Van Risseghem, Hortense (1889-1974)
Organisch scheikundige en docent aan de Universiteit van Brussel. Geboren op 20 oktober 1889 in Elsene en gestorven op 3 januari 1974 in Brussel.
Contents
Biografie
Over Van Risseghems jeugd en vroege opleiding zijn geen details bekend. Wellicht groeide ze op in het Brusselse. Ze behoorde er in dat geval tot de kleine maar groeiende groep van meisjes van middenklasse- en burgergezinnen die de kans kreeg om middelbaar onderwijs te volgen. Mogelijks volgde ze les aan een van de meisjesscholen van de progressieve pedagoog Isabelle Gatti de Gamond. Een andere mogelijkheid is dat Van Risseghem thuisonderricht kreeg. Ze voltooide in ieder geval een of andere vorm van middelbaar onderwijs, want de adolescent schreef zich rond het begin van de jaren 1900 in voor een vervolgopleiding aan Gatti’s pre-universitaire sectie van de Cours d’éducation B.[1]
Met haar inschrijving tekende Van Risseghem het pad richting een universitaire studie uit. De sectie was immers de enige in het land die vrouwen een korte humaniora-achtige opleiding aanbood. En sinds de wet van 1890 was een bewijs van humaniorastudies, via een diploma of een geslaagd examen voor de Centrale jury, een voorwaarde om tot de universiteit te worden toegelaten. Aangezien een officieel humanioradiploma voor meisjes niet bestond, vulde de pre-universitaire sectie hier een lacune. De opleding legde er zich specieaal op toe om jonge vrouwen met academische ambities op drie jaar tijd voor het juryexamen klaar te stomen.
Intens was de opleiding in ieder geval. Op Van Risseghems lesrooster stonden onder meer gevorderde wiskunde, Latijn en Grieks, vakken die jongens uit de humaniora op zes jaar tijd onderwezen kregen. Haar docenten waren overwegend hoogleraren van de Universiteit van Brussel. Het is niet verwonderlijk dat weinig jonge vrouwen zich waagden aan een blitz-opleiding met zo weinig slaagkans.[2] Van Risseghem behoorde tot de 21 “bollebozen” van de pre-universitaire sectie van de Cours d’éducation B die tussen 1902 en 1918 voor het examen van de Centrale Jury slaagden.[3]
De jonge Van Risseghem schreef zich in 1908 in aan de wetenschapsfaculteit van de Universiteit van Brussel. Ze studeerde er in 1913 af als doctor in de scheikunde, met een proefschrift dat de stabiliteit van ethylisomeren behandelde. Ze publiceerde haar onderzoeksresultaten in het tijdschrift van de Académie des Sciences de France. Ze hield ook een communicatie voor de Société Chimique de Belgique (december 1913) die met de Jan Stasprijs werd bekroond. Onmiddellijk na de oorlog ging Van Risseghem als lerares wetenschappen aan de Normaalschool Emile André voor meisjes aan de slag. De directrice van deze school was Eulalie Torrekens, die in de pre-universitaire sectie haar voornaamste docent was geweest.[4]
Van Risseghem bouwde ondertussen ook haar wetenschapscarrière aan het laboratorium voor algemene chemie van de [Universiteit van Brussel]] verder uit. Ze werkte er onder Georges Chavanne. Het is niet duidelijk welke post Van Risseghem in zijn laboratorium bezette. Zeker is dat ze al vanaf de oorlogsjaren in het laboratorium onderzoek uitvoerde en er ook enige tijd assistent was – het is niet duidelijk waneer precies. Assistentschap was een weinig benijdenswaardige, want slechtverloonde en tijdelijke job.[5] Zoals vele van haar collega’s combineerde Van Risseghem de functie dan ook met haar post in de Ecole Emile André. Gewoonlijk kon zo een deeltijds assistentschap tot vier jaar worden verlengd. Bij Van Risseghem werd deze periode wellicht verlengd. Haar automatische bevordering tot werkleider na vier jaar assistentschap bleek te worden tegengehouden door het feit dat ze geen aggregaat hoger onderwijs had. Haar promotie tot werkleider werd dan toch in 1937 bekrachtigd, maar niet nadat ze met succes het aggregaat had behaald. Ondertussen was Van Risseghem ook sinds 1933, omwille van gezondheidsredenen, van haar taken in de normaalschool ontheven. Hetzelfde jaar nog werd ze op pensioen gesteld.[6]
Met haar benoeming tot werkleider betrad Van Risseghem de hoogste academische functie die op dit moment voor een vrouw mogelijk was, zes jaar nadat haar collega-scheikundige Yvonne Désirant aan de Universiteit van Gent als eerste doorstootte. Aan de universiteit van Brussel waren op dit moment nog een aantal vrouwelijke werkleiders, waaronder Polina Meendelev (sinds 1932) werkzaam. Werkleiders behoorden tot het vaste wetenschappelijke personeel van de universiteit. Zij waren de rechterhand van een hoogleraar, die zij bijstonden in zijn onderzoeks- en onderwijstaken – het begeleiden van practica voor studenten. Van het werkleiderschap werd gezegd dat het de laatste rechte lijn richting het professoraat was. Voor Van Risseghem bleek dit nochtans, net zoals vor haar collega-werkleidsters, niet het geval. De chemica bleef in haar functie tot een jaar vóór haar oppensioenstelling. Toen werd ze gepromoveerd tot docent (chargé de cours). In 1960 werd ze tot het pensioen toegelaten.
