Steenkoolmijn van Bernissart
Mijnsite in het Henegouwse Bernissart, waar in 1878 de fossiele resten van minstens 43 specimens van Iguanodon Bernissartensis Boulenger in anatomisch verband werden aangetroffen, waarvan 30 volledige skeletten. Bernissart is nog steeds een van de rijkste dinosauriërvindplaatsen ter wereld.
Historiek
De nu verlaten steenkoolmijn van Bernissart doet niet vermoeden dat deze plek tot in de twintigste eeuw een bruisende site van uitwisseling, onderhandeling en strijd was, met in de hoofdrol de mannen van de wetenschap en de bazen van de mijn.
De donkere botten deden de mijnwerkers denken aan gefossiliseerde houtstronken. |
Van industrieterrein naar wetenschappelijke exploratiesite
In maart 1878 bevonden mijnwerkers Jules Cretteur en Alphonse Blanchard, en ingenieur Léon Latinis zich 322 meter ondergronds in de steenkoolmijn Sainte-Barbe, toen ze botsten op een zoveelste geologische obstructie die hun steenkoolader onderbrak. De ‘cran’, zoals mijnwerkers die noemden, bestond aldus Cretteur, uit ‘klei, rotsen en puin van alle aard’. Gaandeweg vonden de arbeiders ook verspreide fragmenten ‘versteend hout’ en begin april ook merkwaardige pikzwarte, zware ‘boomstronken’. Cretteur vergeleek deze stukken later ook nog met de ribben van een os. Dat had hij goed gezien, want zonder het te weten had hij zich een weg gehouwen naar het midden van de ribbenkast van een dinosaurus.
Uitte ingenieur Latinis, die aan de Universiteit van Leuven bij professor Pierre-Joseph van Beneden paleontologie had gevolgd, een vermoeden over de vondsten? Of was het mijndirecteur Gustave Fagès, die inzag dat de stronken een belangrijke fossiele ontdekking waren? Een eenduidig relaas van de feiten bestaat niet meer. In ieder geval werd een mand vol stronken bovengehaald. Het was de mijnarts die, althans volgens het overgeleverde verhaal, de knoop doorhakte en de fragmenten identificeerde als dierlijke fossiele resten.
Houtstronken werden dus fossiele beenderen. De implicaties van deze betekenisverschuiving waren groot: steenkoolmijn Sainte-Barbe werd van industrieterrein plots een wetenschappelijke site. Dit dreef experts van diverse achtergronden naar het Henegouwse dorpje…
Verzamelplaats voor experts van divers pluimage
Cornet had tien jaar eerder als in situ expert zijn talent getoond in Spiennes. Hij had er de verlaten schachten als neolithische vuursteenmijnen geïdentificeerd. |
De eerste die op de site arriveerde was de nabij wonende François-Léopold Cornet. Mijndirecteur Gustave Fagès had om de snelle interventie van een ‘géologue’ verzocht. Cornet was mijningenieur en een internationaal vermaard aardkundige. Hij was bovendien een kenner van de geologische onderbouw van Henegouwen. Al in de vroege jaren 1870 had hij collega-geologen gewezen op merkwaardige onderbrekingen in het steenkoolbekken van Henegouwen en hij was ze beginnen bestuderen.
De ‘cran’ hertaalde Cornet nu in wetenschappelijke termen: het ging wellicht om een ‘puit naturel’, gevuld met bruinkoolhoudende klei, steenkoolpuin, schalie en zandsteen uit de periode van het Aachénien. Het nieuws van de fossiele vondsten kwam voor Cornet niet helemaal onverwacht. Zijn onderzoek had uitgewezen dat de omstandigheden in Henegouwen gunstig waren om fossielen uit het Krijt te vinden.
