Lohest, Maximin Marie Joseph (1857-1926)
Geoloog, stratigraaf en mijningenieur, geboren te Luik op 8 september 1857 en overleden in dezelfde stad op 6 december 1926.
Biografie
Max Lohest werd geboren te Luik op 8 september 1857. Hij volgde zijn humaniora aan het Jezuiëtencollege. Hij deed zijn kandidatuur filosofie alvorens hij voor ingenieur ging studeren.[1]
In 1883 behaalde hij zijn diploma mijningenieur aan de Universiteit van Luik. Gillis-Joseph-Gustave Dewalque benoemde hem op 17 mei 1884 tot assistent voor de cursus geologie.[2] Hij behaalde zijn aggregaat voor het hogere onderwijs en doceerde de vrije cursus brandstof deposito's en fosfaat. Op 15 juni 1893 werd deze cursus getransformeerd in de vrije cursus toegepaste geologie.[3] In 1897 werd hij benoemd tot professor algemene geologie aan de ULg als opvolger van Gillis-Joseph-Gustave Dewalque, die toegelaten werd tot het emeritaat. Max Lohest werd het hoofd van de Luikse school voor geologie.
In hetzelfde jaar trouwde hij met Marie-Françoise-Augustine Lambert, waarmee hij vijf kinderen kreeg.[4]
Hij voerde samen met zijn collega's Habets, Charles Gilkinet, Julien Jean Joseph Fraipont en Giuseppe Césaro campagne om de regering te overhalen tot de oprichting van de graad van ingenieur-geoloog.[5] In 1900 creeërde hij de opleiding geologisch ingenieur.[6]
Hij zal erin slagen om tijdens de Eerste Wereldoorlog, ondanks het verbod van de vijand, de Ecole d'Anthropologie de Liège op te richten. Hij was ook meermaals voorzitter van het Institut archéologique liégeois.[7] In 1920 werd hij ontheven uit verschillende cursussen om zich bezig te houden met diverse geologische problemen.
Zo participeerde hij actief aan het Internationale Geologische Congres dat in 1922 te Brussel werd georganiseerd. Hij kreeg echter gezondheidsproblemen en vanaf begin 1926 verergerde zijn ziekte, waardoor zijn taken verder werden verminderd. Op 6 december 1926 overleed hij.[8]
Hij werd in 1904 verkozen tot corresponderend lid van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique , in 1910 tot effectief lid en in 1924 was hij het hoofd van de Klasse Wetenschappen. Aan de Academie was hij lid van het Nationaal Comité voor Geografie.
Hij was lid van de Société royale des Sciences de Liège en in 1926 was hiervan voorzitter. Hij was lid van de Société belge de Géologie, van de Société géologique du Nord en corresponderend lid van de Société géologique de Londres. Hij was ook voorzitter van het Comité scientifique van de Association des Ingénieurs sortis de l'Ecole de Liège. Hij was erelid van het Société des Ingénieurs civils de France, corresponderend lid van Ecole d'Anthropologie de Paris en lid van het Institut de Paléontologie humaine du Prince de Monaco.[9]
In 1908 won hij de Tienjaarlijkse prijs voor de minerale wetenschappen.
Hij was eerst Ridder en vervolgens Officier in de Leopoldsorde. Daarnaast was hij ook Commandeur van de Kroonorde. Hij ontving het Burgerkruis eerste klasse en de Franse Republiek nam hem als Officier op in het Erelegioen. Hij was Commandeur in de Orde van Sint-Sava (Servië).[10]
Werken
De meeste van zijn onderzoeksresultaten presenteerde hij aan het Société géologique de Belgique. Hij was hiervan ook verschillende malen voorzitter.[11]
Hij was een specialist van de fossiele vissen en hun ecologie, ontdekker van de fosfaatafzetting in Haspengouw en was betrokken bij de studie van de relaties tussen de tektoniek en de mariene sedimentatie.
Hij wijdde zich meer bepaald aan het gedetailleerd opmaken van profielen in het Carboon. Hij had belangstelling voor de genese van verschillende soorten breksies, voor de ‘antraciet’ van Visé, voor de dolomieten, die hij weigerde te beschouwen als stratigrafische merktekens, en voor de discordantie tussen de steenkoolperiode en het Dinantiaan. Het Cambrium van het massief van Stavelot was eveneens een geliefd terrein van Lohest. De bijzonderheden van de metamorfose in bepaalde delen van de Ardennen trokken zijn aandacht. In de tektoniek lanceerde hij het begrip ‘boudinage’, waarmee hij de vorm van de kwartsietbanken in de steengroeven in de streek van Bastogne (1907-1908) beschreef.[12]
Hij werkte ook mee aan het opstellen een geologische kaart op een schaal op 1/40.000.[13]
Publicaties
- Lijst met publicaties in: Fourmarier, Paul, "Max Lohest", In: Annuaire ARB, jaargang 1953, p. 344-386.
Bibliografie
- Fourmarier, Paul, "Max Lohest", In: Annuaire ARB, jaargang, p. 279-343.
- Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 281-282.
Nota’s
- ↑ Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 281.
- ↑ Fourmarier, Paul, "Max Lohest", In: Annuaire ARB, jaargang 1953, p. 282-283.
- ↑ Fourmarier, Paul, "Max Lohest", In: Annuaire ARB, jaargang 1953, p. 284.
- ↑ Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 282.
- ↑ GROESSENS, Éric, GROESSENS-VAN DYCK, Marie-Claire, "De geologie", in Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p. 282.
- ↑ Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 281.
- ↑ GROESSENS, Éric, GROESSENS-VAN DYCK, Marie-Claire, "De geologie", in Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p. 282.
- ↑ Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 281.
- ↑ Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 282.
- ↑ Fourmarier, Paul, "Max Lohest", In: Annuaire ARB, jaargang, p. 292.
- ↑ Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 281.
- ↑ GROESSENS, Éric, GROESSENS-VAN DYCK, Marie-Claire, "De geologie", in Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p. 282.
- ↑ Delmer, André, "Max Lohest", In: Nouvelle Biographie Nationale, vol. 6, p. 282.