Renier, Armand Marie Vincent Joseph (1876-1951)

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search

Geoloog, paleontoloog en mijningenieur, geboren te Verviers op 26 juni 1876 en overleden te Leuze op 9 oktober 1951.


Biografie

Armand Renier werd geboren te Verviers op 26 juni 1867. Hij volgde Grieks-Latijn aan het Jezuiëtencollege van Verviers. Hij volgde na het afronden van zijn humaniora een complementair jaar wiskunde. In 1900 studeerde hij af als burgerlijk mijningenieur aan de Universiteit van Luik.
Hij was als eerste geplaatst bij een rekrutering voor ingenieurs voor het Mijnwezen en begon op 18 december 1900 zijn carrière in het technische corps. Nadien was hij verbonden aan de algemene dienst van verschillende mijnarrondissementen: Luik (1901-1903), Bergen (1905), Charleroi (1905-1906) en opnieuw Luik van 1906 tot 1910. Hij klom op in de hiërarchie van het mijnkorps tot inspecteur-generaal van de mijnen.
Max Lohest stelde hem voor om voor ingenieur-geoloog te studeren aan de ULg. In 1902 behaalde hij het diploma van ingenieur-geoloog. In zijn licentiaatsverhandeling maakte hij een geologische analyse van het district Malmédy. Hij stelde van deze regio ook een stratigrafische kaart op. Hij won hiermee een reisbeurs. Het Mijnwezen stond hem in 1904 toe om deze reisbeurs te gebruiken om te studeren aan de Mijnschool van Clausthal. Hij ondernam hiermee ook studiereizen naar Oostenrijk-Hongarije, Zwitserland, Engeland, Frankrijk en Italië. In 1908 werd hij voor de cursus mijnexploitatie repetitor aan de Universiteit van Luik. Zijn activiteiten aan het Mijnwezen werden geschorst tussen 1910 en 1912 om hem de kans te geven de leerstoel elementen van de paleontologie op zich te nemen. Deze was vrijgekomen na het overlijden van Julien Jean Joseph Fraipont.
In 1910 trouwde hij met Marguerite Jacques, met wie hij vier kinderen kreeg.
Op 1 juni 1912 nam hij terug zijn functie op aan het Mijnwezen, maar hij bleef paleontologie doceren aan de Universiteit van Luik. In 1931 werd hij hier benoemd tot ere-hoogleraar.
Bij het pensioen van Michel-Félix Mourlon werd Armand Renier in 1912 aangesteld tot directeur van de Belgische Geologische Dienst. Hij bleef deze functie uitoefenen tot aan zijn pensioen op 30 september 1942. In hetzelfde jaar werd hij ook toegelaten tot het emeritaat.
Hij werd op 27 december 1927 benoemd tot corresponderend lid van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique , effectief lid in 1931 en in 1942 directeur van de Klasse Wetenschappen en van de Academie.
Hij was ook voorzitter van de Société royale belge de Géographie, van de Société belge de géologie, van de Société scientifique de Bruxelles en van de Sociétés de Sciences physiques et naturelles.
Hij maakte deel uit van het Organiserend Comité van de Universitaire Stichting. Hij was administrateur aan het NFWO en lid van de zevende commissie van deze instelling. Hij was lid van het Directiecomité van de Belgische Annales des Mines. Hij was administrateur van het Nationale Mijninstituut, lid van de geologische commissie van het Ministerie van Koloniën en lid van de consultatieve commissie voor koloniale geologie.
Tijdens het internationale Geologische Congres werd hij gevraagd om deel uit te maken van de commissie voor de geologische kaart van Europa. Hij werd permanent lid van het internationale comité voor de Nomenclatuur, sectie paleobotanica. Hij was lid van de Commissie voor de internationale geologische kaart van Afrika.
Hij was eerst corresponderend lid en vervolgens effectief lid van de Geological Society of London. Hij was buitenlands corresponderend lid van de Poolse Academie voor Wetenschappen en van de Madrileense Academie voor Wetenschappen.
Hij won verschillende prijzen: de Tienjaarlijkse prijs van de Belgische regering voor Mineralogische Wetenschappen voor de periode 1917-1926. Deze prijs won hij dankzij de publicatie: Les gisements houillers de la Belgique.
Hij ontving ook de medaille van de Société royale belge de géographie. Hij won de Wilde prijs van de Académie des Sciences de l'Institut de France. Van de Association française pour l'avancement des Sciences kreeg hij een medaille.
Hij ontving een ere-doctoraat van de Universiteit van Rijsel.
Hij ontving het burgerkruis eerste klasse en hij was Grootofficier in de Leopoldsorde, in de Kroonorde en in de Orde van Leopold II.[1]
Hij overleed te Leuze op 9 oktober 1951.
Er werd ook een mineraal naar hem genoemd "Renierite".

