Destrée (Bommer), Elise Caroline (1832-1910)

From Bestor_NL
Revision as of 14:32, 30 November 2017 by Bestor (talk | contribs) (Publicaties)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to: navigation, search
Bron: Bulletin de la Société royale de Botanique de Belgique, 47 (1910), 150.

Elise of Elisa.
Autodidactische botanist en mycoloog, geboren op 20 januari 1832 in Laken en gestorven op 17 januari 1910 in Brussel. Echtgenote van Jean-Edouard Bommer, moeder van Charles Bommer.


Biografie

De jonge Elise Caroline groeide op in het gezin van Jean Joseph Destrée en Caroline Béguin. Vader Destrée was concierge in het Koninklijk Paleis te Laken. Het gezin bewoonde een huis binnen de muren van het koninklijk domein met zijn uitgestrekte tuinen. De jonge Destrée liep school aan het pensionaat van Vilvoorde. Ze behoorde daarmee tot een selecte groep binnen de middenklasse die haar dochters onderwijs liet volgen. Op haar twintigste opende Destrée samen met haar zus een handelshuis in Laken. Haar slechte gezondheid dwong haar echter na enkele jaren om haar inspanningen te beperken. In de vrijgekomen tijd ontwikkelde Destrée een passie voor plantkunde. Via een vriend van het gezin Destrée werd ze voorgesteld aan de botanist Jean-Edouard Bommer, die in de botanische tuin van Brussel werkte. Hij werd haar wetenschappelijke metgezel en in 1863 ook haar echtgenoot.


In 1873 maakte Destrée kennis met de plantkundige Mariette Hannon. Op aanraden van Bommer besloten de beide vrouwen om hun onderzoeksinspanningen op lokale fungi te richten, in navolging van de buurlanden, waar het mycologisch onderzoek aan een gestage opgang was begonnen. In België was dit onderzoeksveld op dat moment nog grotendeels onontgonnen, op een aantal publicaties van Marie-Anne Libert, Jean Kickx, Gerard Westendorp en Elias Magnus Fries na. Via François Crépin, die hoofd van de botanische tuin van Brussel was, kregen de onderzoeksters toegang tot de bibliotheek en herbariumcollecties van de tuin. Destrée breidde de reikwijdte van haar regionale en Belgische onderzoek bovendien uit naar Nederlandse fungi (uit de streek rond Den Haag). De beide plantkundigen voerden ook nog samen onderzoek uit naar de Costa Ricaanse fungiverzameling van de plant hunter Henri François Pittier en naar de fungi die tijdens de Belgische Antarctica-expeditie van 1897-1899 door het team van Adrien de Gerlache waren verzameld.


Naast haar botanische onderzoeksactiviteiten was Destrée naar het einde van haar leven toe ook actief als schilder van wetenschappelijke botanische prenten. Ze bouwde ook een eigen mycologische collectie uit. Deze werd na haar dood in het herbarium van de Rijksplantentuin opgenomen.


Elie Marchal noemde het genus Bommerella marchal naar haar.


Publicaties

Het mycologisch onderzoek van beide onderzoeksters resulteerde in een reeks publicaties in Bulletin de la Société Royale de Botanique de Belgique:


Verder zijn van de hand van Destrée bekend:

  • “Fungi belgici” in: Saccardo, P. A., "Notae mycologicae" in: Annales Mycologici, 3 (1905), nr. 6, 507-510. In samenwerking met Hannon.
  • De paper rond Costa Ricaanse fungi in samenwerking met Rousseau verscheen in 1896, als een sectie van Primitae Florae Costaricensis (mémoire van de Société royale de Botanique).
  • “Champignons”, in: Expédition antarctique belge: Résultats du voyage du S. Y. Belgica en 1897-1899 sous le commandement de A. de Gerlache de Gomery: Rapports scientifiques publiés aux frais du gouvernements belge sous la direction de la commission de la Belgica: Botanique, Antwerpen, 1905. In samenwerking met Rousseau en Hector Leboucq.
  • Destrées studies over Nederlandse fungi verschenen in het tijdschrift Nederlandsch Kruitkundig Archief.


Bibliografie

  • CREESE, Mary, Ladies in the laboratory II: West European women in science, 1800-1900: A survey of their contributions to research, Maryland, 2004, 104-105.