Koloniale Hogeschool van België (Université Coloniale de Belgique)
De Koloniale Hogeschool van België (Ecole Superieure de Belgique) was een opleidingsinstituut voor toekomstige kolonialen. Het werd opgericht in 1920 in Antwerpen. Vanaf 1949 kreeg het de naam Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden (UNIVOG) (Institut Universitaire des Territoires d'Outre-mer (INUTOM)). Ondertussen is de school opgegaan in het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB) van de Universiteit van Antwerpen en ligt het oorspronkelijke gebouw op de Campus Middelheim.
Contents
Geschiedenis
Oprichting
De Koloniale Hogeschool van België was niet de eerste instelling in België die zich bezighield met het opleiden van kolonialen voor hun vertrek naar Congo. Reeds in 1894 zette koning Leopold II, de privéeigenaar van de Kongo Vrijstaat (1885-1908), de Ecole Mondiale in Tervuren op poten. Doordat de koning geen politieke steun voor deze school kreeg, stierf het een stille dood. Twee jaar nadat België Leopolds kolonie annexeerde in 1908, richtte het Ministerie van Koloniën die instelling opnieuw op.
De school kende echter weinig succes. Het bood geen volwaardige scholing aan, maar slechts een korte postuniversitaire opleiding met een beperkt aantal vakken. Voornamelijk soldaten en lager gerechtelijk en administratief personeel volgden deze opleiding in plaats van de koloniale elite die beleidsmakers op het oog hadden. Vele kolonialen volgden ook liever opleidingen aan andere instellingen. Sinds 1906 bestond in Brussel de School voor Tropische Geneeskunde. Ook boden een aantal universiteiten losse vakken over koloniale materie aan.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen de tekorten van het koloniaal administratief personeel steeds duidelijker aan het licht. Door de aanhoudende kritiek hierover en Belgiës achterstand ten opzichte van andere koloniale machthebbers, groeide er een consensus onder beleidsmakers om een nieuwe school en opleiding in het leven te roepen. In 1919 richtte Minister van Koloniën Louis Franck een voorbereidende commissie op. Die moest zich buigen over de toelating, duur en inhoud van een opleiding voor kolonialen. De minister was ambitieus: hij wou dat iedereen die naar Congo trok, beschikte over een speciaal diploma. Al een jaar later werd in Antwerpen de Hogere Koloniale School opgericht door het Koninklijk Besluit van 11 februari 1920. Charles Lemaire, een militair en ontdekkingsreiziger die het merendeel van zijn carrière in Congo had doorgebracht, werd aangesteld als directeur. In 1912 zag ook een studentenclub, met oranje, wit en blauw als officiële kleuren, het levenslicht.
Dergelijke snelle oprichting na jarenlang getalm was enkel mogelijk geweest dankzij politiek manoeuvreerwerk. Diplomaat en zakenman Emile Francqui kende Herbert Hoover, de voorzitter van de Commission for Relief in Belgium, een overwegend Amerikaanse stichting die tijdens de Eerste Wereldoorlog voedselvoorziening in België organiseerde, persoonlijk. Hij vroeg aan deze latere Minister van Economische Zaken en President van de Verenigde Staten of de 10 miljoen Belgische franc die de Commission na het conflict nog overhad, gebruikt kon worden voor de oprichting van nieuwe onderwijs initiatieven.
De Koloniale Hogeschool Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop http://www.retroscoop.com/maatschappij.php?artikel=172 |
Wat op het eerste gezicht een humanitaire daad leek, was in feite een handig trucje om zonder officiële goedkeuring van de staat financiële middelen te verwerven. Het was ook niet helemaal legaal, want eigenlijk had Francqui zonder toestemming geld dat voor de Belgische staat bedoeld was, gebruikt. Desondanks deze genereuze “schenking”, bleef voldoende geld vinden moeilijk. Uiteindelijk deden ook de Belgische staat en de stad Antwerpen een duit in het zakje. De havenstad schonk ook een bouwgrond in de omgeving van het Middelheimpark. Het deed deze bijdragen echter niet enkel uit liefdadigheid: het hoopte te kunnen delen in de prestige die de school met zich zou meebrengen. Andere instanties die financiële middelen schonken waren de Association des Planteurs de Caoutchouc, het Casteleyn-fonds, de Fondation des Amis de l’Université Coloniale (initiatief van Paul Gustin) en de Fondation Bunge, van Edouard Bunge.