Cornet had als geoloog ook paleontologische studies op zijn naam. Net als de meeste geologen van zijn generatie beschouwde hij paleontologie als een hulpdiscipline. Binnen de geologie heerste weliswaar onenigheid over de vraag of fossiele resten konden bijdragen aan een stratigrafische determinering en andersom, of de ouderdom van fossielen kon worden bepaald via de geologische laag waarin ze gevonden werden. Het statuut van paleontologie tout court was problematisch. Als niet-universitaire discipline was ze vooral het domein van gepassioneerde - vaak hoogstaande - amateurs. De paleontologie had daarom een meer populair karakter. Vaak draaide het om spectaculaire vondsten, die door mijnwerkers aan de meest biedende verzamelaar verkocht werden.
|
Geoloog Cornet voelde zich in ieder geval niet kundig om de organische fragmenten te identificeren. Hij schakelde op zijn beurt dierkundehoogleraar Van Beneden in. Van Beneden had zich sinds de jaren 1860, na de vondst van fossiele walvisskeletten in Antwerpen, toegelegd op de studie van deze voorhistorische soort. In tegenstelling tot Cornet had Van Beneden geen nood aan een inspectie op locatie; de fragmenten werden hem aan huis bezorgd. Hij deed er enkele weken over om, met Cornets informatie over de geologische vindplaats in het achterhoofd, enkele tandfragmenten te identificeren als afkomstig van het dinosauriërgeslacht Iguanodon. Voor België was het de eerste ontmoeting met de fauna en flora uit het Krijttijdperk.
Het team van mijnwerkers had ondergronds al genoeg fossielen blootgelegd om elf kisten mee te vullen. Het probleem was dat de fossiele beenderen door pyrietziekte desintegreerden wanneer men ze bovenhaalde in de zuurstofrijke lucht. Dit werk kon niet verder door leken worden uitgevoerd, luidde de conclusie van directeur Fagès. Er was nood aan een derde expert. Zo een als Louis De Pauw. De Pauw was hoofdpreparateur in het Natuurhistorisch museum van Brussel en assistent van directeur Edouard Dupont. Op vlak van opgravingen was de vierendertigjarige self-made natuurwetenschapper geen groentje: hij had de opgraving van fossiele walvissenbeenderen in Antwerpen begeleid en had in Lier een skelet van een mammoet geborgen en gereconstrueerd. De Pauw had doorheen zijn ervaringen methodes uitgedokterd om fossiele resten met zo weinig mogelijk schade te verpakken en transporteren.[1] De jonge Oost-Vlaming was bovendien een topdeskundige op het vlak van conservering van fossiele beenderen en de montage van skeletten. Het fossiel beenderfragment dat hem bij zijn aankomst in Bernissart door mijndirecteur Fagès werd getoond, identificeerde hij onmiddellijk als een teenkootje.
Van houtstronk naar teenkootje dus. Er werd overeengekomen dat de mijndirectie in ruil voor De Pauws technische expertise de beenderen zou schenken aan het Natuurhistorisch Museum. Directeur Dupont voerde een actieve verzamelpolitiek en moedigde daarom wetenschappelijke exploratie aan. In het museum bevonden zich al een aantal zalen gewijd aan fossiele walvissen en aan vondsten uit het Kwartair, met onder meer de mammoet van Lier, de Coelodonte antiquitatis en de Hippopotamus major. Alle aanwinsten waren recent, de collectie van het museum was vóór de komst van Dupont bijzonder schraal. Fragmenten van dinosauriërs zoals het British Museum had België al zeker niet.
Samen ondergronds: geleerde mijnwerkers en ervaringsexperts
Reconstructie van een Iguanodon met behulp van touwen en latten. De man dichtst bij het skelet is Louis de Pauw. 1882. |
De Pauw vestigde zich in mei 1878 als ‘directeur des fouilles’ in Bernissart. In zijn kielzog twee medewerkers van het museum, een tekenaar/opmeter en een mouleerder. Maar De Pauw kreeg aan zijn zijde ook een select team van negen ervaren mijnwerkers, waaronder Cretteur en Blanchard, die de eerste vondsten gedaan hadden. In de drie daaropvolgende jaren ontstond een intense samenwerking tussen deze twee zeer diverse groepen van dinojagers, waarbij beiden moesten steunen op elkaars expertise. Vooral de ervaringsdeskundigheid van de mijnwerkers was van belang. Niet alleen voor de techniek van het hakken en het onderstutten van gangen, die steeds wijder moesten worden naarmate grotere beenderen werden gevonden. Maar ook omdat de doline was dooraderd met water, waardoor constant gevaar voor instortingen en overstromingen bestond. Mijnwerkers konden aan de hand van een sterkere of zwakkere moerasgeur gevaar inschatten.[2]
De Pauw van zijn kant daalde steevast met zijn team in de mijn af. Directeur Dupont, die regelmatig op inspectie kwam, haalde nadien op hoe zijn assistent het leven van de mijnwerkers adopteerde. Naast het team van mijnwerkers en museummedewerkers, daalde ook de nieuwe mijningenieur Antoine Sohier in de extractiegangen af. Hij maakte in situ tekeningen en nota’s van de geologische opeenvolgingen van aardlagen in de doline.
