Difference between revisions of "Van Breda, Jacob (1788-1867)"
m |
m (→Biografie) |
||
Line 9: | Line 9: | ||
Van Breda groeide op in Delft in de Republiek der Nederlanden - later Bataafse republiek, waar zijn vader arts en gemeenteraadslid was. De jonge van Breda stapte dus in de schoenen van zijn vader toen hij zich inschreef voor de opleiding geneeskunde aan de Universiteit van Leiden. Hij kreeg er echter ook de smaak voor natuurwetenschappen te pakken. In 1811 studeerde hij af als doctor in de Geneeskunde maar sleepte enkele maanden later ook het diploma van doctor in de Wetenschappen in de wacht. Na een studieverblijf van enkele jaren in Parijs waar hij zich in de geologie vervolmaakte, trok van Breda in 1816 naar zijn thuisland terug. Daar benoemde het bestuur van het Franekeratheneum in Friesland hem tot leraar plantkunde, dierkunde, chemie en farmacie, op aanraden van onderwijsinspecteur en natuurwetenschapper Adriaan Gilles Camper. Van Breda kreeg er vrije toegang tot de private collectie van vergelijkende anatomie en mineralogie van Camper. In 1821 huwde hij met diens dochter, Frederika Camper. Haar befaamde familienaam verschafte van Breda toegang tot de geleerde kringen rond de Franse zoöloog Georges Cuvier en de Engelse chemicus Humphry Davy. | Van Breda groeide op in Delft in de Republiek der Nederlanden - later Bataafse republiek, waar zijn vader arts en gemeenteraadslid was. De jonge van Breda stapte dus in de schoenen van zijn vader toen hij zich inschreef voor de opleiding geneeskunde aan de Universiteit van Leiden. Hij kreeg er echter ook de smaak voor natuurwetenschappen te pakken. In 1811 studeerde hij af als doctor in de Geneeskunde maar sleepte enkele maanden later ook het diploma van doctor in de Wetenschappen in de wacht. Na een studieverblijf van enkele jaren in Parijs waar hij zich in de geologie vervolmaakte, trok van Breda in 1816 naar zijn thuisland terug. Daar benoemde het bestuur van het Franekeratheneum in Friesland hem tot leraar plantkunde, dierkunde, chemie en farmacie, op aanraden van onderwijsinspecteur en natuurwetenschapper Adriaan Gilles Camper. Van Breda kreeg er vrije toegang tot de private collectie van vergelijkende anatomie en mineralogie van Camper. In 1821 huwde hij met diens dochter, Frederika Camper. Haar befaamde familienaam verschafte van Breda toegang tot de geleerde kringen rond de Franse zoöloog Georges Cuvier en de Engelse chemicus Humphry Davy. | ||
− | <Br/>In 1820 bood het bestuur van het Verenigd Koninkrijk van Breda een positie als hoogleraar natuurlijke historie aan de wetenschapsfaculteit van de [[Universiteit van Gent|Rijksuniversiteit van Gent]] aan, als opvolger van [[Cassel, Franz-Peter (1784-1821)|Franz Cassel]]. Deze laatste had omwille van gezondheidsredenen ontslag genomen. De universiteiten van de Zuidelijke Nederlanden kampten in deze periode met een gebrek aan geschikte kandidaat-hoogleraren in de eigen streek. Daarom zocht de Nederlandse overheid naar talent over de regionale grenzen heen, vooral in Duitsland en Frankrijk, maar ook in het noorden van het koninkrijk. Van Breda was jong, had ervaring in zowel wetenschappelijk onderzoek als onderwijs en sprak Nederlands. Dat laatste werd door het bestuur als troef ervaren, omdat men in het verfranste Zuiden de Nederlandse taal wilden promoten. Kortom, van Breda beantwoordde uitstekend aan het gezochte profiel. In 1822 volgde zijn officiële benoeming tot gewoon hoogleraar. Tot zijn lessenpakket behoorde plant- en dierkunde en vergelijkende anatomie. Van Breda kreeg ook de leiding over het natuurhistorisch museum. Tussen 1823 en 1825 en opnieuw in 1826-27 was van Breda decaan van de wetenschapsfaculteit. De faculteit was op dit moment zeer bescheiden van omvang. Ze telde, naast van Breda, slecht twee andere hoogleraren: de Franse [[Garnier, Jean-Guillaume (1766-1840)|Jean Garnier]] en de Duitse [[Hauff, Johan Karl Friedrich (1766-1846)|Jean Charles Hauff]].