Toen na de wapenstilstand de geïnundeerde IJzervlakte opnieuw werd drooggelegd, kwam uit het brakke water een kaal kraterlandschap tevoorschijn. Alle fauna en flora van het poldergebied was van de kaart geveegd. De IJzervlakte bleef achter als een doodse getuigenis van oorlogsellende. Maar niet iedereen zag dit zo. De bioloog en verzetsstrijder Jean Massart observeerde en vond in het schijnbaar steriele slagveld ook kiemen voor wetenschappelijke vooruitgang.
Verdronken land
|
Soldaten met gasmaskers, Ieper 1917. Bron: Captain Frank Hurley via Wikimedia Commons.
|
Het gebied rond de IJzer kreeg het tijdens de Eerste Wereldoorlog zwaar te verduren. In oktober 1914 verschanste het teruggedreven Belgische leger er zich achter de rivier. Deze werd de ultieme verdedigingslijn tegen het oprukkende Duitse leger. Niet veel later werd de poldervlakte het decor voor de Slag om de IJzer. Beide legers groeven zich in en bestookten elkaar met zwaar geschut. Vooral de granaten waren lompe wapens waarmee men amper op scherp kon schieten. Om toch zeker het doelwit te vernietigen, werden zoveel mogelijk projectielen afgeschoten. De miljoenen granaten ploegden het platte polderland om tot een pokdalig veld vol kraters, puin en kapotte boomstronken. Huizen en hoeven waren met de grond gelijkgemaakt.
De fatale klap voor het vredige natuur- en landbouwgebied volgde niet veel later, met de inundatie van het gebied. De vlakke Vlaamse poldergronden waren lager gelegen dan het zeeniveau bij hoogwater en leenden zich dus bijzonder goed voor deze oude oorlogsstrategie. Eind oktober 1914 vloeide in verschillende fases het zeewater via sluizen het land binnen en vermengde zich daar met het zoete water van rivier, kanalen en beekjes. In enkele dagen tijd was het water 4 tot 5 km landinwaarts gestroomd. Van Nieuwpoort tot Diksmuide, in het gebied tussen de IJzer en de spoorweg, stond de hele regio onder water. Wegen, weilanden en akkers verdwenen onder een watertapijt, met een hoogte van 10 cm tot kuitdiep.
|
Massart trok deze foto van de doodse IJzervlakte in mei 1919. Bron : Massart, "La Biologie des inondations de l'Yser".
|
Maanlandschap
Vier jaar lang hield men, door een precies spel van toevoer en afvoer, het niveau van de overstroming op peil, en zo de Duitsers op afstand. Het geallieerde leger bouwde met behulp van miljoenen zandzakken een infrastructuur van borstweringen en loopbruggen met wachtposten. Toen in 1919 de sluizen het water opnieuw richting zee afvoerden, kwam een verdronken land tevoorschijn. Niets herinnerde nog aan de oorspronkelijke topografie met zijn akkers, bosjes, wegen en grachten. Vooral stroomafwaarts was de vernietiging totaal. Elke plant en elk levend wezen, insecten en weekdieren incluis, waren door het zoute water uitgeroeid. Akkers en weilanden waren onherkenbaar. Waar obussen kleine en grote kraters hadden geslagen, had het brakke restwater zich verzameld, net als in grachten en kanalen.
Over Massart
|
Massart was tijdens de oorlog actief geweest in het verzet.
|
De Brusselse bioloog Jean Massart had de oorlogsjaren grotendeels als vluchteling in Antibes doorgebracht, maar haastte zich om na de Wapenstilstand naar het getroffen gebied af te reizen. Massart had een persoonlijke band met de polders: hij bestudeerde er al meer dan tien jaar de fauna en flora. Hij bezat herbariumstalen en tabellenreeksen van jarenlange observaties. Naast boeiende wetenschappelijke veldobservaties waardeerde hij de schoonheid van de plaatselijke natuur, die hij, voor de wetenschap en voor de liefhebberij, herhaaldelijk op de lens vastlegde.
De confrontatie met de totale vernietiging van het gebied was dan ook een schokkende ervaring voor Massart. In een bijdrage voor de Touring Club de Belgique getuigde hij van zijn ontreddering: ‘L’esprit [est] confondu devant un tel chaos’. Geen enkel aanknopingspunt van de vroegere wandelkaart was nog terug te vinden, schreef hij. ‘Plus un champ n’est reconnaissable, plus une maison n’est debout, plus une route n’était praticable. [...] Les villages et les bois ne sont plus représentés que par des écriteaux; les ruisseaux ont été déviés; il ne reste plus que des trous d’obus, des nids bétonnés, des amas de munitions, des tranchées et des tanks désemparés.’ Het meest opvallende vond Massart dat alle bomensoorten, die vroeger de straatkanten, erven, boomgaarden en weilanden hadden getooid, gestorven waren. ‘Faut-il ajouter que le pays offre l’image de la plus abominable désolation?’, besloot hij.
