Difference between revisions of "Maris, Martin (1810-1868)"

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
m (Publicaties)
m (Biografie)
Line 9: Line 9:
 
<br/> Maris’ eerste bestemming was de onafhankelijke zwarte eilandstaat Haïti. Hij ontving er van de keizer de toestemming om het binnenland te verkennen. De oogst van Maris’ verzamelmissie bleek, ondanks dit zeldzaam privilege  en ondanks  de gulle financiële ondersteuning echter heel mager. Vooral de planten waren bij hun aankomst in het moederland vaker dood dan levend, tot frustratie van de Brusselse tuindirecteur [[Drapiez, Pierre-Auguste-Joseph (1778-1856)|Pierre-Auguste Drapiez]]. Vermoed werd dat Maris de mooiste verzamelstukken achterbehield voor verkoop aan particulieren. Het feit dat Maris bovendien in 1848 vroegtijdig door ziekte naar België terugkeerde, was een bijkomende reden waarom het ministerie hem weigerde de beloofde tweede helft van de subsidie uit te betalen. De conclusie van het ministerie luidde dat de wetenschappelijke expeditie van Maris “n’a abouti à aucun résultat scientifque”.<ref>Idem, 165.</ref> Dit weerhield de avonturier er niet van om nog jarenlang om “zijn” geld te eisen. Dat Maris zijn voet zo stevig tussen de deur hield bij het ministerie had nochtans ook veel te maken met het feit dat hij ondertussen zijn zinnen had gezet op een post als Belgisch handelsconsul. Zo’n post was, hoewel van staatswege onbezoldigd, heel wat lucratiever dat die van verzamelend natuurkundige. Een aanstelling gebeurde via koninklijk besluit en de consul ontving een vergoeding van vier duizend frank voor de kosten van de reis en de inrichting ter plekke. Maris pleitte er dan ook enigszins brutaal voor dat de staat hem als consul in Haïti of aan de haven van Californië zou benoemen en het hem “verschuldigde” geld  van zijn verzamelexpeditie in de  reis- en inrichtingsvergoeding investeren.  
 
<br/> Maris’ eerste bestemming was de onafhankelijke zwarte eilandstaat Haïti. Hij ontving er van de keizer de toestemming om het binnenland te verkennen. De oogst van Maris’ verzamelmissie bleek, ondanks dit zeldzaam privilege  en ondanks  de gulle financiële ondersteuning echter heel mager. Vooral de planten waren bij hun aankomst in het moederland vaker dood dan levend, tot frustratie van de Brusselse tuindirecteur [[Drapiez, Pierre-Auguste-Joseph (1778-1856)|Pierre-Auguste Drapiez]]. Vermoed werd dat Maris de mooiste verzamelstukken achterbehield voor verkoop aan particulieren. Het feit dat Maris bovendien in 1848 vroegtijdig door ziekte naar België terugkeerde, was een bijkomende reden waarom het ministerie hem weigerde de beloofde tweede helft van de subsidie uit te betalen. De conclusie van het ministerie luidde dat de wetenschappelijke expeditie van Maris “n’a abouti à aucun résultat scientifque”.<ref>Idem, 165.</ref> Dit weerhield de avonturier er niet van om nog jarenlang om “zijn” geld te eisen. Dat Maris zijn voet zo stevig tussen de deur hield bij het ministerie had nochtans ook veel te maken met het feit dat hij ondertussen zijn zinnen had gezet op een post als Belgisch handelsconsul. Zo’n post was, hoewel van staatswege onbezoldigd, heel wat lucratiever dat die van verzamelend natuurkundige. Een aanstelling gebeurde via koninklijk besluit en de consul ontving een vergoeding van vier duizend frank voor de kosten van de reis en de inrichting ter plekke. Maris pleitte er dan ook enigszins brutaal voor dat de staat hem als consul in Haïti of aan de haven van Californië zou benoemen en het hem “verschuldigde” geld  van zijn verzamelexpeditie in de  reis- en inrichtingsvergoeding investeren.  
  