Al in 1878 verlieten de eerste beenderen de site van Bernissart. Ze gingen richting Brussel, waar ze door De Pauw en zijn team een conserverende behandeling kregen en werden gemonteerd tot de skeletten die men vandaag nog in het Koninklijk Belgisch instituut voor natuurwetenschappen kan bewonderen.
Mijn en wetenschap: wederzijdse verovering
De verontwaardigde brief die Fagès naar de Koninklijke Academie stuurde, belandde er ongepubliceerd in het archief. Duponts reactie werd wel gepubliceerd. Hij was dan ook academielid. |
Op de site zelf vielen de werkzaamheden in 1881 (of 1883) stil wegens gebrek aan subsidies voor het project. Er waren op dit moment slechts twee exploratiegangen – op verschillende dieptes – gecreëerd. Allerminst stil was het op het wetenschappelijk forum. Van Beneden, die zichzelf als ontdekker van de iguanodon beschouwde, was verbolgen toen hij merkte dat Dupont de mijndirecteur van Bernissart als ontdekker naar voor schoof. Dupont stelde al in 1878 dat het de ‘habile directeur’ was die door zijn opmerkzaamheid de beenderen detecteerde die door zijn mijnwerkers onopgemerkt waren gebleven. Bij de eerste publieksvoorstelling van de iguanodon prijkte Fagès’ naam inderdaad als ontdekker op het naambord.
Tussen Van Beneden, Dupont en Fagès kwam het tot een conflict. Was de persoon die een toevallige vondst met wetenschappelijke waarde deed, een ontdekker? Volgens Van Beneden mocht alleen degene die de identiteit en dus de wezenlijke waarde van een vondst blootlegde, zich ontdekker noemen. Want enkel een wetenschapper was in staat om zaken te beoordelen op hun wetenschappelijke waarde. Bijgevolg was enkel een wetenschapper in staan om wetenschappelijke ontdekkingen te doen. In die zin was een ontdekking niet noodzakelijk een in situ gebeurtenis, maar kon deze in de beslotenheid van de studiekamer plaatsvinden.