Herstructurering en Brand
De Koloniale Hogeschool kende echte aanvankelijk heel wat kinderziekten, zoals een tekort aan onderwijspersoneel. Omdat de problemen bleven aanslepen, werd het nut van de instelling zelfs in vraag gesteld. Om het prestige ervan te vergroten, besloot men om het in 1923 om te dopen tot de Université Coloniale de Belgique(Koloniale Hoogeschool van België). Koning Albert I, voorstander van een meer wetenschappelijk onderbouwd kolonialisme, wijdde de gloednieuwe gebouwen, gelegen vlakbij het Middelheimpark, in.
De naamsverandering ging gepaard met de creatie van een instituut met drie faculteiten, die elk verbonden zouden zijn aan een bestaande instelling. De Faculteit Staats- en Bestuurlijke Wetenschappen zou gevormd worden door de Hogere Koloniale School. De faculteit Tropische Geneeskunde en de faculteit Natuurwetenschappen zouden geconnecteerd worden met respectievelijk de Brusselse School voor Tropische Geneeskunde en het Museum van Tervuren. Het was gehoopt dat de Koloniale Hogeschool dankzij gedegen samenwerking het centrum voor koloniale wetenschappen en onderwijs in België zou zijn.
Uiteindelijke werd enkel de Faculteit Staats- en Bestuurlijke Wetenschappen een volwaardige faculteit. Toen de School voor Tropische Geneeskunde naar Antwerpen verhuisde, verkoos het een nieuw gebouw in plaats de campus van Koloniale Hogeschool. Bovendien kon de school, ondanks de naamsverandering, geen universitaire diploma’s afleveren. Dit toont aan dat de veranderingen meer om een interne herschikking ging dan om een echte herstructurering. In 1925 werd een handelsafdeling, gefinancierd door de Fondation Bunge, opgericht. Deze afdeling richtte zich op zij die geïnteresseerd waren het bedrijfsleven in Congo.[1]
In 1926 kreeg de school een nieuwe directeur: Norbert Laude, een militair die na de Eerste Wereldoorlog werkte op het Ministerie van Koloniën. Hij wijzigde het programma en de koers van de school, door onder andere een internaatregime in te voeren. In 1929 kreeg de school te maken met een probleem van een totaal nieuwe orde: een brand in het hoofgebouw verwoeste een groot deel van de leslokalen en collecties. De bibliotheek, inclusief de buste van Lemaire, overleefde de brand ongedeerd. Het gerucht ging de ronde dat de Hogeschool, na deze harde klap, zou sluiten of, in het beste geval, zou fuseren met andere instellingen. Maar dat was buiten Laude gerekend. Hij stortte zich volop op de heropbouw van ‘zijn school’. Met resultaat: de nieuwbouw werd al in 1931 feestelijk geopend.
Tweede Wereldoorlog en einde
De Tweede Wereldoorlog was een turbulente periode voor de Koloniale Hogeschool. De gebouwen werden tijdelijk gebruikt door het Belgische leger en Rode Kruis. Nadat België zich in 1941 overgaf aan de Duisters en bezet gebied werd, kreeg de school Duitse militairen over de vloer. Die en V-raketten richtte heel wat schade aan de school aan. Uiteindelijk kwam er een soort compromis tussen de school en de Duitsers tot stand: de lessen konden doorgaan indien de studenten wat werk voor de Duitsers verrichtten. Laude krabbelde al snel terug uit vrees dat studenten ten prooi zouden vallen aan Duitse propaganda die inspeelde op Vlaams-nationalistische sentimenten. Zijn zorgen waren niet onterecht, want een aantal studenten hadden weldegelijk connecties met Vlaams-nationalistische verenigingen met een Duitse connectie, zoals Verdinaso, het Verbond der Dieste Nationaal Solidaristen. Uiteindelijk werd besloten om tot het einde van de oorlog de lessen in herenhuizen op de Elizabethlaan in Antwerpen te laten doorgaan.
