Difference between revisions of "Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek"

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
m (Statuten en organisatie)
m (=De oprichting)
Line 11: Line 11:
 
<Br/>
 
<Br/>
  
====De oprichting===
+
====De oprichting====
 
<Br/>De oprichting van het NFWO werd gedragen door een voorzichtig ontluikende economische hoogconjunctuur vanaf de late jaren 1920, maar ook door de opvallende persoonlijkheid van Koning Albert, die zich als de peetvader van de beweging voor private investering in fundamentele wetenschap opwierp. In oktober 1927 gaf de koning, tijdens de jubileumviering van de fabriek van Cockerill in Seraign voor een elitepubliek van industriëlen en vertegenwoordigers uit het bankwezen, met een fel opgemerkte voordracht het symbolische startschot voor industrieel wetenschapsmecenaat. Hij maakte zijn toehoorders attent op de slechte situatie waarin de academische onderzoeksinstellingen, sites van fundamentele wetenschap, verkeerden en de onmacht van de al zo zwaar belaste overheid om hieraan te verhelpen. Fundamentele wetenschap – ‘science pure’ – zoals deze bedreven werd in de academische wereld, was nochtans de absolute voorwaarde voor het ontstaan van toegepaste wetenschap. Een tweetal maand later, op 26 november 1927 herhaalde de verluchte beschermheer van de fundamentele wetenschap zijn oproep, in het Paleis der Academiën te Brussel. [[Emile Francqui]] zat, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de [[Universitaire Stichting]], de plechtige zitting voor. Op het podium vond men verder dhoogleraren, academici en de directeurs van een aantal grote wetenschappelijke instellingen van het land. In de zaal bevonden zich regeringsafgevaardigden, ministers en het kruim van de Belgische bank- en industriewereld, waaronder filantroop en wetenschapsmecenas Armand Solvay.  
 
<Br/>De oprichting van het NFWO werd gedragen door een voorzichtig ontluikende economische hoogconjunctuur vanaf de late jaren 1920, maar ook door de opvallende persoonlijkheid van Koning Albert, die zich als de peetvader van de beweging voor private investering in fundamentele wetenschap opwierp. In oktober 1927 gaf de koning, tijdens de jubileumviering van de fabriek van Cockerill in Seraign voor een elitepubliek van industriëlen en vertegenwoordigers uit het bankwezen, met een fel opgemerkte voordracht het symbolische startschot voor industrieel wetenschapsmecenaat. Hij maakte zijn toehoorders attent op de slechte situatie waarin de academische onderzoeksinstellingen, sites van fundamentele wetenschap, verkeerden en de onmacht van de al zo zwaar belaste overheid om hieraan te verhelpen. Fundamentele wetenschap – ‘science pure’ – zoals deze bedreven werd in de academische wereld, was nochtans de absolute voorwaarde voor het ontstaan van toegepaste wetenschap. Een tweetal maand later, op 26 november 1927 herhaalde de verluchte beschermheer van de fundamentele wetenschap zijn oproep, in het Paleis der Academiën te Brussel. [[Emile Francqui]] zat, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de [[Universitaire Stichting]], de plechtige zitting voor. Op het podium vond men verder dhoogleraren, academici en de directeurs van een aantal grote wetenschappelijke instellingen van het land. In de zaal bevonden zich regeringsafgevaardigden, ministers en het kruim van de Belgische bank- en industriewereld, waaronder filantroop en wetenschapsmecenas Armand Solvay.  
  

Revision as of 09:38, 14 March 2018

Historiek


Vooraf

In de jaren na de Eerste Wereldoorlog verspreidde een wetenschapsoptimistisch elan zich over de Belgische samenleving. De chemische oorlogsvoering had, althans in België, geen negatieve indruk op wetenschap nagelaten. Integendeel, het vertrouwen in wetenschap kreeg vleugels door de euforie van de overwinning. Wetenschap werd beschouwd als een instrument waarmee de oorlog was gewonnen, en waarmee men nu het land zou heropbouwen, moderner en beter dan tevoren. Vooral de financiële en industriële elite richtte zich tot de wetenschap. ze was ervan overtuigd dat wetenschap in staat was welvaart te creëren, omdat de kennis die ze genereerde voor industriële innovatie kon worden aangewend. Tot dan toe was, met uitzondering van de Fabrique Nationale de Herstal, de verwetenschappelijking van de Belgische industriesector uitgebleven.[1] Er viel niet te verwachten dat vanuit de industrie zelf een researchdynamiek op gang zou komen.


De nood van industriëlen aan academisch wetenschappelijke input vloeide samen met de groeiende nood van de Belgische universitaire instellingen aan financiële middelen. De investeringen in de wetenschappelijke infrastructuur van het hoger onderwijs waren al vóór de oorlog aan de magere kant geweest. Na de oorlog ontbeerden alle universiteiten, maar vooral de vrije instellingen, de materiële infrastructuur en financiële middelen die nodig waren om op hoog niveau onderzoek uit te voeren, vooral dan in het nieuwe experimentele onderzoek. Tussen de academische en de industriële wereld ontstond een samenwerking, die in 1928 haar bekroning vond in de stichting van een echt investeringsfonds voor fundamenteel onderzoek: het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Initiatiefnemers waren de leden van de in 1919 opgerichte Universitaire Stichting. De Belgische elite trad hiermee in het voetspoor van andere landen, waar de private sector al langer aan wetenschapsmecenaat deed. [2]