Een reusachtig experimenteel laboratorium
|
Voor Massart was de IJzervlakte geen doods terrein maar net een florerend experimenteel laboratorium. Bron : Massart, "La Biologie des inondations de l'Yser".
|
Toch zag de Brusselse bioloog in de doffe ellende van de verwoesting ook lichtpunten. Sterker nog: hij zag een gouden kans voor de wetenschap. Nooit eerder had hij in België op zo’n grote schaal zeewater een landbiotoop zien innemen. Dat had grote gevolgen. Massart constateerde dat zich te midden van de kraters, het puin en de achtergelaten tanks een nieuwe en uiterst fragiele ecologische situatie had ontwikkeld. In de ‘végétation folle dont la floraison met des taches de couleur cure’, zag hij meerbepaald een bijzonder proces aan de gang: een struggle for life tussen marien leven, brakwaterplanten en landflora.
De strijd om het bestaan stond niet toevallig in Massarts fysiologisch en ethologisch onderzoek centraal. Dat onderzoek bedreef hij, zeker sinds de jaren 1890, steeds vaker buiten de experimentele laboratoriumcontext. Hij trok naar ‘het veld’, waar hij een complexer geheel van externe prikkels aantrof. Massart werd zo een van de eerste biologen die in zijn onderzoek de wisselwerking tussen plant en biotoop vooropzette en, in het spoor van Darwin, een van de belangrijkste pleitbezorgers van de biogeografie. In het veld onderzocht de Brusselaar oorsprong, erfelijkheid en verspreiding van botanische variaties, en de struggle for life tussen organismes. Hij creëerde in het veld experimentele situaties. Zo verplaatste hij in de jaren 1890 planten van het binnenland naar de kuststreek, om hun invloed op de strijd om het bestaan te meten. De naoorlogse IJzervlakte bood Massart nu ditzelfde experiment, maar dan op reuzenschaal. De site werd een unieke proefopstelling van hoe een ecologische site zich herstelde en vernieuwde via de strijd voor het bestaan.
Slagveld der soorten
|
Massart verzamelde onder meer meidoorntakken bezet met zeepokken. Bron : Massart, "La Biologie des inondations de l'Yser".
|
Massart begon aan een lange reeks van observaties. In de zones die volledig met brak water waren overspoeld, stroomafwaarts rond Nieuwpoort, was de vernietiging van de vroegere flora en fauna dan wel totaal, maar, zo constateerde hij, er was tijdens de overstroming een wildgroei van zeedieren en -planten ontstaan, met onder meer rankpootkreeften, mosdiertjes, allerlei weekdieren en wormen. Ze hadden geleefd in dode stronken en struiken, achtergelaten landbouwwerktuigen, of de brakke modder. Tijdens opeenvolgende veldonderzoeken verzamelde Massart ook algen en zeepokken, die zich op hekkens en prikkeldraad hadden vastgezet. Al deze soorten waren ten gevolge van het wegtrekkende water gestorven.
Stroomopwaarts voorbij Pervyse en Schoorbakke ontdekte Massart een totaal andere ecologie. Vóór de oorlog kende de bioloog dit gebied, met onder meer het zoetwatermeer van de Blankaart, op zijn duimpje. In deze regio was het watertapijt vooral bevoorraad door de IJzer en zijn afgeleiden en was er maar weinig invoer van zeewater nodig geweest. Het waterpeil was weliswaar gestegen, maar het zoutgehalte van de wateren was niet veel verhoogd, en in wisselende mate doorheen de oorlogsjaren. Bijgevolg, zo merkte Massart op, waren slechts bepaalde plantensoorten gestorven en had er zich geen zeefauna ontwikkeld. De wilg had wel een erg opmerkelijk aanpassingsvermogen gedemonstreerd: op zijn stam had hij, net boven de waterlijn een nieuw stel wortels ontwikkeld. Maar Massart was vooral gefascineerd door een vreemde strijd die hij zich zag afspelen tussen de grote en de kleine lisdodde. De laatste was een vaste resident van de wateren van de Blankaart geweest, maar werd nu overmeesterd door de eerste, een indringer uit het binnenland, die Massart tot dan toe nooit in de polders had waargenomen De darwinist verheugde er zich op te weten te komen of de inheemse soort erin zou slagen de nieuwkomer te verjagen en zijn plek opnieuw op te eisen.