Werk
Van Risseghems onderzoek behandelde vooral de oxidatie door bacteriën van glycol en de effecten van micro-organismen op hexaan. Ze publiceerde met regelmaat haar onderzoeksresultaten in binnen- en buitenlandse wetenschappelijke tijdschriften. Ze was een vaste bijdrager aan het bulletin van de Sociéte Chimique de Belgique. Voor een deel van haar onderzoek ontvingt ze fondsen van het Institut International de Chimie Solvay. in 1930 nam ze deel aan het Congrès National des Sciences. Van Risseghem sleepte ook een aantal prijzen in de wacht, zoals de Jan Stasprijs (1913) en de Henri van Laerprijs uit handen van de Société chimique de Belgique (1921).
Van Risseghem was vanaf 1913 geassocieerd lid van de Société chimique de Belgique.[7] Ze werd erg actief in dit genootschap. In de vroege jaren 1920 zat ze een tijdlang op de voorzittersstoel van de Brusselse sectie van de Société.
Publicaties
Van Risseghem publiceerde doorheen haar carrière op grote schaal. Van haar hand zijn onder meer bekend:
- "Sur le beta pentène et quelques-uns des ses dérivés. Communication à la Section de Bruxelles, le 17 décembre 1913", in: Bulletin Société Chimique de Belgique, 28 (1914-1919), nr.6 (juni 1914), 187-198.(doctoraatsonderzoek)
- "Sur le beta pentène et quelques-uns des ses dérivés, in: "C. R. Académie des Sciences de France", 158 (1914-1919), 1694-1698. (doctoraatsonderzoek)
- "De la formation du dibutylbutylal dans la préparation de l’alcool butylique par hydrogénation de aldéhyde crotonique (communiqué à la rédaction, 31 mai 1919)", in: Bulletin Société Chimique de Belgique, (1914-1919), 335-339.
- "Isomérie éthylenique de alfa-Beta bibromopropènes (communiqué à la rédaction le 31 mai 1919)" in: Bulletin Société Chimique de Belgique, (1914-1919), 376-381.
- "Isomérie éthylénique des a- 3 bibromo- propènes", in: Bulletin Société Chimique de Belgique, 28 (1914-1919), nr., 376-81.
- "Synthèse de quelques hexanes à chaine ramifiée (communiqué 20 dec 1920)", in: Bulletin Société Chimique de Belgique, 30 (1921), 8.
- "Préparation et étude de l’hexène1, et de lhexène2", in: Bulletin Société Chimique de Belgique, 35, (1926), 328-364.
- "Essai de préparation des isomères éthyléniques de l’hexène 2, à partir du bromure de crotyle", in: Bulletin Société Chimique de Belgique, 39 (1930), 349-368.
- "Le methyl 3-Heptane", in: Bulletin Société Chimique de Belgique, 39 (1930)369-373
- "Isomerie allylique dans le cas des bromohexènes", in: Comptes rendus Académie des Sciences, Paris, 202 (1931), 489-491.
- "De l’action de microorganismes sur les formes diastéréomères de l’hexane – 3, 4-Diol" in: Bulletin Société Chimique de Belgique, 45 (1936), 21-35.
- Contribution à l'étude de l'isomérie éthylénique des hexènes acycliques, Brussel, 1937.
- "Preparation et l’étude de l’hexène-3", in: Bulletin société Chimique de Belgique, 47 (1938), 194-215; 221-240 en 261-286.
- "Nouvelles contribution à l’étude du 3-methylpentène-2", in: Bulletin Société Chimique France, 19 (1952), 177-182.
- "Etude des bromures obtenus par l’action de PBr3 sur le vinylpropylcarbinol et des acétates correspondants", in: Bulletin société Chimique de Belgique, 45 (1936) 177-185. Met Blanche Grédy (Laboratoire de chimie de l’ecole normale supérieure de Paris).
Bibliografie
- Poggendorf, J., Biographisch-literarisches Handwörterbuch zur Geschichte der exacten Wissenschaften enthüllend Nachwelsungen über Lebensverhältnisse und Leistungen von Mathematikern, Astronomen, Physikern, Chemikern, Mineralogen, Geologen, usw aller Völker und Zeiten, volume 7 b, Leipzig, 1863.
- Ogilvie, Marilyn en Harvey, Joy, The Biographical Dictionary of Women in Science: pioneering lives from ancient times to the mid-20th century, deel 2, New York, 2000, 1102.
- Gubin, Eliane en Piette, Valérie, Emma, Louise, Marie… L’Université Libre de Bruxelles et l’émancipation des femmes (1834-2000), Brussel, 2004, 63, 104 en 191-192.
Noten
<references>- ↑ Deze was gevestigd in de Strostraat en huisvest op vandaag het Lycée Daschbek.
- ↑ De vrouwelijke aanwezigheid aan de universiteiten kende in deze jaren een terugval.
- ↑ Van de 78 ingeschrevenen tussen 1899 en 1912 in de pre-universitaire sectie van de Cours d’éducation A slaagden slechts 24 meisjes voor het ingangsexamen.
- ↑ Bulletins communaux de la Ville de Bruxelles, 1919, 1224.
- ↑ Het was dan ook moeilijk om kandidaten vast te krijgen. Slechts de enkelingen die door research gebeten waren en een academische carrière ambieerden, hapten toe.
- ↑ Bulletins communaux de la Ville de Bruxelles, 1933, 2066.
- ↑ Bulletin des Sociétés Chimiques Belges, 27 (1913), 100.