Commissie voor de Bescherming van de Inheemse Bevolking

From Bestor_NL
Revision as of 12:20, 10 February 2021 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search


Orgaan dat de Belgische koloniale overheid adviseerde inzake de ‘inheemse politiek’, het beleid ten opzichte van de Congolese bevolking. Zij werd opgericht in 1908 en hield op met bestaan rond 1957.

Historiek, taak en werking


In feite was de Commissie in 1908 was het niet helemaal een nieuw initiatief. Leopold II, die Congo in private naam bezat voor het Belgische eigendom werd, had reeds in 1896 een Commissie met dezelfde naam opgericht. Het was in eerste instantie een propagandastunt, bedoeld om het hoofd te bieden aan de beschuldigingen over Leopolds gewelddadige uitbuiting van de Congolese bevolking. De Commissie, die veeleer een papieren bestaan leidde, slaagde echter niet in die opzet. Congo werd na toenemende ophef, vooral over de rubberexploitatie, overgedragen aan België in 1908.


Hoewel 1908 voorgesteld werd als een nieuwe start voor de kolonie, was er toch heel wat continuïteit inzake het inzake het personeel en beleid. De heroprichting van de Commissie kaderde hierin. De Commissie was net als voorheen samengesteld uit een min of meer gelijke vertegenwoordiging van de staat, de missie en de koloniale ondernemers, onder voorzitterschap van de Procureur-Generaal van het Hof van Beroep van Leopoldstad. Ook hield zij vast aan het officiële koloniale discours over de “Belgische beschavingsmissie”, maar toch was zij meer dan gewoon een propagandaorgaan. Het was haar taak om de koloniale overheid te adviseren over de politique indigène, het beleid ten aanzien van de Congolese bevolking. De kern van dit beleid was, volgens koloniale opvattingen, ervoor zorgen dat de Congolese bevolking zo goed mogelijk kon participeren in het ‘beschaven en economisch ontwikkelen van de kolonie’. Zodoende gaf de Commissie een overzicht van de ‘vooruitgang’ die de Belgen hierin maakten, de problemen die ze tegenkwamen en hoe die op te lossen.


De Commissie was strikt genomen geen wetenschappelijk orgaan of studie-instelling: als geheel verrichtte zij geen onderzoek en zij publiceerde geen studies. Toch was zij een belangrijke producent van informatie over Congo en de Congolese bevolking. De discussies van de Commissarissen waren grotendeels gebaseerd op directe waarnemingen en ervaringen, publicaties, eigen studies, en, occasioneel, rapporten van andere koloniale instellingen en statistieken verzameld door de overheid. De conclusies van de discussies werden gebundeld in rapporten. Die werden gepubliceerd in de Bulletin Officiel du Congo belge. Deze waren dus niet enkel een bron van informatie voor de overheid, maar voor alle kolonialen.


Lidmaatschap


De Commissie hield haar eerste vergadering in 1911 en vergaderde voor het laatst in 1957. Door die lange bestaansperiode waren er geen vaste Commissarissen, maar bestond de Commissie wel uit een groep van wisselende leden. Doorgaans waren de Commissarissen missionarissen, bedrijfsvertegenwoordigers, en beheerders die sterk betrokken waren bij de administratie, het koloniaal onderwijs en de medische dienstverlening. Verschillende leden kan men bestempelen als ‘missionaris-wetenschapper’. Een aantal Commissarissen waren wetenschappers in de meer strikte zin: Alphonse (Jérôme) Rodhain, een specialist inzake tropische geneeskunde, en bedrijfsartsen zoals Leopold Mottoulle. In 1923 werd een subcommissie voor de Katangaprovincie opgericht. Verschillende leden, waaronder dokters, missionarissen, beheerders, en magistraten, bestudeerden en publiceerden individueel over concrete vraagstukken, bijvoorbeeld, inheemse gewoonten en talen en administratieve vraagstukken.


