Difference between revisions of "Delogne, Charles-Henri (1834-1901)"
m (→Bibliografie) |
m (→Biografie) |
||
Line 6: | Line 6: | ||
<br/> | <br/> | ||
===Biografie=== | ===Biografie=== | ||
− | Delogne bezat een diploma van onderwijzer eerste graad. | + | Delogne bezat een diploma van onderwijzer eerste graad. Hij had al een carrière aan de rijksschool van Malonne (lager en middelbaar) en aan de Rijksbosbouwschool van Bouillon achter de rug, toen hij in 1872 als adjunct-natuurkundige (''aide-naturaliste'') in de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Rijksplantentuin]] werd aangeworven.<ref>Op 17 mei 1872 werd hij tot tijdelijk werknemer aangesteld en op 27 maart van het volgende jaar werd zijn benoeming bevestigd.</ref> Hij volgde er de onverwachts overleden [[Martinis, Arthur (1837-1872)|Arthur Martinis]] op. Het is niet duidelijk wanneer en hoe Delogne zijn interesse voor plantkunde ontwikkelde. Hij volgde immers geen hoger onderwijs in de wetenschappen. De afwezigheid van een universitair diploma of een academische carrière was in ieder geval geen obstakel voor een benoeming in de Plantentuin; vele van Delognes collega’s waren immers eveneens autodidact. Het is mogelijk dat plantentuindirecteur [[Crépin, François (1830-1903)|François Crépin]] een rol speelde in de botanische ontwikkeling van de jonge leraar: de twee werkten in de vroege jaren 1870 samen aan een kleine catalogus, die in 1872 verscheen (''Catalogue de la flore de Belgique comprenant les Phanérogames, les cryptogames vasculaires, les mousses et les hépatiques'', Brussel, samen met Frédéric Gravet). Delognes taak in de botanische tuin bestond uit het organiseren van de collectie van inlandse sporenplanten, het onderhouden van de bibliotheekcatalogus en later ook het onderhouden en aanvullen van de sporenplantcollecties in het algemeen herbarium. In 1895 werd hij gepromoveerd tot conservator. |
− | <br/>Delognes onderzoek spitste zich toe op sporenplanten en in het bijzonder de inlandse levermossen (hepatophyta), mossen (bryophyta), champignonachtigen en algen. Hij schreef over deze botanische groepen zo’n vijfendertig korte notities, die verschenen in de [[Plant ecology and evolution|''Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique'']] en in de ''[[Annales de la Société belge de microscopie]]''. Delogne was van mening dat | + | <br/>Delognes onderzoek spitste zich toe op sporenplanten en in het bijzonder de inlandse levermossen (hepatophyta), mossen (bryophyta), champignonachtigen en algen. Hij schreef over deze botanische groepen zo’n vijfendertig korte notities, die verschenen in de [[Plant ecology and evolution|''Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique'']] en in de ''[[Annales de la Société belge de microscopie]]''. Delogne was van mening dat de familie van de sporenplanten door Belgische onderzoekers verwaarloosd werd, waardoor zij achterop liepen in de internationale wetenschapswereld. Verder verscheen van zijn hand een monografie, ''Flore cryptogamique de la Belgique, 1ère partie: Muscinées'' (Brussel, 1883-1884). Een tweede monografie, ''Flore analytique de la Belgique: plantes indigènes et cultivées'' (Namen, 1888), wijdde hij aan inlandse gecultiveerde zaadplanten. Daarnaast assisteerde Delogne in het publiceren van verzamelwerken over verschillende inlandse collecties. Hij ondernam verzameltochten in de omgeving van de Semoisvallei (1855-1875), waarbij hij een aantal nieuwe soorten ontdekte en een aantal andere onbekende soorten uit collecties kon toeschrijven. Delogne was lid en bibliothecaris-conservator van de [[Société belge de microscopie]] en lid van de [[Société royale de botanique de Belgique]]. |
<br/> | <br/> | ||
+ | |||
===Bibliografie=== | ===Bibliografie=== | ||
* Diagre, Denis, ''Le Jardin botanique de Bruxelles. 1826-1912. Reflet de la Belgique, enfant de l'Afrique'', Brussel: Académie royale de Belgique, 2012, 152. | * Diagre, Denis, ''Le Jardin botanique de Bruxelles. 1826-1912. Reflet de la Belgique, enfant de l'Afrique'', Brussel: Académie royale de Belgique, 2012, 152. |
Revision as of 13:30, 16 January 2014
Autodidactisch plantkundige en medewerker aan de Jardin botanique de Bruxelles. Geboren op 17 oktober 1834 in Frahan en overleden op 18 september 1901 in Brussel.