<br/>Maris ving bot, althans bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Tien jaar later bleek een verzoek aan het adres van het ministerie van Buitenlandse Zaken meer succesvol: de ex-plantenverzamelaar werd per koninklijk besluit van 21 juli 1858 als onbezoldigd handelsconsul met stationeringspost in de Dominicaanse Republiek aangesteld. Maris zou België echter nooit verlaten. Nog vóór zijn afvaart richting Nieuwe Wereld werd gesignaleerd dat Maris van zijn nieuwe positie misbruik maakte om invloed uit te oefenen over de Antwerpse handelaars. Bovendien beraamde de kersverse consul al onmiddellijk plannen om het terrein van zijn bevoegdheid nog uit te breiden, met als doel om op die manier ook een staatsbezoldiging af te kunnen dwingen. Deze plannen hadden echter weinig succes. Enige tijd later, nam Maris, die ondertussen al de helft van de reisvergoeding had opgebruikt, ontslag als consul, naar eigen zeggen omwille van ziekte. Dreigementen vanwege het ministerie om een rechtszaak op te starten raakten Maris’ kouwe kleren blijkbaar niet, want hij deponeerde niet alleen nog herhaaldelijk klachten over de hem ontzegde eerste subsidie, maar diende in 1867 zelfs nogmaals een aanvraag in tot financiële ondersteuning voor een nieuwe verzamelreis naar Cuba en Haïti. Uiteindelijk slaagde Maris er nooit in om een hoge positie in eigen land te bekleden. Hij vormde daarmee een uitzondering op andere ''plant hunters'', die de faam die ze met hun succesvolle expedities verwierven, wisten te verzilveren in een belangrijke overheidsfunctie, zoals [[Linden, Jean Jules (1817-1898)|Jean Linden]], [[Funck, Nicolas (1816-1896)|Nicolas Funck]] of [[Galeotti, Henri-Guillaume (1814-1858)|Henri-Guillaume Galeotti]].
+
<br/>Maris ving bot, althans bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Tien jaar later bleek een verzoek aan het adres van het ministerie van Buitenlandse Zaken meer succesvol: de ex-plantenverzamelaar werd per koninklijk besluit van 21 juli 1858 als onbezoldigd handelsconsul met stationeringspost in de Dominicaanse Republiek aangesteld. Maris zou België echter nooit verlaten. Nog vóór zijn afvaart richting Nieuwe Wereld werd gesignaleerd dat Maris van zijn nieuwe positie misbruik maakte om invloed uit te oefenen over de Antwerpse handelaars. Bovendien beraamde de kersverse consul al onmiddellijk plannen om het terrein van zijn bevoegdheid nog uit te breiden, met als doel om op die manier ook een staatsbezoldiging af te kunnen dwingen. Deze plannen hadden echter weinig succes. Enige tijd later, nam Maris, die ondertussen al de helft van de reisvergoeding had opgebruikt, ontslag als consul, naar eigen zeggen omwille van ziekte. Dreigementen vanwege het ministerie om een rechtszaak op te starten raakten Maris’ kouwe kleren blijkbaar niet, want hij deponeerde niet alleen nog herhaaldelijk klachten over de hem ontzegde eerste subsidie, maar diende in 1867 zelfs nogmaals een aanvraag in tot financiële ondersteuning voor een nieuwe verzamelreis naar Cuba en Haïti.  
 +
 
 +
<br/>Uiteindelijk slaagde Maris er nooit in om een hoge positie in eigen land te bekleden. Hij vormde daarmee een uitzondering op andere ''plant hunters'', die de faam die ze met hun succesvolle expedities verwierven, wisten te verzilveren in een belangrijke overheidsfunctie, zoals [[Linden, Jean Jules (1817-1898)|Jean Linden]], [[Funck, Nicolas (1816-1896)|Nicolas Funck]] of [[Galeotti, Henri-Guillaume (1814-1858)|Henri-Guillaume Galeotti]]. Maris raakte dan ook al gauw in de vergetelheid. De enige plant uit de in Texas geoogste collectie die naar hem werd vernoemd (door [[Galeotti, Henri-Guillaume (1814-1858)|Galeotti]]), de ''Echinocactus Marisianus'', behield slechts korte tijd zijn naam.  
  
