Ruyssen, Romain (1901-1979)
Farmaceut en natuurkundige, geboren te Adinkerke op 22 augustus 1901 en overleden te Gent op 28 mei 1979.
Biografie
Romain Ruyssen werd geboren te Adinkerke op 22 augustus 1901 als zoon van een apotheker. Door de oorlogsomstandigheden deed hij zijn middelbare studies in verschillende scholen: het Koninklijk Atheneum te Oostende, het Lycée français te Londen, het Lycée Hoche te Versailles en het Koninklijk Atheneum te Brugge. In 1924 promoveerde hij tot apotheker aan de Rijksuniversiteit van Gent. Vier jaar later promoveerde hij tot doctor in de scheikunde aan de ULB. Van 1928 tot 1930 was hij als apotheker gevestigd te Oostende.
De universitaire loopbaan van Romain Ruyssen begon in 1930 met zijn vrijwillig assistentschap bij professor René Goubau aan de Rijksuniversiteit van Gent. In hetzelfde jaar was hij als full-time assistent verbonden aan het laboratorium voor analytische Chemie van professor Jan Gillis. Romain Ruyssen werd belast met de praktische oefeningen voor apothekers en scheikundige ingenieurs. Tijdens deze periode had hij te maken met de problemen rond de vernederlandsing van de Gentse universiteit. In 1932 verbleef hij twee maanden te Amsterdam aan de Gemeentelijke Universiteit in het laboratorium van professor A.Aten. In 1934 werd hij benoemd tot docent aan de Faculteit Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit van Gent. Hij doceerde farmacognosie, de galenische en praktische artsenijbereidkunde, de farmaceutische wetgeving en de deontologie.[1] In 1938 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar. In 1965 werd hij aangesteld als titularis van de leerstoel van De medische scheikunde. Hij was diensthoofd van de laboratoria voor farmaceutische, organische en anorganische scheikunde en voor Controle van Geneesmiddelen. In 1970 werd hij lid van de Faculteit Farmaceutische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit van Gent.
Naast doceren bekleedde hij ook een aantal leidinggevende academische functies: secretaris van de Faculteit Geneeskunde (1946-1947), decaan van dezelfde faculteit van 1947 tot 1949, van 1953 tot en met 1971 was hij voorzitter van het centrum voor biochemie en in 1965-1966 was hij secretaris van de Academieraad.[2] Hij was in 1955 lid van de Raad van Beheer van Universiteit Lovanium. Op 23 augustus 1971 werd hij toegelaten tot het emeritaat.
Ruyssen werd op 7 december 1940 werkend lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor wetenschappen en kunsten, bestuurder in 1951 en erelid in 1976.[3] Hij zetelde in de Bestendige Commissie voor de Geschiedenis van de Wetenschappen, de Commissie voor het Van Oye-fonds (P. Van Oyeprijs) en de commissie van het MacLeod fonds (Mac Leodprijs).[4] Hij was ook ondervoorzitter van het Nationaal Comité voor Biofysica.[5]
Ruyssen was geassocieerd buitenlands lid van de Académie de Pharmacie (Parijs), erelid van de Societate Stintelon Medicale van Roemenïe en lid van de Société philomatique de Paris.[6] Hij was medestichter en voorzitter van het Belgisch Genootschap voor Klinische Chemie, stichter en voorzitter van de internationale conferenties over de biochemie van de lipiden, voorzitter van de symposia te Gent over enzymen in de klinische chemie, in 1977 plaatsvervangend lid van de Nationale Raad van de Orde van de Apothekers, ondervoorzitter van de Fédération Internationale Pharmaceutique en voorzitter van de internationale commissie voor de standaardisatie van farmaceutische producten. Hij was stichter en voorzitter van de Internationale Congressen voor Farmaceutische Wetenschappen van de Fédération Internationale Pharmaceutique te Leiden (1957), Brussel (1958) en Zürich (1959). Hij was ook ere-voorzitter van de International Commission on Pharmaceutical Enzymes (1975). Hij was ondervoorzitter en voorzitter van de Koninklijke Vlaamse Chemische Vereniging. Hij was voorzitter van de Vlaamse afdeling van het Instituut voor Leven.[7]
Werken
Tijdens zijn lange loopbaan werden door hem en door zijn medewerkers een 300-tal wetenschappelijke artikels gepubliceerd.
Zijn doctoraat behandelde de ionisatie van gassen bij thermische ontleding van ozon. Bij professor Goubau bestudeerde hij het absorptiecentrum van ozon in het ultraviolet.
