiceerde op verzoek van Ignatz Urban, ''Urban Symbolae Antillanae seu fundamenta Florae Indiae occidentalis'', een omvangrijke studie van de planten van de Grote Antillen (1909-1910) en werkte samen met de Duitse botanicus Engler aan diens monografie ''Das Pflanzenreich'' (onafgewerkt).
  
<br/>Cogniaux was medestichter, publicatiesecretaris en twee maal voorzitter van de [[Société royale de botanique de Belgique]].  Hij was in 1895 een jaarlang redacteur van het maandelijks tuinbouwtijdschrift Lindenia en daarna van le dictionnaire iconographique des Orchidées, waarvan hij overigens ook de enige auteur was.  Er warden verschillende planten naar Cogniaux genoemd, waaronder het orchideeëngeslacht Neocogniauxia en de Gurania cogniauxiana in de Cucurbitaceaefamilie.  
+
<br/>Cogniaux was medestichter, publicatiesecretaris en twee maal voorzitter van de [[Société royale de botanique de Belgique]].  Hij was in 1895 een jaarlang redacteur van het maandelijks tuinbouwtijdschrift ''Lindenia'' en daarna van ''Le dictionnaire iconographique des Orchidées'', waarvan hij overigens ook de enige auteur was.  Er warden verschillende planten naar Cogniaux genoemd, waaronder het orchideeëngeslacht Neocogniauxia en de Gurania cogniauxiana in de Cucurbitaceaefamilie.  
 
Cogniaux was lid van meerdere buitenlandse wetenschappelijke genootschappen, waaronder de Londense Linnean Society, en werd in 1899 onderscheiden met de tienjaarlijkse prijs voor botanische wetenschappen van de Belgische regering.
 
Cogniaux was lid van meerdere buitenlandse wetenschappelijke genootschappen, waaronder de Londense Linnean Society, en werd in 1899 onderscheiden met de tienjaarlijkse prijs voor botanische wetenschappen van de Belgische regering.
  
 
<br/>
 
<br/>
 
=== Publicaties===
 
=== Publicaties===
Een uitgebreide publicatielijst van Alfred Cogniaux is beschikbaar in Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles, 5 (1919), nr. 3,  XXII-XXX.
+
Een uitgebreide publicatielijst van Alfred Cogniaux is beschikbaar in Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: ''Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles'', 5 (1919), nr. 3,  XXII-XXX.
  
 
<br/>
 
<br/>
 
===Bibliografie===
 
===Bibliografie===
* Linden, L., Galerie des Orchidophiles, Alfred Cogniaux. 15 (1896) in: Journ. Orchidées, 6: 363-365. (niet gevonden in bib, refernetie is verkeerd)
+
*Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: ''Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles'', 5 (1919), nr. 3,  I-XXX.
*Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles, 5 (1919), nr. 3,  I-XXX.
+
* Anonyme (attribué à J. Massart), “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: Bulletin de la Société royale de Botanique de Belgique, 54 (1921), 104-105.  
* Anonyme (attribué à J. Massart), “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, . Bull. Soc. Roy. Bot. Belgique, 54 (1921), 104-105. Zie foto uit bib genoemn (11 dec)
+
*Robyns, W., [http://www2.academieroyale.be/academie/documents/FichierPDFBiographieNationaleTome2097.pdf#page=98 “Cogniaux (Alfred Célestin)”], in: ''Biographie National Belgique'', 39 (1976), 188-194.
*Robyns, W., “Cogniaux (Alfred Célestin)”, Biographie National Belgique, 39 (1976), 188-194.
+
*Lawalrée, A., [http://www.kaowarsom.be/nl/notices_COGNIAUX_C%C3%A9lestin_Alfred Cogniaux (Célestin Alfred)”], deel 9, 2003.
*Lawalrée, A., [http://www.kaowarsom.be/nl/notices_COGNIAUX_C%C3%A9lestin_Alfred Cogniaux (Célestin Alfred)”, deel 9, 2003.
+
* Diagre, Denis, “Alfred Cogniaux”, in: [http://www.br.fgov.be/PUBLIC/GENERAL/HISTORY/Imler.php Gallerij van botanisten op de website van de Nationale Plantentuin], geraadpleegd op 8/04/2013.
* “Alfred Cogniaux”, in: [http://www.br.fgov.be/PUBLIC/GENERAL/HISTORY/Imler.php Gallerij van botanisten op de website van de Nationale Plantentuin], geraadpleegd op 8/04/2013.
+
 
 +
<br/>
 +
===Noten===
 +
<references>

Revision as of 15:55, 18 December 2013

[ NL]
Bron:  Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles, 5 (1919), nr. 3,  I-XXI.

Voluit: Alfred Célestin Cogniaux.
Autodidact plantkundige en medewerker aan de Jardin botanique de Bruxelles. Geboren op 7 april 1841 in Robechies en gestorven op 15 april 1916 in Genappe.