Van Beneden zette zijn argumentatie lang en breed uiteen tijdens een vergadering van de Academie voor Wetenschappen. Mijndirecteur Fagès, die geen academielid was, stuurde de leden van de Classe des sciences wel een boze brief. In de brief, die niet werd voorgelezen of gepubliceerd – Van Beneden zat de vergadering voor [3] – deed Fagès bitter zijn beklag. Professor Van Beneden wenst zichzelf op een ‘piedestal de savant’ te hijsen’, schreef hij, ‘terwijl hij mijn inbreng minimaliseert tot het niveau van mijn arbeiders die de botten hebben opgegraven!’ Fagès liet niet na om te vermelden dat hij niet alleen de hele operatie bekostigde, maar bovendien de nationale natuurhistorische museumcollectie spijsde. Net dat was wellicht de reden waarom de sluwe Dupont Fagès zo gretig bijviel. Had de mijndirecteur niet het recht om te delen in de eer van het succes van de wetenschappelijke opgravingen? Als Fagès als mijningenieur een ‘piëdestal de savant’ wou, wel dan kreeg hij dat, moet Dupont gedacht hebben. Vond Van Beneden overigens niet genoeg gratificatie in het feit dat hij in alle artikels betreffende iguanodons geciteerd werd? Overigens ontving niet alleen Fagès, maar ook de andere leden van het directiecomité van de mijn wetenschappelijke eer: Zij mochten hun naam geven aan de dieren en planten die in de cran gevonden werden. Als Bernissart in 1878 werd overgenomen door mannen van de wetenschappen, dan veroverden in 1883 de heren van de mijn op hun beurt de wetenschapswereld…[4]
Theoriënstrijd om de wortels van de site
Edouard Duponts geologische doorsnede van de cran des iguanodons volgens de valleitheorie, in de museumgids Guide au collections de Bernissart. |
In zijn mededeling aan de Academie in oktober 1878 liet Dupont er geen twijfel over bestaan. De 'cran des iguanodons' was in de periode van het Krijt een vruchtbare vallei, het resultaat van alluviale erosie van het steenkoolbekken. Vissen, reptielen, schildpadden en iguanodons leefden en stierven er samen. Voor zijn stelling baseerde Dupont zich naar eigen zeggen op studies van Alphonse Briart en Cornet die het bestaan van een zeer diepe vallei in Henegouwen suggereerden. Duponts mededeling viel niet in goede aarde bij collega-wetenschappers. Cornet, gesteund door Van Beneden en de ingenieur Gustave Arnould, had er op dit moment acht jaar studie naar de bijzondere verschijnselen van het Henegouwse steenkoolbekken op zitten. In mei 1878 al had hij, bij monde van Van Beneden op de zitting van de Klasse der Wetenschappen het vermoeden geuit dat de cran des iguanodons een nadien ontstane natuurlijke put was die was opgevuld geraakt met bruinkool en sediment van het Aacheniaan, en de resten van allerlei dieren en planten.
Tegenwind ontstond er pas echt toen Dupont, die bij zijn gelijk bleef, zijn theorie in het museum en in diverse artikelen begon te propageren, zonder verwijzing naar de nog steeds heersende controverse. Het lijkt erop dat de meeste onderzoekers in België de theorie van Cornet - die ondertussen gestorven was – als juist aanvaardden. Cornet Junior, die de zaak van zijn vader bepleitte, verklaarde dat zijn mening gebaseerd was op feiten die in de mijn geobserveerd waren, en ondersteund werd door alle ingenieurs van de Couchant de Mons, het personeel van de steenkoolmijn en de ingenieurs van Bernissart zelf. De theorie van Dupont daarentegen was ontsproten aan de fantasie. Bovendien, en dit scheen belangrijk, had Dupont slecht twee maal de mijnsite bezocht... Vandaag zijn wetenschappers het er in ieder geval over eens dat er van een vallei geen sprake was.
Bezet gebied
De 23 meter lange brachiosaurus (vandaag Giraffatitan) in het Berlijns Museum für Naturkunde rond 1938. |
Toen de werkzaamheden in Bernissart stilvielen, was duidelijk dat de bodem nog heel wat rijkdommen prijshield. Alleen al de wanden van de exploratiesteengang boden een spektakel aan fossiele planten, vissen en insecten. Toch ontstonden bij gebrek aan financiën geen nieuwe plannen voor ontginning. Met het uitbreken van Eerste Wereldoorlog kwam daar verandering in. Enkele Duitse paleontologen, aangevoerd door de gerenommeerde Otto Jaekel, zagen de bezetting als een buitenkans om enkele iguanodons voor het natuurhistorisch museum in Berlijn te bemachtigen.
Op België na had geen enkel land een dergelijke collectie van anatomisch volledige, gemonteerde iguanodons. Vele overheden hadden de Belgische overheid gevraagd een skelet te mogen kopen. Zij hadden nul op het rekwest gekregen. Wel waren er replica’s van de Belgische dino’s gemaakt, die over diverse musea, onder meer het Sedgwick Museum in Cambridge, verspreid waren. Voor het Berlijns Museum für Naturkunde was het verwerven van nieuwe dinoskeletten de inzet van een competitiestrijd. In 1913 was het museum in het bezit gekomen van de grootste dinosauriër ter wereld, een brachiosaurus uit de Duitse kolonie Oost-Afrika (huidig Tanzania) . Met een unieke iguanodon erbij zou het prestige van de spectaculaire collectie nog vergroten en de concurrentie – voornamelijk Amerikaanse musea – uitschakelen.
