Fontana (Goossens), Marthe (1889-1957)
Mycoloog, geboren op 17 september 1889 in Sint-Joost-ten-Node en gestorven op 4 augustus 1957 in Sint-Pieters-Woluwe.
Biografie
Na het behalen van haar diploma tekenleraar aan de Academie de Bruxelles ging Fontana in 1913 als leerkracht aan de middelbare school van Elsene aan de slag. In 1919, naar aanleiding van haar huwelijk met de landbouwingenieur Victor Goossens, zegde ze haar functie op. Samen met haar echtgenoot, die tot directeur van de Botanische tuin van Eala was benoemd, zette ze koers naar Belgisch-Congo. Het zou een verblijf van 36 jaar worden, waarin Fontana zich op zelfstandige basis ontwikkelde tot een expert in de Congolese mycologie. In Eala begon ze een verzameling aan te leggen van de zwammen uit de streek. Ze bestudeerde ze en legde ze vast in gedetailleerde aquarellen. Toen haar echtgenoot in 1927 als directeur van de Société des Cultures naar Binga in de Bangala, een district van de Evenaarsprovincie (huidige provincie Mongala) werd overgeplaatst, vormde dit voor Fontana een uitgelezen kans om haar gestaag groeiende mycologische collectie uit te breiden. Ze zetten haar verzameltochten verder, maar voerde nu ook microscopisch onderzoek uit, dankzij een kleine microscopiekit die ze zich had aangeschaft. Haar observaties legde ze vast aan de hand van micrografische aquarelstudies. Ook in Panzi bij Bukavu, waar Fontana van 1948 tot 1956 resideerde, deed ze mycologisch onderzoek. Ze beschikte er over een klein laboratorium.
Na haar thuiskomst in België was ze verder actief in het mycologisch onderzoek. Na haar dood werd haar mycologische collectie - goed voor 1870 herbariumstalen en 1331 aquarelstudies - overgedragen aan de Rijksplantentuin, waarvan ze correspondent was geweest. De collectie vormde er de basis voor een grootschalig onderzoek naar de tropische mycologische flora.
Fontana ontving in 1925 de Gouden medaille in de Kroonorde.
Bibliografie
- Robyns, W.,FONTANA (Julie Henriette Martha), in: Biographie coloniale belge - Belgische Koloniale biografie, 6 (1968), kol. 375.