Biografie

Cogniaux groeide op in het dorpje Robechies. Zoals zovele kinderen van kleine pachters bracht hij meer tijd door op de hoeve, waar hij voor het hoeden van de koeien instond, dan op de schoolbanken. Toch behaalde hij in 1862 het diploma van regent aan de normaalschool in Nijvel. Hetzelfde jaar ging hij aan de slag als leraar wis- en natuurkunde in de middelbare school van Visé, waarna hij ook nog posten vervulde in Gosselies, Philippeville, Braine-le-Compte en Maaseik. Als leraar ontwikkelde Cogniaux een interesse in plantkunde en in 1862 was hij een kernspeler in de stichting van de Société royale de botanique de Belgique. Hij kwam hier in contact met gevestigde jonge plantkundigen en ook met de befaamde Barthélémy Du Mortier, die hem in de richting van het mossenonderzoek loodste. Dumortier ondersteunde bovendien Cogniaux’ kandidatuur voor de post van adjunct-natuurkundige die in 1872 was vrijgekomen na de overname van de Plantentuin door de Staat. Als medestichter en publicatiesecretaris van de Société royale de botanique de Belgique en als protegé van Dumortier was Cogniaux een logische kandidaat voor deze post. Hetzelfde jaar nog werd hij officieel aangenomen. Hij zou het er uiteindelijk brengen tot conservator. Cogniaux’ werk in de Plantentuin richtte zich op de systematiek van de varenplanten en de inventarisatie van verschillende herbaria. Hij creëerde een herbarium van inlandse varens en één van inlandse cryptogamen. Cogniaux ontwikkelde bovendien een interesse voor exotische planten die tot uiting kwam in Les plantes ornementales à feuillage panaché et coloré (1873-1874), een geïllustreerde copublicatie samen met collega Elie Marchal in twee volumes, die tuinbouwkundige feiten met een meer wetenschappelijke documentatie verenigde. In 1880 diende Cogniaux, wellicht na een geschil met directeur François Crépin zijn ontslag in. Hij ging opnieuw als natuurkundeleraar aan de slag, eerst in de rijksmiddelbare school van Jodoigne en daarna in Verviers (1885). Nadenken over wetenschapsonderricht begon hem steeds meer te boeien, en in 1883 stelde hij een eerste leerboekje, Petite flore de Belgique à l’usage des écoles op (dat meermaals werd herdrukt), waarin de nadruk lag op vereenvoudiging. Nadien verschenen ook nog handboeken voor scholieren over dierkunde, plantkunde en fysica.


Cogniaux’ drieonderzoeksinteresses die hem heel zijn leven bijbleven, waren de cucurbitaceae (komkommerfamilie), de complexe en weinig bestudeerde melastomotacea en de felverzamelde orchideeënfamilie. Hoewel Cogniaux deze interesses al ontwikkelde tijdens zijn carrière aan de Plantentuin, leverde hij de belangrijkste publicaties van zijn wetenschappelijke carrière, waaronder een aantal monografieën, na zijn ontslag in de Plantentuin. In 1872 werd Cogniaux via bemiddeling van Crépin uitgenodigd om mee te werken aan een groot internationaal project, de samenstelling van de Flore Brasiliensis op basis van het beroemde herbarium Von Martius, onder leiding van redacteur August Wilhelm Eichler. [1] Cogniaux’ aandeel bestond uit het bestuderen van de Braziliaanse cucurbitaceae (een volume, 1878), waarvoor hij opzoekwerk verrichtte in het Muséum te Parijs, de tuinen van Kew en het British Museum te Londen, de Braziliaanse melastomotacea (tweedelig volume, 1883-1888) en Braziliaanse orchideeën (drie volumes, 1893-1906). Hij was hiermee de meest productieve auteur van het vijfenzestigkoppig wetenschappelijke team van de Flore Brasiliensis. Hiermee nam Cogniaux plaats tussen de grote specialisten van zijn tijd. Cogniaux droeg ook mee aan de Monographiae Phanerogamarum en aan de Prodromus systematis naturalis regni vegetabilis van de Zwitserse botanist Alphonse de Candolle met bijdragen over de Cucurbitaceae (resp. 1879 en 1881), en werkte in opdracht van de Russische botanicus Regel de monografie over de bromeliafamilie, waarvan de aanzet door Morren was gegeven, af. Met het in de wacht slepen van de Prix quinquennal of the Société de Physique et d’Histoire naturelle de Genève voor zijn bijdragen aan de Prodrome van De Candolle vestigde Cogniaux in 1879 zijn internationale faam definitief. In 1901 werd Cogniaux op rust gesteld. Hij verhuisde naar Nijvel en in 1906 naar Genappe, waar hij zich verder aan het onderzoek bleef wijden. Hij publiceerde op verzoek van Ignatz Urban, Urban Symbolae Antillanae seu fundamenta Florae Indiae occidentalis, een omvangrijke studie van de planten van de Grote Antillen (1909-1910) en werkte samen met de Duitse botanicus Engler aan diens monografie Das Pflanzenreich (onafgewerkt).


Cogniaux was medestichter, publicatiesecretaris en twee maal voorzitter van de Société royale de botanique de Belgique. Hij was in 1895 een jaarlang redacteur van het maandelijks tuinbouwtijdschrift Lindenia en daarna van Le dictionnaire iconographique des Orchidées, waarvan hij overigens ook de enige auteur was. Er warden verschillende planten naar Cogniaux genoemd, waaronder het orchideeëngeslacht Neocogniauxia en de Gurania cogniauxiana in de Cucurbitaceaefamilie. Cogniaux was lid van meerdere buitenlandse wetenschappelijke genootschappen, waaronder de Londense Linnean Society, en werd in 1899 onderscheiden met de tienjaarlijkse prijs voor botanische wetenschappen van de Belgische regering.


Publicaties

Een uitgebreide publicatielijst van Alfred Cogniaux is beschikbaar in Wildeman, E, “Alfred Cogniaux (1841-1916)”, in: Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles, 5 (1919), nr. 3, XXII-XXX.


Bibliografie


Noten

<references>
  1. Eichler had directeur Crépin gevraagd of hij in zijn personeelsstaf geschikte kandidaten zag om de beschrijving van een aantal plantenfamilies uit het herbarium voor rekening te nemen. Crépin wees Cogniaux en Marchal aan. Omdat Eichler de melastomotaceafamilie, Cogniaux’ eerste keuze, te complex achtte voor een jonge botanist, kreeg deze laatste de komkommerfamilie toegewezen.