Omdat België geen wetgeving rond opgravingen kende, kon de bezetter bovendien binnen legitiem kader te werk gaan om de exploratie van Bernissart opnieuw op te starten en eventuele vondsten naar Duitsland te transporteren. Al in juli 1915 vond er op de site van Bernissart een eerste inspectie plaats. Kort daarop gaf de Duitse regering haar toestemming om de graafwerken aan te vatten, in naam van de wetenschap. De personeelsleden van de steenkoolmijn en directeur Gustave Gilson van het Natuurhistorisch museum en zijn medewerkers werden opgevorderd om te assisteren als expert. Het Duitse voorstel luidde dat elk skelet dat qua volledigheid overeenkwam met de reeds in Brussel tentoongestelde, door de Duitse regering zou mogen worden aangekocht. Met tegenzin werd dit voorstel door Gilson ondertekend. Door een slimme tactiek van passiviteit en sabotage kwamen de graafwerken echter op de lange baan: pas in de zomer van 1916 ging de eerste spade de grond in, en het duurde nog eens twee jaar voor de nieuwe toegangstunnel de buurt van de vindplaats van de Iguanodons bereikte. Het einde van de oorlog kwam net op tijd.
Verlaten stuk grond
Bernissart bezit ironisch genoeg zelf geen iguanodonskelet. De dino in het Musée de l'Iguanodon is een bruikleen van het Natuurhistorisch Museum in Brussel |
Nadat de Duitsers hun trofeeënjacht gestaakt hadden, zetten ze de mijnsite onder water, om toekomstige opgravingen te bemoeilijken. Nieuwe projecten bleven inderdaad uit, en in 1921 zag de mijndirectie zich om veiligheidsredenen genoodzaakt de mijngang te dichten met beton. Eind jaren 1980 was er kort sprake van een plan om de opgravingen te hernemen en met gevonden skeletten een themapark te openen in het verarmde Bernissart. Deze plannen, geleid door de naburige radioloog Pierre Capront, stierven echter een stille dood.
In 2002 voerde mijningenieur Jean-Pierre Tshibangu van de Faculté polytechnique de Mons een boorproject uit om de geologische structuur van de ondergrond van Bernissart te peilen en via seismische golven de aanwezigheid van meer iguanodonskeletten vast te stellen. Dit zou het geval zijn. In datzelfde jaar opende ook het Musée de l’Iguanodon zijn deuren. Blikvanger is het echte iguanodonskelet, een bruikleen van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum. De site Sainte-Barbe is vandaag verlaten.
Locatie
De Puits Ste Barbe bevinden zich in Bernissart. De betonnen plaat die in 1921 werd gegoten is het enige relict op de site.
Bibliografie
- Académie royale de Belgique, Archives contemporaines, [1816], Classe des Sciences, Communications et lectures, 1883, Fagès [A propos des iguanodons de bernissart], 1883. Correspondance, 1883.
- Académie royale de Belgique, Archives contemporaines, [1816], Classe des Sciences, Communications et lectures, 1881, G. Boulenger, "Sur l’arc pelvien chez les dinosaures de Bernissart".
- Cornet, François-Léopold, "Sur la rencontre d'ossements d'Iguanodon dans un accident du terrain houiller de Bernissart", in: Annales de la Société géologique de Belgique, 5 (1878).
- Van Beneden, Pierre-Joseph, "Sur la découverte de reptiles fossiles gigantesques dans le charbonnage de Bernissart près de Péruwelz", in: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 46 (1878), tweede serie, deel 45, 578.
- Dupont, Édouard, "Sur la découverte d'ossements d'Iguanodon, de poissons et de végétaux dans la fosse Sainte-Barbe du charbonnage de Bernissart", in: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 46 (1878), tweede serie, deel 46, 387-408 (zitting 12 oktober 1878).