De Koloniale Hogeschool Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop http://www.retroscoop.com/maatschappij.php?artikel=172 |
De Koloniale Hogeschool en Laude speelden ook een rol in het verzet. De directeur werd namelijk adjunct-commandant van de Antwerpse afdeling van ‘Het Geheim Leger’, een verzetsgroep, en voorzitter van het Clandestien Coördinatiecomité van Antwerpen. Aan de Koloniale Hogeschool werd een inlichtingencel opgericht, die ondersteund werd door studenten, oud-studenten en docenten. Naast inlichtingen verzamelen en verspreiden, hield KH L55 hield zich bezig met spionage, verzetspers en het organiseren van hulp voor onderduikers en verzetsacties. In augustus 1944 werd de cel verraden aan de Duitsers. Laude werd gearresteerd, ondervraagd, gefolterd en zelfs driemaal ter dood veroordeeld. Zijn executie werd op het nippertje vermeden omdat de Duitsers op de vlucht sloegen voor de Britten die Antwerpen kwamen bevrijden. Na de oorlog werd Laude uitgebreid erkend voor zijn rol in het verzet.
Na de tumultueuze oorlogsperiode focuste de school weer op onderwijs en brak een periode van bloei aan. In 1949 kreeg het weer een nieuwe naam: Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden (UNIVOG) (Institut Universitaire des Territoires d'Outre-mer (INUTOM)). Ditmaal ging de naamsverandering wel gepaard met een upgrade naar het universitaire niveau. Vanaf dan kon de instelling diploma’s van kandidaat en licenciaat in de koloniale en administratieve wetenschappen afleveren. In 1956 kwamen nog een aantal Congolese evolués, leden van de geëuropeaniseerde Congolese elite, waaronder ook Patrice Lumumba, de eerste premier van het onafhankelijke Congo, op bezoek. Parallel met de situatie in Congo, was de bloeiperiode van het UNIVOG echter van korte duur. Eén jaar na de Congolese onafhankelijk, in 1961, werd het stopgezet. De Luxemburger Georges Schmit, die pas sinds 1958 de leiding had, kon hier niets tegenin brengen.
In 1963 werd de bibliotheek verkocht en in 1965 kwam er een einde aan de studentenclub. In 1965 fuseerde het UNIVOG met de Rijkshandelshogeschool en het Hoger Instituut voor Vertalers en Tolken tot het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA). Uit de fusie van het instituut met de afdeling Internationale Samenwerking van de Rijkshandelshogeschool ontstond het College voor Ontwikkelingslanden. Op zijn beurt fuseerde dat in 2000 met het Centrum Derde Wereld (Ufsia) tot het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB), verbonden aan de Universiteit van Antwerpen.
Selectie en lessenpakket
Het aantal leerlingen die toegelaten werden tot Koloniale Hogeschool, het ‘contingent’, werd vastgelegd door de Minister van Koloniën. Die redeneerde dat enkel studenten die in Congo gegarandeerd aan de slag konden, mochten beginnen aan de opleiding. Studenten werden streng geselecteerd: ze moesten een middelbaar diploma van de hogere graad hebben, hun opleiding kunnen financieren, en slagen voor een streng toelatingsexamen. Tijdens dat examen moesten kandidaten een verslag van een bijgewoonde opdracht schrijven, een gesprek over een algemeen onderwerp voeren, werden ze ondervraagd over hun algemene kennis over Congo (aardrijkskunde, politiek, economie en geschiedenis) en moesten ze een algemene proef over latijn, wiskunde of geschiedenis afleggen. Een kandidaat moest minstens 65 percent van de punten halen om te slagen. Dit alles toont aan dat de Koloniale Hogeschool de vorming van een koloniale elite beoogde.
De vakken die de studenten volgden tijdens hun opleiding omvatte een brede waaier aan disciplines die nuttig werden geacht voor het bestuur van de kolonie: geschiedenis, filosofie, landbouw, linguïstiek, etnologie, aardrijkskunde, zoölogie, plantenkunde, en inheems recht, cultuur, taal en kunst. Docenten waren vaak ook actief in andere instellingen met een koloniale connectie, zoals het Museum van Tervuren en het Ministerie van Koloniën, of gaven ook les aan een universiteit of hogeschool.