Werken

Hij schreef meer dan 200 publicaties, waaronder rapporten, nota's van conferenties en vertalingen.[2]
Zijn wetenschappelijke productie betreft hoofdzakelijk de stratigrafie en de paleontologie van het steenkooltijdperk. Hij bestudeerde gedetailleerd de koollagen van ons land en hielp mee het gebruik van de paleontologische methode in de toegepaste geologie te bevorderen. Hij sneed ook andere domeinen aan: de mijnexploitatie, de tektonische evolutie van de Ardennen, de regionale geologie en die van de ex-kolonie, enz...[3] Hij wijdde zich ook aan planten uit steenkoolterreinen.[4] Hij schreef hierover in samenwerking met Jean Émile Charles Timmermans het werk: Flore et faune houillères de la Belgique.
Hij deed in samenwerking met zijn leerling Paul Fourmarier observaties in de Kempische laagvlakte.

Vulgarisatie van de wetenschappen

Hij schreef het boek Méthodes paléontologiques pour l'étude stratigraphique du terrain houiller over zijn onderzoeksmethodes in de stratigrafie.[5]
Het systematisch toepassen van deze paleontologische methodes op de Belgische koollagen resulteerde in de publicatie van Echelles stratigraphiques du terrain houiller de la Belgique. Deze publicatie werd verschillende malen bijgewerkt.

Wetenschapsgeschiedenis

Hij hield verschillende historische voordrachten over het geologisch onderzoek in België en Congo, die in 1942 werden uitgegeven onder de titel L'age de la terre et autres essais. Als vervolg op deze lezingen zou Renier in de jaren na de Tweede Wereldoorlog enkele belangrijke studies wijden aan het geologisch werk van Robert de Limbourg en André-Hubert Dumont.[6]

Publicaties

  • Lijst met publicaties in: Fourmarier, Paul, "Armand Renier", In: Annuaire ARB, jaargang 1956, p. 42-78.


Bibliografie

  • CALEMBERT, L., "Renier, (Armand Marie V. J.)", in Biographie belge d'Outre-Mer, t. 7-A, 1973, col. 389-399.
  • FOURMARIER, Paul, "Armand Renier", in Annuaire de l’Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1956, p. 2-41.
  • GROESSENS, Éric, GROESSENS-VAN DYCK, Marie-Claire, "La géologie", in Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1 p. 284-285.
  • HALLEUX, Robert, OPSOMER, Carmélia, VANDERSIMISSEN, Jan (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815, Bruxelles: Gemeentekrediet/Dexia, 1998, p.429
  • LAWALRÉE, André, "La botanique", in Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1 p. 251.
  • STOCKMANS, François, "Armand Renier", in Biographie Nationale, vol. 32, 1964, col. 611-615.


Nota’s

  1. Fourmarier, Paul,"Armand Renier", In:Annuaire ARB, jaargang 1956, p. 2-41.
  2. Stockmans, François, "Armand Renier", In: Biographie Nationale, vol. 32, 1964, kol. 612.
  3. GROESSENS, Éric, GROESSENS-VAN DYCK, Marie-Claire, "De geologie", in Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p. 284-285.
  4. Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, p. 251.
  5. Stockmans, François, "Armand Renier", In: Biographie Nationale, vol. 32, 1964, kol. 612.
  6. Halleux, Robert & Opsomer, Carmélia & Vandersmissen, Jan (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België van de Oudheid tot 1815, Brussel: Gemeentekrediet/Dexia, 1998, p.429.