 
<br/>
 
<br/>

Revision as of 09:17, 6 August 2013

Geboren op 24 januari 1810 in Fijnaart (Nederland) en gestorven op 28 september 1868 in Elsene.


Biografie

Over de levensloop van Maris bestaat heel wat onduidelijkheid. In een autobiografische notitie stelde Maris dat hij in 1883 als arts aan boord was gegaan van een Portugees schip dat uitvoer vanuit de haven van Antwerpen. In een notitie van het jaar daarop echter stelde Maris zich voor als kanselier van een Portugese delegatie in Brussel en enige tijd daarna beweerde hij vice-consul van de Portugal te zijn. Het lijkt erop dat Maris zich via goedklinkende titels die hij niet bezat toegang verschafte tot Belgische bestuurlijke instanties. Zo luidt althans de conclusie die Denis Diagre maakte op basis van onderzoek in de archieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Lissabon, die geen enkele verwijzing naar Martin Maris bevatten. [1]
Ergens rond 1844 (het is niet duidelijk wanneer precies) trok Maris op een eerste, wat hij zelf “voyage scientifique” noemde naar Texas, op dat moment een onafhankelijke staat. Hij bracht er ook achttien dagen door bij de inheemse stam van de Tonkawats in het noorden van Bexar County aan de Cibolo rivier. Bij zijn terugkomst in België in 1946 bracht Maris een geografisch kaart van Texas uit, waarvan vijftig exemplaren door het ministerie van Binnenlandse Zaken werden aangekocht. Een tweede reis, naar Cuba, Paraguay en Haïti, volgde in 1947. Dit keer werd Maris financieel ondersteund door het ministerie van Binnenlandse Zaken: in ruil voor een rijkelijke subsidie van vier duizend frank – in twee schijven bij vertrek en terugkomst - beloofde Maris om curiosa, antiquiteiten, interessante natuurkundige objecten voor het Natuurhistorisch museum van Brussel en andere Belgische musea en zelfs levende planten voor de botanische tuinen van de universiteiten van Gent en Luik naar het moederland te zenden. Ook de Société royale d’horticulture de Belgique verzocht met succes bij de overheid om een deel van de plantenoogst te verkrijgen voor haarbotanische tuin.


Maris’ eerste bestemming was de onafhankelijke zwarte eilandstaat Haïti. Hij ontving er van de keizer de toestemming om het binnenland te verkennen. De oogst van Maris’ verzamelmissie bleek, ondanks dit zeldzaam privilege en ondanks de gulle financiële ondersteuning echter heel mager. Vooral de planten waren bij hun aankomst in het moederland vaker dood dan levend, tot frustratie van de Brusselse tuindirecteur Pierre-Auguste Drapiez. Vermoed werd dat Maris de mooiste verzamelstukken achterbehield voor verkoop aan particulieren. Het feit dat Maris bovendien in 1848 vroegtijdig door ziekte naar België terugkeerde, was een bijkomende reden waarom het ministerie hem weigerde de beloofde tweede helft van de subsidie uit te betalen. De conclusie van het ministerie luidde dat de wetenschappelijke expeditie van Maris “n’a abouti à aucun résultat scientifque”.[2] Dit weerhield de avonturier er niet van om nog jarenlang om “zijn” geld te eisen. Dat Maris zijn voet zo stevig tussen de deur hield bij het ministerie had nochtans ook veel te maken met het feit dat hij ondertussen zijn zinnen had gezet op een post als Belgisch handelsconsul. Zo’n post was, hoewel van staatswege onbezoldigd, heel wat lucratiever dat die van verzamelend natuurkundige. Een aanstelling gebeurde via koninklijk besluit en de consul ontving een vergoeding van vier duizend frank voor de kosten van de reis en de inrichting ter plekke. Maris pleitte er dan ook enigszins brutaal voor dat de staat hem als consul in Haïti of aan de haven van Californië zou benoemen en het hem “verschuldigde” geld van zijn verzamelexpeditie in de reis- en inrichtingsvergoeding investeren.