Tijdens en na de oorlog breidde het lidmaatschap van de Commissie uit. Vanaf 1945 telde de Commissie ook Congolezen, veelal priesters en évolués, Congolezen uit de middenklasse, een sociale assistente, een kolonisten. Toch waren het eerder de Katholieke missionarissen en de Procureur-generaal die de toon bleven zetten. Na de oorlog werden de adviezen van de Commissie minder uitgebreid. Ook verloor de instelling aan invloed, zeker ten opzichte van instellingen die gelijkaardige thema’s behandelden maar die systematischer en meer expliciet vanuit een (natuur- of sociaal-)wetenschappelijk achtergrond studies uitvoerden, zoals het Centre d’études des problèmes sociaux indigène [Studiecentrum voor sociale inheemse problemen].


Toch bleef de Commissie een niet onbelangrijke rol spelen door steevast te wijzen op de verslechterende omstandigheden van de bevolking, zeker tijdens de Tweede Wereldoorlog en net erna, toen Belgisch Congo nog vaak beschreven werd als een ‘model kolonie’.


Behandelde thema’s


De Commissie besprak de meest uiteenlopende thema’s die onder de noemer van de “politique indigène” vielen, gaande van alcoholisme tot ‘zeden’. Deze thema’s kunnen opgedeeld worden in de volgende domeinen:


  • Medische, hygiënische, en demografische kennis

In 1919 kwam de Commissie met een opmerkelijke bewering op de proppen: 50 percent van de Congolese bevolking zou sinds 1855 het begin van de kolonisatie “verdwenen zijn”. Zij schreef die “depopulatie” toe aan een mix van factoren, waaronder ziekten, ondermaatse hygiëne, “immoraliteit”, en de koloniale economische activiteit. De Commissarissen maakten een onderscheid tussen ‘inheemse’ ziekten, zoals slaapziekte, en ziekten die volgens hen door de Europeanen geïntroduceerd werden, zoals tyfus. Ook meenden ze dat de druk die de inheemse bevolking voelde om te produceren en te werken in dienst van de kolonisatoren een nefaste demografische impact had. Verder waren ze ervan overtuigd dat de veranderingen teweeggebracht door het kolonialisme de reproductiepatronen verstoorden en de gezinsstabiliteit ondermijnden. De statistische gegevens waarop die bewering gebaseerd was, waren onvolledig en betwistbaar, maar toch zorgde het rapport van de Commissie voor paniek.


De voorstellen van de Commissie draaiden rond het opkrikken van het geboortecijfer en het doen dalen van het sterftecijfer. De Commissie was een voorstander van een allround aanpak, gebaseerd op gereguleerde economische activiteit, hygiënischere leef- en werkomstandigheden en betere rekruteringsprocessen. De Commissie focuste ook sterk op ‘morele kwesties’ waarvan gedacht werd dat ze een invloed hadden op fertiliteit en geboortecijfers, zoals het monogaam huwelijk, stabiele en kroostrijke gezinnen, gezondheidszorg voor moeders en kinderen en acties tegen polygamie en alcoholisme.


  • Inheemse gewoonten, cultuur en recht

Individuele Commissarissen, zoals beheerder Alphonse Engels, beschreven de gewoonten van bepaalde Congolese bevolkingsgroepen. Procureur-generaal Antoine Sohier was een expert inzake het inheems gewoonterecht. De Commissie zelf besprak voornamelijk de verhouding tussen Congolese en Europese cultuur, gewoonten en recht. Zo dacht de Commissie na over ‘matriculatie’, een procedure waarbij zogenaamde ‘hoger-ontwikkelde’ Congolezen volgens Europees recht zouden kunnen leven, in plaats van het gewoonterecht.


  • Economie, industriële activiteit en landbouw

De Commissie bekommerde zich niet enkel over de hygiëne, gezins-, leef- en werkomstandigheden van Congolese arbeiders in industriële bedrijven, maar ook over hun rekrutering en migratie. Zij was een van de eerste organen die waarschuwde voor de gevolgen van een doorgedreven en snelle industrialisering. De Commissie pleitte ook voor de herwaardering en bescherming van de inheemse landbouw, reeds voor 1939. Na de Tweede Wereldoorlog steunde het expliciet het paysannat indigène [inheemse boerenstand] beleid, waarbij Congolezen eigenaar konden worden van een stuk grond indien ze het verbouwden. Dit kaderde binnen pogingen om de inheemse landbouw weer op gang te trekken.


