Crépin, François (1830-1903)
Biografie
Biografen beweren dat Crépin al op jonge leeftijd geboeid raakte door planten en plantenkunde. Deze belangstelling zou hem zijn bijgebracht door privéleraar Romain Beaujean, een vriend van de familie, van wie de Crépin vanaf 1844 thuisonderricht kreeg. Beaujean had een kleiene wetenschappelijke bibliotheek en de ondernam geregeld plantenverzameltochten in de natuur, samen met zijn pupil.[1] Een voorgezette wetenschappelijke carrière behoorde nochtans financieel niet tot de mogelijkheden voor de jonge Crépin: in de plaats van een universitaire opleiding ging hij aan de slag, eerst als klerk in een lokaal registratiebureau en daarna als bediende bij de Administration des posten in Namen. Zijn voorliefde voor wetenschappen beoefende hij daarom een tijdlang noodgedwongen in zijn vrije tijd. Zo trok hij van 1852 tot 1860 op verzameltocht door de provincies Namen, Luxemburg en Luik.[2] In 1861 kwam Crépin dichter bij zijn ideaal om van wetenschap zijn beroep te maken: hij ontving een benoeming tot docent plantkunde aan de Gentse Rijkstuinbouwschool. Hij maakte blijkbaar naambekendheid binnen overheidsrangen, want in 1872 wees men hem aan als conservator van de pas opgerichte afdeling plantenpaleontologie van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum te Brussel.[3] Als conservator onderzocht en classificeerde Crépin plantenfossielen, startte hij nieuw onderzoek op en hernam hij het onderzoek naar geologische afzettingen.[4]
Met die benoeming leek Crépins wetenschapscarrière definitief vaart te nemen. In 1875 werd hij aangesteld als secretaris van Édouard-François Dupont, die op dat moment directeur was van zowel de Rijksplantentuin als het Koninklijk Natuurhistorisch Museum.[5] Op 31 maart 1876 werd Crépin ten slotte directeur van de Rijksplantentuin, als opvolger van Dupont, een functie die hij behield tot aan zijn pensioen in 1901.[6] In het eerste jaar van zijn directeurschap werd de herbariumzaal gerenoveerd. Het werd het centrum van het wetenschappelijk onderzoek aan de Rijksplantentuin.[7] Hij was ook verantwoordelijk voor het opnemen van het herbarium van Carl Friedrich Philipp von Martius in de collectie van de Rijksplantentuin.[8] Onder zijn invloed werd er aan de Rijksplantentuin begonnen met de studie van de flora van Midden-Afrika.[9]
In 1879 maakte hij zijn eerste reis naar de Alpen. Hij deed aan alpinisme en ook hier verzamelde hij planten.[10] In het kader hiervan stichtte hij in 1883 de Club Alpin belge, waarvan hij tot aan zijn dood secretaris was.[11]
Op 16 december 1872 werd hij corresponderend lid van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique , effectief lid op 15 december 1875 en directeur van de Klasse Wetenschappen in 1888.
In 1862 was hij één van de stichters van de Société royale de botanique de Belgique. Hij slaagde erin om in de Société royale de botanique de Belgique zowel amateurs als professionele botanici samen te brengen.[12] Hij was vanaf 1866 secretaris van dit genootschap.
Daarnaast was hij ook stichtend lid van de Société belge de microscopie.[13]
Hij was ook lid van verschillende buitenlandse genootschappen, onder meer van de Nederlandsche Botanische Vereniging, van de Academia di Scienze, Lettre ed Arti van Palermo, van de Linnean Society of Londen, van de Royal Horticultural Society, van de Deutsche Botanische Gesellschaft, van de Botanischer Verein der Provinz Brandenburg, van de Botaniske Forening, .... [14]
Hij werd in 1876 door de Koning benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde. In december 1891 werd hij Officier in deze Orde.[15] In 1890 ontving hij de burgermedaille Eerste Klasse en in 1898 het Burgerkruis Eerste Klasse.[16]
De Crepinella (Araliaceae) werd naar hem genoemd.
Hij stierf te Brussel op 73-jarige leeftijd.
Werken
Hij maakte zich van kindsbeen af vertrouwd met de planten uit de omgeving van Rochefort, en later met die van heel België. In 1853 publiceerde de Academie zijn eerste werk, over een hybride, de Galeopsis. Hij correspondeerde met vrijwel iedereen die belangstelling toonde voor de Belgische flora en adapteerde voor ons land de Synopsis analytique de la flore des environs de Paris (1845) van Ernest Cosson (1819-1889) en Ernest Germain (1815-1882). Hij publiceerde deze adaptatie onder de titel Manuel de la Flore de Belgique. Het was een uitstekend werkinstrument voor alle kenners van flora; het werk kende dan ook vijf uitgaven.[17] Het bezorgde Crépin in 1861 een benoeming tot leraar plantkunde aan de Gentse Ecole d'horticulture.[18]
Hij schreef talloze werken over de actuele vaatflora van België alsook over het geslacht Rosa, zijn grote specialiteit. Zijn eigen herbarium wilde rozen, één van de schatten van de Nationale Plantentuin, telt circa 43.000 specimens.
Aan het Koninklijk Natuurhistorisch Museum publiceerde hij zeven werken over de paleobotanica.[19]
Publicaties
- Lijst met publicaties in: Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p 178-190.
Bibliografie
- Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB (1906), 83-177.
- Lebrun, J., "François Crépin", In: Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 636-658.
- De Wildeman, R., "François Crépin", in: Biographie Nationale, vol. 30, kol. 296-299.
- "Notice sur François Crépin", in: Bulletin de la Société royale de botanique de Belgique, 43 (1906), 5-41.
Nota’s
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 85.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 92.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 249.
- ↑ Lebrun, J., "François Crépin", in: Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 646.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 112.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 249.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 114.
- ↑ De Wildeman, R., "François Crépin", in: Biographie Nationale, vol. 30, kol. 297.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 249.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 118.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 169.
- ↑ De Wildeman, R., "François Crépin", in: Biographie Nationale, vol. 30, kol. 296.
- ↑ Lebrun, J., "François Crépin", In: Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 655.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 170.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 169.
- ↑ Durand, Théophile & Errera, Léo, "François Crépin", in: Annuaire ARB, jaargang 1906, p. 170.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 247.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 248.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 249.