Francqui, Émile Lucien Joseph (1863-1935)

From Bestor_NL
Revision as of 12:39, 4 October 2018 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search
Emile Francqui, door J. Laudy. Brussel. Universitaire Stichting

Zakenman, politiek influencer en wetenschapsmecenas, geboren op 25 juni 1863 in Brussel en gestorven op 16 november 1935 in Overijse.


Biografie


Vroege carrière

Emile Francqui groeide op in een bescheiden Brussels gezin. Hij was pas 15 jaar toen hij zich inschreef bij het Belgisch leger. Hij klom er niettemin snel op. Als twintiger werd hij in 1885 naar Congo-Vrijstaat gestuurd, in dienst van de nieuwe kolonie van Leopold II. Met zijn vruchtbare verkenningsmissies en zijn succesvolle ordehandhaving deed Francqui zich opmerken in de entourage van de koning. Het tekende het pad uit voor zijn verdere carrière: want toen hij rond 1895 het leger had vaarwel zegde, kon de jongeman onmiddellijk inschepen voor China, als Belgisch consul met standplaats in Hankou (later Shanghai). Francqui speelde een belangrijke rol voor de expansie van de Belgische economie in deze regio. In 1900 was hij medestichter van de Compagnie internationale d’Orient, een orgaan dat de Belgische investeringen in China groepeerde. De compagnie was zelf een filiaal van de Banque d’Outremer. Van deze instelling trad Francqui in 1910, na zijn tijd als consul, gedurende korte tijd op als administrator-afgevaardigde. Hij ruilde deze post in 1913 in voor de directeursstoel van de Société Générale, de eerste Belgische investeringsbank.


Het was in die hoedanigheid dat Francqui in 1914 de leiding van het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit op zich nam. Dit comité was aan het begin van de Wereldoorlog door Ernest Solvay opgericht om de bevoorrading aan de hongerlijdende Belgische bevolking te organiseren. Het NHVC werd ondersteund door de grote Belgische banken. Het werkte ook samen met de Commission for Relief in Belgium, een Amerikaanse humanitaire organisatie die de fondsen- en goederenwerving vanuit de Verenigde Staten regelde. De CRB werd geleid door de Amerikaanse zakenman en latere president Herbert Hoover.


Grondlegger van de Universitaire Stichting


Het hoofdaandeel van de inkomsten van het NHVC was afkomstig van de Belgische overheid. De resterende fondsen moesten dus in principe naar die overheid terugkeren. Francqui had echter andere plannen met het geld. Vanaf 1915 begon hij in private kringen te lobbyen voor zijn eigen voorstel: om het geld aan de Belgische instellingen voor hoger onderwijs te doneren. In april 1916 organiseerde de ambitieuze zakenman een clandestiene bijeenkomst met de elite van de Brusselse financiële en academische wereld, om zijn nieuwe stichting voor wetenschapsmecenaat boven de doopvont te houden. De Commissie van de Universitaire Stichting was geboren. Voor het eerst in hun geschiedenis werkten de Belgische universiteiten samen aan een gemeenschappelijk wetenschapsbeleid. Niet verkeerd gezien, zou blijken: de oorlog liet deze instellingen noodlijdend, berooid en in puin achter.


Plannen werden werkelijkheid op 28 augustus 1919, toen Herbert Hoover de Belgische regering aanbood om de resterende kredieten van zijn Commission for Relief in Belgium door te storten naar de kas van de Belgische universiteiten. Het ging om 94,5 miljoen frank, die verdeeld zou worden onder de Université libre de Bruxelles, de Katholieke Universiteit van Leuven, de rijksuniversiteiten van Gent en Luik, de Koloniale Hoogeschool van Antwerpen en de Ecole des Mines van Bergen]]. Een andere 55,5 miljoen werd toegewezen aan de oprichting van wat later de Universitaire Stichting zou worden.[1] Het nieuws van de schenking werd in de wetenschappelijke wereld op groot enthousiasme onthaald. Wat het grote publiek echter niet wist, was dat de 150 miljoen frank in oorsprong niet van de kas van de CRB afkomstig was, maar van Francquis NHVC. Met medeplichtigheid van Hoover had deze laatste op frauduleuze wijze het overheidsgeld naar het CRB doorgesluisd. De overheid was natuurlijk wel op de hoogte, maar sloot de ogen, ook al omdat zowat de helft van de ministers oud-leden van het NHVC was.


