Gatti de Gamond, Isabelle (1839-1905)

From Bestor_NL
Revision as of 13:14, 9 July 2021 by Bestor (talk | contribs)
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to: navigation, search
Bron: Rosadoc

Pedagoge, oprichtster van scholen voor meisjes. Geboren op 28 juli 1839 in Parijs en overleden op 11 september 1905 in Ukkel. Dochter van Zoë Gatti.


Biografie

Gatti de Gamond groeide op in Brussel, in een burgergezin met een lange progressieve, socialistische traditie. Vader Jean-Baptiste Gatti was schilder. Moeder Zoë de Gamond, die tot de kleine adel behoorde, was een wereldse en geletterde vrouw. Zij richtte in Brussel de eerste meisjesscholen op, vanuit het idee dat het maatschappelijk belang van de vrouw als moeder en echtgenote een intellectuele opleiding onontbeerlijk maakte. Ook haar eigen dochters stuurde ze naar de schoolbanken van het pensionaat van de zusters Onze-Lieve-Vrouw.[1] Met haar pedagogische en emancipatorische opvattingen oefende moeder Gatti vooral op haar oudste dochter een diepgaande invloed uit.


Na de dood van haar moeder in 1854 trad Gatti de Gamond als gouvernante in dienst bij een aristocratische familie in Polen. Ze droeg zo bij in het onderhoud van het gezin dat na de dood van haar moeder verarmd was achtergebleven. Bij het Poolse gezin, dat over een uitgebreide bibliotheek beschikte, leerde ze Latijn. Kennis van Latijn was voor een meisje behoorlijk uitzonderlijk. In 1851 keerde Gatti naar Brussel terug, waar ze toenadering zocht tot de sociale kringen van haar moeder. Haar nieuwe vriendschap met Marie Errera, moeder van Leo, was een toegangsticket tot de Brusselse liberale en progressieve elite, die Erreras salon frequenteerde. Gatti schreef zich ook in voor de lessen chemie en fysica van de Cours publics de la ville de Bruxelles, bij leraar Henri Bergé, die ook hoogleraar fysica en scheikunde aan de Universiteit van Brussel was.


In 1863 begon Gatti bij het Brusselse liberale stadsbestuur te ijveren voor de oprichting van een stedelijke middelbare school voor meisjes. Op dit moment bestond er nog nergens een soortgelijk initiatief. Brussel kende weliswaar in de jaren 1860 al een relatief groot aantal lagere scholen voor meisjes– de religieuze en private pensionaten, de scholen van de loge en de private Ecole primaire supérieure pous desmoiselles, die in leraressenopleidingen voorzag. Deze laatste bood de hoogste graad die een meisje op dat moment kon behalen. Gatti kreeg steun van Bergé, die zijn politieke contacten bij de loge – schepen Watteeu en gemeentesecretaris Lacomblé – aansprak. Ook het invloedrijke gemeenteraadslid Jean-François Tielemans, de medestichter van de Universiteit van Brussel, die tot Zoë Gattis vriendenkring had behoord, schaarde zich achter het project.


Op 3 oktober 1864 was de stedelijke Cours d’ Education pour Jeunes Filles – Institution communale een feit. De school, gelegen in de rue du Marais, was de eerste Belgische instelling die middelbaar meisjesonderricht (secondaire supérieur) aanbood. De gradenindeling van de school verliep anders dan in de jongensscholen. In de plaats van lager en middelbaar onderwijs, was in Gattis school sprake van drie graden. Op deze manier kon de wet van 1850, die middelbaar onderwijs exclusief voor jongens voorbehield, worden omzeild. Er was ook een kleuterschool. De school diende, aldus haar oprichter, om meisjes van gegoede klasse via een degelijke opleiding voor te bereiden op hun maatschappelijk cruciale rol van echtgenote en moeder. Het vakkenpakket omvatte onder meer wetenschappen, talen, geschiedenis en muziek. Nadruk lag op praktijk, en redeneervermogen. Godsdienst behoorde er niet toe. Bij sommige lessen, de cours généraux, waren moeders ook toegelaten.