Bij professor Gillis verrichtte hij onderzoek over ozon met kwantitatieve bepalingen door spectrofotometrie en iodemetrie.
Bij professor Aten werkte hij over elektrotitrimetrie van zilverhalogeniden.[8] Daarna onderzocht hij de mitogenetische stralen in het Laboratorium voor Bacteriologie en biochemie van de voedingsmiddelen aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, de stromingspotentialen van bariumsulfaat en de coacervatie van fosfatiden in het laboratorium voor colloïdenleer bij professor Kruyt en in 1938 over dezelfde onderwerpen in het laboratorium voor biochemie en colloïdenchemie van professor Gortner in Minneapolis. Hij verbleef vier maanden in Minneapolis als C.R.B fellow.
Hij gaf de farmacie een fysiochemische en biochemische grondslag. Hij vond het belangrijk dat men eerst de biochemische werking van gezonde en van zieke organismen moest kennen. Hij legde dan ook in zijn onderzoek een grote nadruk op de fysicochemische en biochemische studie van eiwitten en van enzymen, met de colloïdale toestand van deze producten en de invloed van de oppervlaktespanning.
Hij was de grondlegger van het gebruik van radioisotopen in de farmacie in België. Hij onderzocht de fysicochemische en colloïdchemische eigenschappen van saponinen, de studie van het mechanisme van de hemolyse, onder meer met rode bloedcellen waarvan de cholesterol met C gemerkt is, de oppervlaktespanning en fysicochemische eigenschappen van zuivere sapoalbine en senegine, studiën over farmaceutische emulsies, de biosynthese van vetzuren, triglyceriden, fosfolipiden en glycerol, de schuimvorming verwerkt door saponinen en tensiden, de schuiminhibitie, nieuwe methoden voor de bepaling van de oppervlakteabsorptie, monoloog spreiding van saponinen en glazuurnoten, solublisatie van cholesterol, enz ..
Ook na zijn emeritaat bleef hij publiceren. In 1978 verscheen Pharmaceutical Enzymes, Properties and Essays Methodes, hiervan was hij editor samen met professor A.Lauwers.
Hij kreeg voor zijn onderzoek verschillende prijzen. Hij ontving een eredoctoraat van de Universiteit van Straatsburg. In 1949 bekleedde hij de Francqui-leerstoel voor de ULB. In 1968 ontving hij de Host-Madsen-medaille. [9]
Publicaties
- Van atoom tot micel. Inleiding tot de studie der kolloïde dispersies, inzonderheid de begrenzing van molecuul en micel, Manteau N.V., Brussel, z.j., 60 p
- Grondslagen der artsenijbereidkunde, Manteau N.V., Brussel, 1943, 206 p.
- Lijst met publicaties op Google books geconsulteerd op 30/08/2010 om 15u.30.
Bibliografie
- De Ley, J.,"In memoriam Romain Ruyssen", In:Jaarboek 1979, Brussel: KVAB, p.309-313.
- Lauwers, Albert,"Ruyssen Romain", In:Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 11, Brussel: Paleis der Academiën, 1985, kol.678-684.
Nota’s
- ↑ Lauwers, Albert,"Ruyssen Romain", In:Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 11, Brussel: Paleis der Academiën, 1985, kol.678-684.
- ↑ De Ley, J.,"In memoriam Romain Ruyssen", In:Jaarboek 1979, Brussel: KVAB, p.309-313.
- ↑ "Ruyssen Romain", In: De Koninklijke Vlaamse Academie van België voor wetenschappen en kunsten en haar leden, Koninklijke Vlaamse Academie van België voor wetenschappen en kunsten, 2010, p.223.
- ↑ Jaarboek 1979, Brussel: KVAB, p.82.
- ↑ Jaarboek 1979, Brussel: KVAB, p.103.
- ↑ "Ruyssen Romain", In: De Koninklijke Vlaamse Academie van België voor wetenschappen en kunsten en haar leden, Koninklijke Vlaamse Academie van België voor wetenschappen en kunsten, 2010, p.223.
- ↑ De Ley, J.,"In memoriam Romain Ruyssen", In:Jaarboek 1979, Brussel: KVAB, p.309-313.
- ↑ Lauwers, Albert,"Ruyssen Romain", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 11, Brussel: Paleis der Academiën, 1985, kol.678-684.
- ↑ De Ley,J.,"In memoriam Romain Ruyssen", In:Jaarboek 1979, Brussel: KVAB, p.309-313.