Zo zag de Universitaire Stichting het licht. De filantropische organisatie startte haar activiteiten in 1922, onder leiding van Francqui, die er tot aan zijn dood op de voorzittersstoel bleef. Haar taak bestond erin om financiële ondersteuning in de vorm van studiebeurzen en leningen aan te bieden aan minder gegoede studenten, aan wetenschappelijke instellingen en aan scholars op zoek naar middelen voor hun onderzoek, publicaties of studiereizen. De Stichting organiseerde ook uitwisselingen van professoren en studenten tussen universiteiten, en onderhield een 'universiteitsclub' in haar hoofdkantoor aan Egmontstraat in Brussel. Deze club in Engelse stijl diende als ontmoetingsplaats voor Belgische wetenschappers en hun mecenassen. Herbert Hoover van zijn kant richtte de Belgium American Educational Foundation op. In aanvulling op de giften gaf de Belgische overheid rechtspersoonlijkheid aan de Belgische universiteiten, zodat ze hun nieuwe patrimonium zelfstandig konden beheren.



Oprichter van het NFWO

Na de Eerste Wereldoorlog zette Emile Francqui zijn sociale en politieke opmars voort. Hij was bestuurder in talloze bedrijven, hoofd van een gigantisch financieel en industrieel imperium en aanvoerder van de Société Générale, die tijdens de jaren 1920 hoge pieken scheerde. Als zwaargewicht in de Belgische financiële wereld vertegenwoordigde Francqui ook het bedrijfsleven in de politiek. Hij was de spilfiguur op alle naoorlogse internationale conferenties die handelden over de oorlogsschuld en de Duitse herstelbelastingen. Tijdens twee perioden in zijn leven was hij bovendien minister (1926 en 1934-35), waarbij hij telkens zijn ‘technisch kunnen’ inzette om de frank en de publieke financiën te redden. Met zijn invloed achter de schermen en zijn netwerk van getrouwen, drukte hij diepgaand zijn stempel op de naoorlogse politiek. Deze invloed was onder meer het gevolg van zijn band met Koning Albert, in wie hij in de jaren 1920 een gelijkgestemde visie op wetenschapsfinanciering vond.


De devaluatie van de frank in 1925 had een verwoestend effect op de Universitaire Stichting. Er was niet langer genoeg geld, waardoor de Stichting haar activiteiten diende te beperken tot het toekennen van beurzen aan minder gegoede studenten. Anderzijds kende de Belgische industrie na de monetaire crisis een sterke economische groei. Die twee ontwikkelingen samen maakten dat men bijna automatisch opnieuw richting het private mecenaat keek voor toekomstige wetenschapsfinanciering. Op 1 oktober 1927 sprak koning Albert op advies van Francqui en Armand Solvay zijn beroemde ‘redevoering van Seraing’ uit, voor een publiek van industriëlen en bankiers.


In zijn toespraak waarschuwde de vorst voor het gevaar dat een klein exportland als België liep als het zijn onderzoeksinstellingen, en in het bijzonder deze gewijd aan fundamenteel onderzoek, verwaarloosde. De gevleugelde oproep van de vorst luidde een tweede keer, op 26 november 1927, toen hij op de plechtige zitting van de Academiën het woord nam. Hier formuleerde hij voor het eerst expliciet zijn voorstel: de oprichting van een Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Opnieuw had Francqui er de hand in: hij zat immers als voorzitter van de Universitaire Stichting de plechtige zitting voor. Drie maanden later had een speciaal daartoe opgericht Propagandacomité onder leiding van de gewiekste lobbyist al honderd miljoen frank ingezameld, waaronder schenkingen van toonaangevende banken en bedrijven en grote en kleine giften van particulieren. De Société Générale alleen al droeg 11 miljoen frank bij. Het NFWO werd officieel opgericht door het Koninklijk Besluit van 2 juni 1928. Van de 26 stichtende leden waren er 14 afkomstig van de Universitaire Stichting. Francqui zat van bij aanvang in de raad van bestuur.