- | Voor een volledige lijst van docenten en vakken zie Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop [2].
Aanvankelijk duurde een opleiding 3 jaar. Op lange termijn werd die uitgebreid naar 4 jaar. Slagen voor de eerste cyclus van twee jaar leverde een diploma kandidaat in de koloniale en administratieve wetenschappen op. Met succes de laatste twee jaren vervolledigen, resulteerde in het diploma liceniaat in de koloniale en administratieve wetenschappen. Tussen 1920 en 1946 volgende ongeveer een 1500-tal studenten een opleiding aan de Koloniale Hogeschool. Dankzij hun diploma waren de afgestudeerden verzekerd van een plaats in de koloniale administratie en hadden ze dus een streepje voor op zij die een opleiding aan een andere instelling gevolgd hadden of niet opgeleid waren.
Alumni
Een aantal prominente Belgen volgden of gaven les aan de koloniale hogeschool, waaronder:
De Cleene, Natal: Etnograaf die gewoonterecht doceerde.
Geeraerts, Jef: schrijver
Ryckmans, Pierre: Gouverneur-Generaal van Belgische Congo (1934-1946), doceerde aan de Koloniale Hogeschool tussen 1929 en 1934.
Sohier, Antoine: Procureur-Generaal van het Hof van Beroep in Elizabethville (Katangaprovincie, Congo), docent inheems recht
Van Bilzen, Anton Jozef “Jef”, docent grondrechten en concessies en sociale wetgeving van Belgisch Congo
Gebouw en monumenten
De Koloniale Hogeschool was een ontwerp van bouwmeester Walter Van Kuyck (1876-1934). Het werd gebouwd in de ‘Koloniale Stijl’, gekenmerkt door vele balkons. Na de brand in de jaren 1930 werden de Franse mansardedaken vervangen door platte varianten en werd een art-deco-koepel toegevoegd. Op verschillende plekken is er een vijfpuntige ster, zoals op de vlag van Belgisch Congo, terug te vinden.
In 1949 werd er een monument opgericht ter ere van de docenten en studenten van de school die omkwamen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De inhuldigingsplechtigheid werd bijgewoond door Pierre Wigny, de toenmalige Minister van Koloniën, en Koning Elisabeth, een verwijzing naar de sterke band die het Belgisch koningshuis had met de school en de Belgische kolonie in het algemeen
Momenteel maakt het oorspronkelijke gebouw deel uit van de Campus Middelheim van deze universiteit. Het bevat de stafdiensten van de rector, departementen financiën, onderwijs en onderzoek en vergaderzalen. In 2010 kreeg het gebouw de status van beschermd monument, wat ook inhoudt dat de oorspronkelijke architectuur zo goed mogelijk bewaard wordt.
Bibliografie
Bertrams, K., Universités & entreprises: milieux académiques et industriels en Belgique 1880 – 1970, (Bruxelles: Le Cri, 2006).
Busschaert, L., ‘Norbert Laude (1888-1974). Leven in teken van de kolonie, Online masterthesis, KU Leuven, academiejaar 2013-2014 geraadpleegd op 10 maart 2020.
Colman, G., ‘Naar een elite voor de gewestdienst van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi: de studenten van de Koloniale Hogeschoolte Antwerpen (1920-1962)’, onuitgegeven licenciaatscriptie, Universiteit van Gent, 1987.
Goeman, L., ‘Topambtenaar in Belgisch-Kongo. Een studie naar beeldvorming bij ambtenaren in gewestdienst, van het niveau van gouverneur-generaal tot hulpgewestbeheerder, in de periode 1958-1960’, Online licenciaatscriptie, Universiteit Gent, 1996-1997 geraadpleegd 10 maart 2020.
Poncelet, M., L’Invention des sciences coloniales belges (Parijs: Karthala, 2008).
Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop geraadpleegd op 10 maart 2020.- ↑ De familie Bunge was als sinds de Congo-Vrijstaatperiode betrokken bij de import en export van koloniale waren.