Echt bijzonder vond Massart de microbiotopen die hij in de zomer van 1919 ontdekte op de loopbruggen en borstweringen. Deze constructies waren opgebouwd uit duizenden zandzakjes en hadden tijdens de oorlog als eilandjes in het zoute water gelegen. Nu, na de oorlog werden het eilandjes van zuiver ‘aardse’ flora, veldbloeiers uit de nabijgelegen polders, temidden van een zee van brakwatervegetatie. De daaropvolgende zomer observeerde Massart gespannen hoe de aardse vegetatie afdaalde van de borstwering om, aldus de etholoog, de strijd met haar rivaal aan te knopen en de inwijkelingen te verjagen, richting de brakke wanden van obuskraters.
|
Rondom de kraters speelde zich, aldus Massart, 'une lutte d’un âpreté extrême' af. Bron : Massart, "La Biologie des inondations de l'Yser".
|
Ook de met brak restwater gevulde obuskraters vormden uitgelezen plekken voor de observatie van Darwins theorie. In de maanden na de oorlog verdunde het zeewater er zich geleidelijk met regenwater. Langzaam aan zag Massart de zoetwaterinsecten terugkomen. Ook detecteerde hij in 1920 al zoetwateramoebes. Van de zeeflora en -fauna overleefden enkel nog de soorten die de steeds lichtere osmotische druk van het water aankonden, zoals de brakwatersteurgarnaal en het porphyra zeewier. Rond de kratergaten speelde de strijd om het leven zich in dynamische concentrische cirkels af, zo drukte Massart het in zijn synthese-artikel plastisch uit. Een kale gordel van zoute klei omvatte het water. In een cirkel hieromheen verschansten zich brakwaterplanten, dan volgde een band spiesmeldeplanten, dan een band zeeasters, een plantje dat traditioneel de vloedlijn en schorren opzoekt. De kringen werden omsloten in een steeds klemmender wurggreep van aardse vegetatie die vroeger aan de wegkanten in duinen en polders voorkwam. Op sommige plaatsen, zo observeerde Massart, was de strijd al beslecht in het voordeel van deze laatste, vooral wanneer de grasplant kweek zich ‘in de strijd kwam mengen’.
Ontmoetingplaats van gelijkgezinden
|
Een kamer in het laboratorium, met Massart op het voorplan. Bron: Archieven van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, nr. 20400.
|
Maar niet alle observaties van aangepast gedrag konden in het veld worden verklaard. Zo was er de roodalg porfyra, waarvan het typische rode pigment en de voortplantingsorganen leken te ontbreken. Ook het mysterie van de zeeasterbloemen met paarse bloemhoofdjes, die nochtans afstamden van gele bloemen, was niet zomaar op te lossen. Ze bewezen Massarts diepe overtuiging dat planten zich op de meest onvoorstelbare wijze konden aanpassen aan nieuwe omstandigheden. De vraag bleef echter nog: hoe en waarom? De oprichting van een laboratorium moest het antwoord brengen.
In mei 1920 kon Massart aan zijn leden van de Société royale de botanique de Belgique aankondigen dat het ‘Laboratoire de biologie de l’Yzer’ in werking was. Het laboratorium, was in Nieuwpoort gevestigd, en was noodzakelijkerwijs bescheiden van omvang.[1] In de ogen van de Brusselse bioloog was de oprichting van een laboratorium een evidente stap in het onderzoek. Veldexcursie kwam eerst, maar ging noodzakelijkerwijs hand in hand met laboratoriumonderzoek. Massart had dan ook ruim ervaring met ad hoc laboratoria. Met zijn studenten van de Université de Bruxelles trok hij er regelmatig op uit met een door hemzelf geconstrueerd mobiel laboratorium. En vóór de oorlog had hij ook in Koksijde een bescheiden laboratorium ingericht.
In zijn Laboratoire de biologie de l’Yzer integreerde Massart zijn ethologische bevindingen in een ruimer fysiologisch en morfologisch onderzoek. Het labo deed ook dienst als bewaarplaats voor zijn ettelijke stalen. De aandikkende collectie bleek waardevol, vooral toen in september 1920 de bulldozers de flora rond Nieuwpoort totaal vernietigden. Na enkele jaren van heropbouw bestond het fenomeen van de brakwaterflora in de poldervlakte enkel nog in het herbarium van Massart. Een vaste hulp in het station was de jonge ecoloog en ontluikend algenspecialist Walter Conrad. Conrad had zijn leermeester eerder al in het laboratorium van Koksijde bijgestaan. Hij was ook de illustrator van dienst.
Het laboratorium zelf heeft wellicht ook maar korte tijd bestaan, ergens tussen 1919 en 1925.[2] In die korte tijd ontpopte het zich tot een ontmoetingsplaats voor heel wat nieuwsgierige wetenschappers, waaronder Massarts gelijkgestemde collega August Lameere, Emile Marchal en de plantkundige Louis Magnel. Ook de Société royale de Botanique de Belgique kwam in de zomer van 1919 op bezoek tijdens haar jaarlijkse herborisatieuitstap. Het IJzervlaktestation werd zo gedurende korte tijd een hub voor marien onderzoek en studie, zoals zijn beroemde broertjes in Wimereux, Plön en Roscoff.
|