De oprichting


De oprichting van het NFWO werd gedragen door een voorzichtig ontluikende economische hoogconjunctuur vanaf de late jaren 1920, maar ook door de opvallende persoonlijkheid van Koning Albert, die zich als de peetvader van de beweging voor private investering in fundamentele wetenschap opwierp. In oktober 1927 gaf de koning, tijdens de jubileumviering van de fabriek van Cockerill in Seraign voor een elitepubliek van industriëlen en vertegenwoordigers uit het bankwezen, met een fel opgemerkte voordracht het symbolische startschot voor industrieel wetenschapsmecenaat. Hij maakte zijn toehoorders attent op de slechte situatie waarin de academische onderzoeksinstellingen, sites van fundamentele wetenschap, verkeerden en de onmacht van de al zo zwaar belaste overheid om hieraan te verhelpen. Fundamentele wetenschap – ‘science pure’ – zoals deze bedreven werd in de academische wereld, was nochtans de absolute voorwaarde voor het ontstaan van toegepaste wetenschap. Een tweetal maand later, op 26 november 1927 herhaalde de verluchte beschermheer van de fundamentele wetenschap zijn oproep, in het Paleis der Academiën te Brussel. Emile Francqui zat, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Universitaire Stichting, de plechtige zitting voor. Op het podium vond men verder dhoogleraren, academici en de directeurs van een aantal grote wetenschappelijke instellingen van het land. In de zaal bevonden zich regeringsafgevaardigden, ministers en het kruim van de Belgische bank- en industriewereld, waaronder filantroop en wetenschapsmecenas Armand Solvay.


‘Créatrice de richesse, la science est pauvre elle-même. Il faut venir à son aide.’ De gevleugelde woorden van de vorst maakten ook dit keer indruk. Drie maanden later had een speciaal daartoe opgericht Propagandacomité onder leiding van Emile Francqui al honderd miljoen frank voor de oprichting van een fonds voor de subsidiëring van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ingezameld, waaronder schenkingen van toonaangevende banken en bedrijven, grote en kleine giften van particulieren en een som van 25 miljoen, afkomstig van de familie Solvay. Nog een maand later, op 27 april 1928, zag het Fonds National de la Recherche Scientifique/ Nationaal fonds voor Wetenscahppelijke Onderzoek, onder voorzitterschap van Franqui, het levenslicht.


Statuten en organisatie

In zijn statuten verbond het NFWO zich ertoe het wetenschappelijk onderzoek in België te ondersteunen en te stimuleren. Het nam in die zin gedeeltelijk de fakkel van de Universitaire Stichting over. Het NFWO stelde zich tot doel om individuele wetenschappers van financiële en logistieke middelen te voorzien, via het toekennen van mandaten, kredieten voor reizen en congressen en het ter beschikking stellen van wetenschappelijke instrumenten.


De statuten van het nieuwe fonds benadrukten het apolitieke, levensbeschouwelijke en taalkundig neutrale karakter van de vereniging. De eerste raad van beheer was een emanatie van dit beginsel. De zesentwintig leden, onder voorzitterschap van Francqui vertegenwoordigden op een evenwichtige wijze de universiteiten en instellingen van hoger onderwijs, de academiën, de industriële en financiële sector. De Belgische staat was niet vertegenwoordigd. De samenstelling van het bestuur van het NFWO was daarmee, net als zijn oprichting, een private onderons tussen de vorst, toplui uit de industrie en banksector en een aantal vooraanstaande academici. Het fonds vormde op deze manier een gereglementeerd kader waarbinnen academische geleerden en toplui uit de industrie- en banksector elkaar konden ontmoeten. In 1930 stemde de overheid een wetsvoorstel dat de giften aan het NFWO, in navolging van de Amerikaanse donatieregelgeving, van belasting ontsloeg.


De leden van de raad van beheer stipuleerden dat het fonds zou focussen op fundamentele en zuivere wetenschap. Deze beleidslijn werd in de eerste jaren met zorg bewaard, maar zorgde na verloop van tijd voor frustratie bij sommige industriëlen die een meer pragmatische aanpak voor het NFWO in gedachten hadden gehad. Daarom werd in 1929 door het NFWO in samenwerking met de Commission mixte science-industrie een Bureau spécial Sciences-Industrie (Bijzonder Bureel voor Nijverheid en Landbouw) opgericht, voor de subsidie van industrieel onderzoek. Het bureau ontving een klein deel van zijn gelden van het NFWO.


Werken

  1. In de buurlanden was er wel een verwetenschappelijking in de industrie op gang gekomen. Grote voorbeelden zijn Electric en AT&T in de Verenigde Staten en de Duitse Kodak, Siemens en AEG.
  2. Soortgelijke instellingen, overheidsbestuurde en private ondernemingen en adviesbureaus voor de promotie van wetenschap, ontstonden in heel naoorlogs Europa. Zo richtte in 1915 de Britse overheid een Advisory Council for Scientific Research in, de Verenigde Staten volgden met een National Research Council en in Frankrijk werd de Académie des Sciences verantwoordelijk gemaakt voor de organisatie van het experimenteel onderzoek met toepassingen in de industrie.