<ref>Zij werden in 1826 door [[Lemaire, Jean François (1797-1852)|Jean Lemaire]] vervoegd.</ref> Van Breda doceerde er onder meer aan [[Morren, Charles-Francois-Antoine (1807-1858) |Charles Morren]]. | + | <Br/>In 1820 bood het bestuur van het Verenigd Koninkrijk van Breda een positie als hoogleraar natuurlijke historie aan de wetenschapsfaculteit van de [[Universiteit van Gent|Rijksuniversiteit van Gent]] aan, als opvolger van [[Cassel, Franz-Peter (1784-1821)|Franz Cassel]]. Deze laatste had omwille van gezondheidsredenen ontslag genomen. De universiteiten van de Zuidelijke Nederlanden kampten in deze periode met een gebrek aan geschikte kandidaat-hoogleraren in de eigen streek. Daarom zocht de Nederlandse overheid naar talent over de regionale grenzen heen, vooral in Duitsland en Frankrijk, maar ook in het noorden van het koninkrijk. Van Breda was jong, had ervaring in zowel wetenschappelijk onderzoek als onderwijs en sprak Nederlands. Dat laatste werd door het bestuur als troef ervaren, omdat men in het verfranste Zuiden de Nederlandse taal wilden promoten. Kortom, van Breda beantwoordde uitstekend aan het gezochte profiel. In 1822 volgde zijn officiële benoeming tot gewoon hoogleraar. Tot zijn lessenpakket behoorde plant- en dierkunde en vergelijkende anatomie. Van Breda kreeg ook de leiding over het natuurhistorisch museum en de plantentuin. Tussen 1823 en 1825 en opnieuw in 1826-27 was van Breda decaan van de wetenschapsfaculteit. De faculteit was op dit moment zeer bescheiden van omvang. Ze telde, naast van Breda, slecht twee andere hoogleraren: de Franse [[Garnier, Jean-Guillaume (1766-1840)|Jean Garnier]] en de Duitse [[Hauff, Johan Karl Friedrich (1766-1846)|Jean Charles Hauff]].<ref>Zij werden in 1826 door [[Lemaire, Jean François (1797-1852)|Jean Lemaire]] vervoegd.</ref> Van Breda doceerde er onder meer aan [[Morren, Charles-Francois-Antoine (1807-1858) |Charles Morren]]. |
<br/>Tijdens zijn verblijf in Gent ontplooide van Breda een grote publicatiedrift, met studies over uiteenlopende onderwerpen, onder meer over een collectie nieuw ontdekte Javaanse orchideeën, de in Oostende aangespoelde vinvis (Balaenoptera), fossiele planten afkomstig uit de steenkoolmijnen, het dolomiet van Durbuy en resten van de vertebraten uit het Krijttijdperk in Maastricht. In 1826 belastte de overheid hem bovendien met het opmaken van een geologische kaart van de Zuidelijke Nederlanden. Van Breda werd daarin bijgestaan door Camper, die naast eigen geologische notities ook schetsen voor haar echtgenoot maakte. | <br/>Tijdens zijn verblijf in Gent ontplooide van Breda een grote publicatiedrift, met studies over uiteenlopende onderwerpen, onder meer over een collectie nieuw ontdekte Javaanse orchideeën, de in Oostende aangespoelde vinvis (Balaenoptera), fossiele planten afkomstig uit de steenkoolmijnen, het dolomiet van Durbuy en resten van de vertebraten uit het Krijttijdperk in Maastricht. In 1826 belastte de overheid hem bovendien met het opmaken van een geologische kaart van de Zuidelijke Nederlanden. Van Breda werd daarin bijgestaan door Camper, die naast eigen geologische notities ook schetsen voor haar echtgenoot maakte. |
Revision as of 09:57, 5 January 2017
of: Jacques van Breda
Bioloog en hoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Gent. Geboren op 24 oktober 1788 in Delft en gestorven op 2 september 1867 in Haarlem.