Maris ving bot, althans bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Tien jaar later bleek een verzoek aan het adres van het ministerie van Buitenlandse Zaken meer succesvol: de ex-plantenverzamelaar werd per koninklijk besluit van 21 juli 1858 als onbezoldigd handelsconsul met stationeringspost in de Dominicaanse Republiek aangesteld. Maris zou België echter nooit verlaten. Nog vóór zijn afvaart richting Nieuwe Wereld werd gesignaleerd dat Maris van zijn nieuwe positie misbruik maakte om invloed uit te oefenen over de Antwerpse handelaars. Bovendien beraamde de kersverse consul al onmiddellijk plannen om het terrein van zijn bevoegdheid nog uit te breiden, met als doel om op die manier ook een staatsbezoldiging af te kunnen dwingen. Deze plannen hadden echter weinig succes. Enige tijd later, nam Maris, die ondertussen al de helft van de reisvergoeding had opgebruikt, ontslag als consul, naar eigen zeggen omwille van ziekte. Dreigementen vanwege het ministerie om een rechtszaak op te starten raakten Maris’ kouwe kleren blijkbaar niet, want hij deponeerde niet alleen nog herhaaldelijk klachten over de hem ontzegde eerste subsidie, maar diende in 1867 zelfs nogmaals een aanvraag in tot financiële ondersteuning voor een nieuwe verzamelreis naar Cuba en Haïti.


Uiteindelijk slaagde Maris er nooit in om een hoge positie in eigen land te bekleden. Hij vormde daarmee een uitzondering op andere plant hunters, die de faam die ze met hun succesvolle expedities verwierven, wisten te verzilveren in een belangrijke overheidsfunctie, zoals Jean Linden, Nicolas Funck of Henri-Guillaume Galeotti. Maris raakte dan ook al gauw in de vergetelheid. De enige plant uit de in Texas geoogste collectie die naar hem werd vernoemd (door Galeotti), de Echinocactus Marisianus, behield slechts korte tijd zijn naam.


Publicaties


In dit reisverslag, dat de archetypische kenmerken van het genre in deze periode volgt, geeft Maris zijn indrukken en overpeinzingen over de flora, fauna en bevolking van de door hem doorkruiste gebieden weer. Hij maakt politieke, economische, landbouwkundige en etnologische beschouwingen en vermeldt wetenswaardigheden. Speciale aandacht wordt besteed aan een bespreking van de kledij, gebruiken, rituelen en woningen van de Tonkawats. Volgens Diagre biedt het werk een unieke etnografisch getuigenis van het dagelijks leven van deze stam. Maris laat echter ook niet na om in kleurige bewoordingen de schaars geklede inheemse schonen en de aantrekkelijke echtgenotes van zijn medekolonialen te schilderen, evenals zijn versierpogingen van al dat lokale moois.


Bibliografie

  • DIAGRE-VANDERPELEN, Denis, "Un explorateur-naturaliste "belge" en Amérique du Nord: les voyages oubliés de Martin Maris (1810-1868)", in: Archief- en bibliotheekwezen in België - Archives et bibliothèques de Belgique, 76 (2005), 135-168.


Noten

<references>
  1. Denis DIAGRE-VANDERPELEN, "Un explorateur-naturaliste "belge" en Amérique du Nord: les voyages oubliés de Martin Maris (1810-1868), in: Archief- en bibliotheekwezen in België - Archives et bibliothèques de Belgique, 76 (2005), 140.
  2. Idem, 165.