Gattis school kende een onmiddellijk succes. In de daaropvolgende jaren zagen zeventien vergelijkbare scholen het daglicht in andere grote en middelgrote steden, daar waar liberale besturen aan de macht waren. Leraressen die in Brusselse meisjesschool aan de slag waren geweest, zoals Louise Popelin, zetten zich in om haar model in deze scholen te implementeren. De Brusselse school kende zelf ook een uitbreiding: in 1867 werd een cours spéciale (section commerciale) opgericht en in 1877 kwam daar een cours normal bij. In 1880 volgde een sectie voor regentenopleiding. Het was de hoogste graad die een vrouw op dit moment kon behalen. Voor het onderricht in deze sectie schakelde Gatti voor het eerst hoogleraren van de Universiteit van Brussel en de École industrielle in. Op dit moment waren de poorten van de universiteit voor vrouwen gesloten, maar met de nieuwe regentenopleiding was de sprong naar het hoger onderwijs nu plots niet meer zo groot.[2] De drie eerste vrouwen die zich dan ook met succes voor een universitaire opleiding inschreven – Leclercq, Emma (1851-1933), Marie Destrée en Louise Popelin - waren allen afkomstig van Gattis school. Elk van hen was er als lerares aan de slag geweest.


De wet van 1890 gaf vrouwen voor het eerst expliciet toegang tot de universiteit, maar koppelde deze toegang tegelijk aan het voorleggen van een diploma middelbare studies. De wetgever voorzag als achterpoortje dat wie geen humanioragetuigschrift kon voorleggen, voor een examen van de centrale jury moest slagen. Omdat Belgische vrouwen op dit moment nergens een officieel diploma middelbaar onderwijs konden behalen, richtte Gatti in 1892, met medewerking van een aantal hoogleraren van de universiteit van Brussel een driejarige pre-universitaire sectie op. De sectie had als expliciet doel om jonge vrouwen in een blitz-tempo voor te bereiden op het ingangsexamen van de universiteit. Op het curriculum stonden onder meer gevorderde wiskunde, Latijn en Grieks, vakken die jongens op zes jaar tijd onderwezen kregen.


In 1899 ging Gatti als directrice op rust. Ze bleef zich echter zeer actief engageren in de socialistische vrouwenbeweging tot aan haar dood.


Publicaties

Gatti was de uitgever van het tijdschrift L’Éducation de la femme, dat verscheen van 1862 tot 1864. Onder meer hierin uitte ze in verschillende artikels haar opvattingen over onderwijs, (vrijzinnig) meisjesonderricht en de rol van de vrouw. In 1896 starte ze met de uitgave van de Cahiers féministes (tot 1905). Gatti was ook de auteur van een aantal geschiedkundige werken, zoals Histoire abrégée de la Belgique.


Bibliografie

  • Gubin, Eliane en Piette, Valérie, Emma, Louise, Marie… L’Université Libre de Bruxelles et l’émancipation des femmes (1834-2000), Brussel, 2004, 38.
  • Wils, Kaat, "Science, an ally of Feminism? Isabelle Gatti de Gamond", in: Revue belge de philology et d’Histoire, 77 (1999), 416-439.
  • Morelli, Anne, "Isabelle Gatti de Gamond, hors du féminisme bourgeois", in: Sextant, 1 (1993), 57-62.
  • De Weerdt, Denise, "Gatti de Gamond, Isabelle", in: Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 13, Brussel, 1990, 299-303.
  • Leurquin, B., "L'enseignement secondaire laïque pour jeunes filles: les Cours d'éducation d'Isabelle Gatti de Gamond 1864-1914", in: Courtois, L., Pirotte, J. en Rosart, F.(red.), Femmes des années 80. Un siècle de condition féminine en Belgique (1889-1989), Louvain-la-Neuve, 1989, 37-41.
  • Gerard, E., Les insoumises. Les pionnières belges de la libération de la femme. 100 ans avant mai '68, Zoé et Isabelle Gatti de Gamond, Brussel, 1986.
  • Bartier, J., "Un siècle d'enseignement féminin. Le Lycée Royal Gatti de Gamond et sa fondatrice", in: Laïcité et Franc-Maçonnerie. Etudes rassemblées et publiées par Guy Cambier, Brussel, 1981, 161-202.
  • De Coster, S. "Gatti de Gamond, Isabelle", in: Biographie Nationale, 31 (1961), kol. 377-383.
  • Baudart, B., Isabelle Gatti de Gamond et l’origine de l’enseignement secondaire de jeunes filles, Brussel, 1949.


Noten

  1. Zoë Gatti bekeerde zich later in haar leven tot het christendom.
  2. De wet van 1876 over het hoger onderwijs stelde dat de overheid de voorwaarden zou bepalen waaronder vrouwen tot de universiteitsbanken zouden worden toegelaten. De wet van 20 mei 1876 bepaalde onder meer dat iedereen onafhankelijk van diploma tot het hoger onderwijs moest worden toegelaten. Daarmee zette de wet dus schijnbaar de deur op een kier voor vrouwelijke aanwezigheid in de auditoria. Maar het artikel 43 maakte van de overheid de deurwachter, door te stellen dat deze de voorwaarden voor toelating van vrouwen zou bepalen.