Société royale d’horticulture de Belgique
Vereniging opgericht in 1826, stichtte de botanische tuin van Brussel (de huidige Nationale Plantentuin van Meise).
1837 - 1870 | Société royale d'horticulture de Belgique |
1826-1837 | Koninklijke maatschappij van kruid-, bloem- en boom-kwekerijen der Nederlanden (Société royale d'horticulture des Pays-Bas) |
Historiek
Op 15 april 1826 richtte een aantal Brusselse inwoners met een passie voor botanica en tuinbouw een naamloze vennootschap op, de Société royale d'horticulture des Pays-Bas, of Koninklijke maatschappij van kruid-, bloem- en boom-kwekerije der Nederlanden. Het doel van deze vereniging was om de plantencollecties van de tuin van de Hofberg, daterend uit het Franse bewind, te redden van de allesvernietigende stadsuitbreiding, en ze te verzamelen in een moderne botanische tuin die de stad Brussel luister zou bijzetten. De statuten van de nieuwe vereniging beschreven de in te richten tuin in detail: “… un vaste jardin où toutes espèces de plantes, tant d'agrément que d'utilité seront cultivées en grand, sous tout les modes d'amélioration que permet l'état actuel de la science, et où seront tentés des essais de perfectionnement, dont les heureux résultats pourront s'étendre à tout le royaume.”[1]. De eerste bedoeling van de Société was dus niet zozeer om renderend te zijn, als wel om op een positieve manier bij te dragen aan de wetenschap door de inrichting van een tuin met botanische, tuinbouwkundige en bosbouwkundige collecties, serres en oranjerieën. De Société kocht een terrein, gelegen tussen het huidig Rogierplein en de Porte de Schaerbeek, de huidige Koningsstraat. Het tuinproject werd bekostigd met investeringen van de stichters en door het uitgeven van aandelen – de vereniging was per slot van rekening een n.v. – waarbij een intrest van 4,5 procent gegarandeerd zou worden. De inwijding van de gebouwen en de tuin vond plaats tijdens de eerste tuinbouwtentoonstelling van 1 tot 3 september 1829.
In 1830 werd de botanische tuin het slagveld voor Belgische onafhankelijkheidsstrijders. De serres liepen enorme schade op, goed voor een totaal van vijfduizend florijnen. De Société belandde hierop in een precaire financiële situatie. De tuinbouwhandel, een luxesector, stuikte in deze politiek en economisch woelige periode helemaal ineen. De verenigingsleden werden bovendien van orangisme beschuldigd. De vereniging reageerde op deze moeilijkheden door Louis Van Houtte als nieuwe directeur aan te werven, in de hoop dat deze een boost zou kunnen geven aan de commerciële omzet. Van Houtte bleef slechts twee jaar op de directeursstoel (1836-1838). In 1837 nam de vereniging de naam Société royale d'horticulture de Belgique aan. Ze bracht ook een wijziging in haar statuten aan: haar commerciële functie was voortaan officieel omschreven. Deze hervormingen hadden voor een groot deel tot doel om de kritiek van plaatselijke tuinbouwers over oneerlijke concurrentie te onderscheppen – de Société werd immers door het ministerie van Binnenlandse Zaken en door de stad Brussel gesubsidieerd, terwijl ze nochtans in het private handelscircuit actief was.
De bouw van het nieuwe Noordstation gaf echter de belangrijkste aanzet voor de heropleving van de botanische tuin. De Société verloor dan wel terrein, maar ontving in ruil een schadeloosstelling. Er werd hierover druk met overheidsvertegenwoordigers onderhandeld. De overeenkomst die de Société uiteindelijk uit de brand sleepte, was (vanaf 1841) een dubbele schadeloosstelling, waartegenover weliswaar een klein verlies van autonomie (meerbepaald het vrije ontbindingsrecht) ten voordele van de openbare diensten stond. De Société slaagde er zelfs in een aantal percelen aan de staat te verkopen. Dit alles spijsde de kassa van de vereniging. Vanaf dit moment poogden de stichters van de Jardin botanique steeds maar weer aan de autoriteiten te demonstreren dat zij met hun wetenschappelijke opzoekingen nut aan het land en meerbepaald de nationale landbouw, konden bewijzen. De oprichting van een botanisch museum diende het wetenschappelijke karakter kracht bij te zetten, evenals de creatie van aquaria – de eerste van het continent! – een vissenkweekapparaat (“machine ichtyogénique”) en een kunstmatige rivier met forellen. Deze laatste verwezenlijkingen kaderden in een groots opgezet visserijonderzoek, dat met de oprichting in 1861 van de Société belge de Pisciculture een gezicht kreeg.[2] Ook landbouwkundige experimenten uitgevoerd, zij het zonder echt resultaat. In 1862 zag er daarnaast een nieuwe botanische vereniging, de Société Royale de Botanique de Belgique het licht. Om het wetenschappelijk elan nog te versterken werd in 1853 een directeur met een wetenschappelijk profiel, Henri-Guillaume Galeotti aangeworven (hij bleef vijf jaar op post). In werkelijkheid werd de tuin, dankzij een nu goedgevulde kassa en een aantal verfraaiingswerken, nu ook steeds meer een plek van vertier voor de Brusselse elites: concerten, tentoonstellingen en banketten volgden er elkaar op.