  • Onderwijs

Lager onderwijs verzorgen was een van de belangrijkste taken van een groot deel van de Commissarissen, vooral missionarissen. In de Commissie bespraken ze het tekort aan professioneel geschoolde arbeidskrachten en de nood om professioneel onderwijs uit te bouwen. Tijdens de jaren 1950, was de Commissie geen grote voorstander van hoger onderwijs voor Congolezen. Jezuïet Jacques Schurmans, de toekomstige rector van de universiteit van Lovanium, behoorde toen tot de Commissie, maar droeg niet bij tot de discussies. Bijgevolg was de Commissie niet betrokken bij de discussies rond het hoger onderwijs toen dat thema op de voorgrond trad in de jaren 1950.


Tenslotte had de Commissie het ook regelmatig over infrastructuur en administratie. Daarbij focuste het voornamelijk op materiële tekorten en de inefficiëntie van de indirecte administratie. Als orgaan was de Commissie niet bevoegd voor het aan de kaak stellen van misdaden tegen de bevolking. Enkele leden, zoals Missionaris van het Heilige Hart Gustaaf Hulstaert, deden dit wel in persoonlijke naam.

Invloed en einde


Hoewel niet alle adviezen van de Commissie werden opgevolgd, speelde zij een belangrijke rol in het toenemende bewustzijn dat er in het belang van de Congolese bevolking een brede en langdurige actie nodig was die verder ging dan de korte-termijn focus op (industriële) winst en snelle innovaties. Zodoende speelde de Commissie een belangrijke rol in het verbreden van de koloniale blik, hoewel die, onvermijdelijk, erg Europees gekleurd bleef. Ook trok zij de aandacht naar het lokale niveau en de impact van de Europese aanwezigheid en het kolonialisme op Congo en de Congolese bevolking.


Er zijn geen sporen van een officiële opheffing van de Commissie. Vermoedelijk werd een Commissie die “verantwoordelijk was voor de bescherming van de bevolking” niet meer relevant geacht tijdens de dekolonisatie van Congo, die opgang kwam in 1957. Verschillende (oud-)commissarissen speelden een belangrijke rol buiten de Commissie na 1945. Voormalig procureur-generaal Antoine Sohier was nauw betrokken bij de naoorlogse hervormingen. Hulstaert verwierf bekendheid voor zijn studies over de cultuur, gewoonten en taal van de Mongo.


Vergaderdata

1911, 1912-1913, 1919, 1923, 1928, 1931, 1938, 1947, 1951, 1953, 1955, 1957

Leden met een natuurwetenschappelijke achtergrond

  • Gustaaf Hulstaert: missionaris van het Heilige Hart, die de Congolese bevolking en haar gewoonten en taal bestudeerde, alsook insecten.
  • Alphonse Rodhain: specialist inzake tropische geneeskunde en slaapziekte
  • Leopold Motoulle: arts en verantwoordelijke voor inheemse arbeid bij mijnbouwbedrijf Union Minière du Haut-Katanga (UMHK)
  • Emile Toussaint, arts en verantwoordelijke voor inheemse arbeid bij UMHK
  • Clement Chesterman: Baptist en arts
  • Charles Lodewyckx: kolonist geïnteresseerd in vrouwelijk infertiliteit.


Bibliografie

Bronnenmateriaal

Bulletin Officiel du Congo belge

Literatuur

Blondeel, W., ‘De “Commission Permanente pour la Protection des Indigènes” en het Demographisch Probleem in Belgisch Kongo. De Alarmkreet van 1919’, Mededelingen der Zittingen van Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen (1976).

Blondeel, W., ‘Les Missionaires Catholiques et la “Commission pour la Protection des Indigènes” (1896-1923). Genèse de la Formulation d’une Vision Globale sur les “Institutions Indigènes”. Les Positions à l’égard de l’Organisation Familial et le Fetichisme”', L’Eglise Catholique au Zaire. Un Siècle de Croissance (1880-1980) (Kinshasa 1981), 230-260.

Schalbroeck, E., “The Commission for the Protection of the Native Population and Belgian Colonialism”, onuitgegeven doctoraatsthesis, Cambridge 2019.