Biografie
Van Breda groeide op in Delft in de Republiek der Nederlanden - later Bataafse republiek, waar zijn vader arts en gemeenteraadslid was. De jonge van Breda stapte dus in de schoenen van zijn vader toen hij zich inschreef voor de opleiding geneeskunde aan de Universiteit van Leiden. Hij kreeg er echter ook de smaak voor natuurwetenschappen te pakken. In 1811 studeerde hij af als doctor in de Geneeskunde maar sleepte enkele maanden later ook het diploma van doctor in de Wetenschappen in de wacht. Na een studieverblijf van enkele jaren in Parijs waar hij zich in de geologie vervolmaakte, trok van Breda in 1816 naar zijn thuisland terug. Daar benoemde het bestuur van het Franekeratheneum in Friesland hem tot leraar plantkunde, dierkunde, chemie en farmacie, op aanraden van onderwijsinspecteur en natuurwetenschapper Adriaan Gilles Camper. Van Breda kreeg er vrije toegang tot de private collectie van vergelijkende anatomie en mineralogie van Camper. In 1821 huwde hij met diens dochter, Frederika Camper. Haar befaamde familienaam verschafte van Breda toegang tot de geleerde kringen rond de Franse zoöloog Georges Cuvier en de Engelse chemicus Humphry Davy.
In 1820 bood het bestuur van het Verenigd Koninkrijk van Breda een positie als hoogleraar natuurlijke historie aan de wetenschapsfaculteit van de Rijksuniversiteit van Gent aan, als opvolger van Franz Cassel. Deze laatste had omwille van gezondheidsredenen ontslag genomen. De universiteiten van de Zuidelijke Nederlanden kampten in deze periode met een gebrek aan geschikte kandidaat-hoogleraren in de eigen streek. Daarom zocht de Nederlandse overheid naar talent over de regionale grenzen heen, vooral in Duitsland en Frankrijk, maar ook in het noorden van het koninkrijk. Van Breda was jong, had ervaring in zowel wetenschappelijk onderzoek als onderwijs en sprak Nederlands. Dat laatste werd door het bestuur als troef ervaren, omdat men in het verfranste Zuiden de Nederlandse taal wilden promoten. Kortom, van Breda beantwoordde uitstekend aan het gezochte profiel. In 1822 volgde zijn officiële benoeming tot gewoon hoogleraar. Tot zijn lessenpakket behoorde plant- en dierkunde en vergelijkende anatomie. Van Breda kreeg ook de leiding over het natuurhistorisch museum en de plantentuin. Tussen 1823 en 1825 en opnieuw in 1826-27 was van Breda decaan van de wetenschapsfaculteit. De faculteit was op dit moment zeer bescheiden van omvang. Ze telde, naast van Breda, slecht twee andere hoogleraren: de Franse Jean Garnier en de Duitse Jean Charles Hauff.[1] Van Breda doceerde er onder meer aan Charles Morren.
Tijdens zijn verblijf in Gent ontplooide van Breda een grote publicatiedrift, met studies over uiteenlopende onderwerpen, onder meer over een collectie nieuw ontdekte Javaanse orchideeën, de in Oostende aangespoelde vinvis (Balaenoptera), fossiele planten afkomstig uit de steenkoolmijnen, het dolomiet van Durbuy en resten van de vertebraten uit het Krijttijdperk in Maastricht. In 1826 belastte de overheid hem bovendien met het opmaken van een geologische kaart van de Zuidelijke Nederlanden. Van Breda werd daarin bijgestaan door Camper, die naast eigen geologische notities ook schetsen voor haar echtgenoot maakte.
Na de Belgische Opstand in 1830 werd de politieke stemming uitgesproken anti-Noord-Nederlands en anti-Orangistisch. Het echtpaar zag zich gedwongen hals over kop Gent te verlaten. Van Breda die toen net tot rector van de universiteit was benoemd, keerde pas het daaropvolgende jaar naar België terug om achtergebleven manuscripten en studies op te halen. Een foute inschatting, want hij slaagde er maar net in om een arrestatie te ontvluchten. In 1831 kon van Breda aan de universiteit van Leiden aan de slag. In 1835 werd hij er tot gewoon hoogleraar gepromoveerd. Tot zijn onderwijspakket behoorde onder meer geologie. In 1839 gaf van Breda zijn onderwijstaken op, om de functie van directeur van het Teylermuseum in Haarlem op te nemen.
Bibliografie
- Plateau, F., "J-G-S Van Breda (1822)", in: Liber memorialis, Gent, 1913, 14-21.
- Dorsman, Leen, "Camper, Frederica Theodora Ernestine", in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, geraadpleegd op 29/11/2016.
Noten
<references>- ↑ Zij werden in 1826 door Jean Lemaire vervoegd.