- Cornet, Francois-Léopold, "Sur les dépôts dits aachéniens du Hainaut et le gisement des Iguanodon de Bernissart", in: Annales de la Société géologique de Belgique, (1881), deel 8, derde serie.
- Van Beneden, Pierre-Joseph, "Sur ce qu'il faut entendre par le mot ‘découverte’, à propos des Iguanodons de Bernissart", in: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 52 (1883), deel 6, 25-27.
- Dupont, Édouard, "Observations sur une note récente de M. P.-J. Van Beneden concernant la découverte des ossements de Bernissart", in: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 52 (1883), deel 6, 138-143.
- Van Beneden, Pierre-Joseph, "Seconde communication sur la découverte de l'Iguanodon de Bernissart", in: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 52 (1883), deel 6, 219- 226.
- Dupont, Édouard, "Observations sur une nouvelle note de M. P.-J. Van Beneden concernant la découverte des ossements de Bernissart" in: Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 52 (1883), deel 6, 541-549.
- Cornet, Jules en Schmitz, G., '"Note sur les puits naturels du terrain houiller du Hainaut et sur le gisement des Iguanodons à Bernissart", in: Bulletin de la Société belge de géologie, de paléontologie et d’hydrologie, 12 (1898), 301-318.
- De Pauw, Louis, Contribution à l'étude de l'iguanodon bernissartensis. Essai de reconstitution de l'iguanodon dans le milieu ou il vivait, Bergen, 1902.
- De Pauw, Louis, Notes sur les fouilles du charbonnage de Bernissart : découverte, solidification et montage des Iguanodons, 1902.
- Stockmans, François, "De Pauw, Louis", in: Biographie Nationale, 43, 563-571.
- Secord, James, "Monsters at the crystal palace", in: Models: the third dimension of science, Stanford, 2004.
- McCarthy, Steve en Gilbert, Mick, The Crystal Palace Dinosaurs: The Story of the World's First Prehistoric Sculptures, Londen, 1994.
- Groessens, Eric en Marie-Claire Groessens-Van Dyck, "De geologie", in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 269-288.
- Van Paemel, Geert, "Gustave Dewalque en de crisis van de Belgische geologie op het einde van de negentiende eeuw", in: Actes du 13e CongrèsBenelux d’Histoire des sciences, 1996.
- Toussaint, Michel, "The role of Wallonia in the history of palaeanthropolgy", in: Cinq millions d’années, l’aventure humaine, Luik, 1992, 27-41.
- Pirlet, Ruth, "Belgische zeewetenschappers tijdens WO I", in: De Grote Rede, 36 (2013), 61-67.
- Roocx, Gilbert, "Het verleden is de toekomst", in: De Standaard, 14 september 2002.
- Marco Tamborini, "'If the Americans can do it, so can we': How dinosaur bones shaped German paleontology", in: History of Science, 54 (2016), nr. 3, 225–256.
- Cordier, Sandra, De botten van de Borinage. De iguanodons van Bernissart, Antwerpen, 2017.
Noten
- ↑ De Pauw zette deze methode op punt bij de berging van de iguanodons, waar hij gips gebruikte om de fossielen zuurstofvrij uit te graven en te transporteren.
- ↑ Er vond effectief een instorting plaats in het najaar van 1878, waardoor de werken enkele maanden dienden opgeschort worden.
- ↑ Bulletin de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 6 (1883), 99.
- ↑ Uiteindelijk wordt vandaag niet Latinis, niet Fagès of Van Beneden aan Bernissart gelinkt, maar Louis Dollo. Deze jonge Fransman ging in 1882 als assistent-naturalist aan het Koninklijk Natuurhistorisch Museum aan de slag. Hij volgde er Georges Boulenger op. Dollo was mijningenieur van opleiding, maar hij had onder meer gewerkt onder de gerenommeerde zoöloog Alfred Giard. Dollo publiceerde de eerste studies rond vondsten van Bernissart, vanaf 1882. De monsters van de Borinage werden zijn levenswerk.