Het ‘système Francquiste’

De constatatie van deze verregaande continuïteit tussen de organen, bracht historicus Kenneth Bertrams ertoe te spreken over een ‘système francquiste’ in de Belgische wetenschapswereld van het interbellum. [2] Naast de gelijkenis van de gebruikte middelen – koninklijke steun, activering van het persoonlijke "netwerk" van Francqui, private financiering, co-management door spelers van het bedrijfsleven en de academische wereld, een burgerlijk en liberaal klimaat dat onder een schijn van pluralisme en politieke en ideologische neutraliteit schuilgaat, Brussel en Franstalig in wezen[3] – streefden de Universitaire Stichting en het NFWO ook gelijkaardige doelen na.

Francqui bevestigde inderdaad dat, sinds de oorlog, de Belgische wetenschap leed onder zowel het utilitarisme van studenten als onder het gebrek aan publieke investeringen. Het jonge NFWO gaf zichzelf dus een missie om dit gebrek te compenseren, door Belgische wetenschappers de middelen te geven om hun ideaal van zuiver en gedesinteresseerd onderzoek na te streven. . De vertogen die de aan de inrichting van de ‘système francquiste’ voorafgingen getuigden ook van het optimisme dat eigen was aan de tijd en het sociale milieu waartoe zijn oprichters behoorden. Een economisch optimisme in de eerste plaats: in deze jaren van groei, rationalisatie en ongebreidelde technische vooruitgang leek innovatie de sleutel voor nationale welvaart. Daarbij voegde zich, dankzij de ontwapening, wederzijdse verzoening en de nieuwe samenwerkingen tussen oude vijanden, een hernieuwd internationaal optimisme. Voor de wetenschapsmecenaten stond daarin één gedacht centraal: wetenschap kon volkeren samenbrengen. Ten slotte heerste er een sociaal optimisme, in die zin dat men veronderstelde dat filantropie en een meritocratisch ideaal zouden bijdragen aan de grote klassenverzoening en aan de vorming van een nieuwe geesteselite.


Ten slotte getuigt de oprichting van de FNRS van de Amerikaanse invloed in België. Het Amerikaanse model onderscheidt zich doordat het financiering in de eerste plaats toekent aan individuen eerder dan aan instellingen, en zonder nieuwe onderzoeksinstellingen te creëren (zoals het geval was in Frankrijk en Nederland). Francqui liet zich inspireren door Amerikaanse stichtingen zoals de Rockefeller Foundation en de Carnegie Corporation.[4] Maar ook koning Albert bezocht in 1898 en 1919 Amerikaanse universiteiten. Beiden zagen er de welvaart en de snelle ontwikkeling van onderzoek, gefinancierd door private mecenassen. De vorst verwees er nadien impliciet naar in zijn speech.


Francqui wijdde zijn leven lang zijn organisatorische talenten aan projecten voor wetenschappelijke filantropie. Hij laveerde omzichtig in de ideologische en politieke pluraliteit van de Belgische context, waardoor hij in staat was het vertrouwen te winnen van divers groepen uit de Belgische intellectuele elite. Deze betoonde hem meermaals hommage. Francquis naam blijft tot op vandaag verbonden aan de Francqui-Stichting. Dit genootschap voor wetenschapsmecenaat sponsort jonge onderzoekers die een verblijf in het buitenland ambiëren, organiseert de Francqui-leerstoel, die toelaat aan Belgische of buitenlandse onderzoekers om gastcolleges te geven en reikt de Francqui-prijs uit, die als een soort Belgische Nobelprijs verdienstelijke Belgische wetenschappers lauwert.