In de jaren 1860 maakte de lamentabele staat van de gebouwen en de verouderde verwarming de Société kostelijke renovatiewerken noodzakelijk. De leden zagen zich gedwongen om bij de overheid een appel voor financiële steun te doen, in het besef dat deze laatste hier een aantal voorwaarden aan zou verbinden – in verband met de openingsuren van de tuin en met de wetenschappelijke statuten. Na een lang debat binnen de algemene vergadering van aandeelhouders werd de tuin ten slotte op het einde van de jaren 1860 voor een spotprijs aan de staat overgedragen, in de hoop dat deze de wetenschappelijke rol van de tuin zou bewaren. Op 7 juni 1870 werd de aankoop koninklijk bekrachtigd: de Jardin botanique de l’Etat was op 1 juli 1870 een feit.
Stichtende leden
- Pierre-Auguste Drapiez
- Abbé Pierre-Corneille Van Geel
- Baron Joseph Van Volden de Lombeek
- Louis Wellens de ten Meulenberg
- Jean-Baptiste Meeus-Wouters
Organisatie
De Société werd opgericht op 15 april 1826 door een oprichtingsakte door het notariszegel bekrachtigd. De goedkeuring ervan via koninklijk besluit volgde op 28 mei 1826. honderd aandelen van elk 500 florijnen werden uitgegeven in juli van hetzelfde jaar. De eerste algemene vergadering vond plaats op 11 februari 1828. De eerste administratieve raad was samengesteld uit de vijf stichtende leden en de eerste voorzitter, burgemeester Louis Wellens van ten Meulenberg.
Zetel
Het aangekochte terrein was gelegen tussen het huidig Rogierplein en de Porte de Schaerbeek, de huidige Koningsstraat. Het was zes hectaren en 37 aren groot. De Société was eigenaar van het grootste deel ervan. De inrichtingsplannen werden opgemaakt door de architect van de Petershemtuinen, maar werden bewerkt door Meeus. De architect Suys was verantwoordelijk voor het ontwerp van de gebouwen, maar de verwezenlijking van zijn plannen bleek te kostelijk voor de beurs van de Société. De decorateur François Gineste voerde daarom een kostenbesparende herwerking van de plannen uit. In 1844 en opnieuw in 1847 werden vergrotingswerken uitgevoerd door Suys. In 1852 werd een grote zaal voor tentoonstellingen, feesten en concerten gebouwd. Het botanisch museum zag het licht, en korte tijd daarna – ergens vóór 1860 – zetten een kunstmatige rivier, een vissenbroedmachine en aquaria de botanische tuin luister bij.
Publicaties
- Bulletin de la Société royale d'Horticulture de Belgique et du Jardin botanique de Bruxelles
Bibliografie
- DIAGRE, Denis, “Histoire du jardin botanique de Bruxelles (1830-1837): des premiers sources au désespoir, de l’idéalisme au pragmatisme de survie…”, in : Scientiarum Historia, 2 (2002), 17-58.
- DIAGRE, Denis, Le Jardin botanique de Bruxelles. 1826-1912. Reflet de la Belgique, enfant de l'Afrique, Brussel: Académie royale de Belgique. Editions, 2012.
- Le Jardin botanique national de Belgique. 1870-1970, 1970.
- KBR : B.D. 9923 6 (Magazijn - Bibliographie de Belgique, Wettelijk depot)
- WITTE E., "Le Jardin botanique de la S.A. "Société Royale d'Horticulture des Pays-Bas" (1826-1870)" in: Histoire des jardins botaniques de Bruxelles. 1870-1970, 1970, 7-19
- KBR: B.D. 4576 65 (Magazijn - Bibliographie de Belgique, Wettelijk depot)
- RICQUIER J.-C., Le Botanique de 1829 à nos jours, 1993.
- KBR: A 2002 1.227 (Magazijn - Bibliographie de Belgique, Wettelijk depot)
Noten
- ↑ Geciteerd in: Le Jardin botanique national de Belgique 1870-1970, 1970, 4.
- ↑ De Société belge de Pisciculture had haar zetel in de botanische tuin.