Biografie
Delogne bezat een diploma van onderwijzer eerste graad. Hij had al een carrière aan de rijksschool van Malonne (lager en middelbaar) en aan de Rijksbosbouwschool van Bouillon achter de rug, toen hij in 1872 als adjunct-natuurkundige (aide-naturaliste) in de Rijksplantentuin werd aangeworven.[1] Hij volgde er de onverwachts overleden Arthur Martinis op. Het is niet duidelijk wanneer en hoe Delogne zijn interesse voor plantkunde ontwikkelde. Hij volgde immers geen hoger onderwijs in de wetenschappen. De afwezigheid van een universitair diploma of een academische carrière was in ieder geval geen obstakel voor een benoeming in de Plantentuin; vele van Delognes collega’s waren immers eveneens autodidact. Het is mogelijk dat plantentuindirecteur François Crépin een rol speelde in de botanische ontwikkeling van de jonge leraar: de twee werkten in de vroege jaren 1870 samen aan een kleine catalogus, die in 1872 verscheen (Catalogue de la flore de Belgique comprenant les Phanérogames, les cryptogames vasculaires, les mousses et les hépatiques, Brussel, samen met Frédéric Gravet). Delognes taak in de botanische tuin bestond uit het organiseren van de collectie van inlandse sporenplanten, het onderhouden van de bibliotheekcatalogus en later ook het onderhouden en aanvullen van de sporenplantcollecties in het algemeen herbarium. In 1895 werd hij gepromoveerd tot conservator.
Delognes onderzoek spitste zich toe op sporenplanten en in het bijzonder de inlandse levermossen (hepatophyta), mossen (bryophyta), champignonachtigen en algen. Hij schreef over deze botanische groepen zo’n vijfendertig korte notities, die verschenen in de Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique en in de Annales de la Société belge de microscopie. Delogne was van mening dat de familie van de sporenplanten door Belgische onderzoekers verwaarloosd werd, waardoor zij achterop liepen in de internationale wetenschapswereld. Verder verscheen van zijn hand een monografie, Flore cryptogamique de la Belgique, 1ère partie: Muscinées (Brussel, 1883-1884). Een tweede monografie, Flore analytique de la Belgique: plantes indigènes et cultivées (Namen, 1888), wijdde hij aan inlandse gecultiveerde zaadplanten. Daarnaast assisteerde Delogne in het publiceren van verzamelwerken over verschillende inlandse collecties. Hij ondernam verzameltochten in de omgeving van de Semoisvallei (1855-1875), waarbij hij een aantal nieuwe soorten ontdekte en een aantal andere onbekende soorten uit collecties kon toeschrijven. Delogne was lid en bibliothecaris-conservator van de Société belge de microscopie en lid van de Société royale de botanique de Belgique.
Bibliografie
- Diagre, Denis, Le Jardin botanique de Bruxelles. 1826-1912. Reflet de la Belgique, enfant de l'Afrique, Brussel: Académie royale de Belgique, 2012, 152.
- Lawalrée, André, "Delogne (Charles-Henri)", in : Biographie Nationale, 34 (1967), kol. 203-204. (Na de dood van Delogne bleef een necrologische notitie uit, hoewel zijn collega's Paul Nijpels en Elie Marchal zichzelf met deze opdracht hadden belast. Met zijn notitie stelde Lawalrée deze lacune te willen opvullen.)
- Lawalrée, André, “Charles-Henri Delogne (1834-1901)", in: Bulletin du jardin botanique national de Belgique, 37 (1967), 67-72.
Noten
<references>- ↑ Op 17 mei 1872 werd hij tot tijdelijk werknemer aangesteld en op 27 maart van het volgende jaar werd zijn benoeming bevestigd.