Bibliografie

  • Bertrams K., Universités & entreprises. Milieux académiques et industriels en Belgique (1880-1970), Brussel, Le Cri, 2006.
  • Bertrams K., « De l’initiative privée à la reconversion publique du « système francquiste » : le F.N.R.S. et la coordination de la recherche scientifique en Belgique (1914-1950) » in Bertrams K., Biémont É., Vanpaemel G., Van Tiggelen B., Pour une histoire de la politique scientifique en Europe (XIXe-XXe siècles) : actes du colloque des 22 et 23 avril 2005 au Palais des Académies, Brussel, 2007, p. 51-75.
  • A. Despy-Meyer, Instellingen en netwerken, in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000, Brussel, deel 1, 2001, p. 71-89.
  • Halleux R., Xhayet G., "De ontwikkeling der ideeën", in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België. 1815-2000, Brussel, deel 1, 2001, p. 51-70.
  • Despy Meyer A., « Institutions et réseaux » in Despy-Meyer A., Halleux R., Vandersmissen P., Vanpaemel G. (dir.), Histoire des sciences en Belgique (1815-2000), t. II, Bruxelles, La Renaissance du Livre, 2001, p. 51-70.
  • Halleux R., Pirot P., « Albert Ier et la science industrielle : une relecture du discours de Seraing » in Museum Dynasticum, t. XXIII, n°2 (2011), p. 63-82.
  • Halleux R., Xhayet G., La liberté de chercher. Histoire du Fonds National belge de la Recherche scientifique, Luik, Éditions de l’Université de Liège, 2007.
  • Kurgan-van-Hentenryk G., « Francqui Émile », in Kurgan-van-Hentenruk G. et al. (dir.), Dictionnaire des patrons en Belgique : les hommes, les entreprises, les réseaux, Brussel, De Boeck, 1996, p. 291-293.
  • Nash G. H., « Herbert Hoover’s Contribution to the Reconstruction of Belgium after World War I » in Tallier P.-A., Nefors P. (éd.), Quand les canons se taisent : actes du colloque international organisé par les Archives de l’État et le Musée royal de l’Armée et d’Histoire militaire (Bruxelles, 3-6 novembre 2008), Brussel, AGR, 2010, p. 363-401.
  • Ranieri L., Émile Francqui ou l’intelligence créatrice, Parijs, Duculot, 1985.
  • Rijksarchieven België, Procès-verbaux du Conseil des Ministres, n°40 (05/09/19), p. 6-8 (online geraadpleegd op arch.be).
  • Kenneth Bertrams, « De l’initiative privée à la reconversion publique du « système francquiste » : le F.N.R.S. et la coordination de la recherche scientifique en Belgique (1914-1950) », in Kenneth Bertrams, E. Biémont, Geert Vanpaemel G. en Brigitte Van Tiggelen, Pour une histoire de la politique scientifique en Europe (XIXe-XXe siècles) : actes du colloque des 22 et 23 avril 2005 au Palais des Académies, Bruxelles, 2007, pp. 51-75.
  • De facto,waren de wetenschappers heer en meester aangezien de industriëlen uitblonken in afwezigheid op de bestuursvergaderingen. Bertrams, « De l’initiative privée à la reconversion publique du « système francquiste » : le F.N.R.S. et la coordination de la recherche scientifique en Belgique (1914-1950) », in Kenneth Bertrams, E. Biémont, Geert Vanpaemel G. en Brigitte Van Tiggelen, Pour une histoire de la politique scientifique en Europe, pp. 58, 65 en 71-72.
  • Rober Halleux R., Genevieve Xhayet, La liberté de chercher. Histoire du Fonds National belge de la Recherche scientifique, Luik, 2007, p. 24