Meridiaanlijn van Quetelet in Aalst
Meridiaanlijn, vervaardigd door Adolphe Quetelet in 1839, in Aalst.
Zie ook:
Contents
Voorstelling
De meridiaanlijn is gevisualiseerd in een koperen strip van enkele millimeter breed en ongeveer 34 meter lang die in de zwart-witte tegelvloer van de Sint-Martinuskerk is ingeslepen. Het gaat hier nog om de originele door Adolphe Quetelet aangebrachte strip. De lijn loopt door het kerkgebouw, tussen de marmeren tegels van het zuidelijke dwarsschip, in een min of meer noord-zuid gerichte as. Ze volgt daarmee precies de geografische meridiaan van deze plek. Op sommige plaatsen is de lijn bedekt door stoelen.
In de hoogte, boven de lijn, kan men in het Sint-Maartensglasraam (volksvenster) een ronde opening ontwaren in de rechterbenedenhoek. Dit is het oculus. De ronde lichtvlek die door het oculus valt, beschrijft een baan over de kerkvloer. Op de astronomische middag kruist de lichtvlek de meridiaanlijn. Het oculus is niet het origineel. Het werd in 1912 aangebracht toen het oude raam vervangen diende te worden.
Foto’s kan je in het artikel van Bernard Baudoux bekijken hier.
Historiek
De astronoom Adolphe Quetelet vervaardigde deze meridiaanlijn op vraag van de overheid (koninklijk besluit van februari 1836). De aanleg ervan maakte deel uit van een grootschalig inrichtingsproject van maar liefst 41 geplande meridiaanlijnen op verschillende plaatsen in het land – waarvan Quetelet er uiteindelijk tien aanlegde. De overheid wilde met dit project de variaties in de tijdsopgave op verschillende plekken in het land harmoniseren. Steden en dorpen hanteerden op dit moment namelijk allemaal een eigen tijdsbepaling. Dat maakte dat het uur tussen verschillende plekken in België tot soms wel tot 25 minuten uiteenliep. De meridiaanlijnen van Quetelet maakten het heel gemakkelijk om het moment van de zonnemiddag voor die plek af te lezen. Via berekening of vergelijking in concordantietabellen kon men zo het middelbare uur op deze plek en in andere steden precies te weten komen.
Het was de uitbouw van het Belgische spoornetwerk (vanaf 1835) die de harmonisering plots urgent maakte. Ongelijke tijden maakten het namelijk onmogelijk om de treinen “op tijd” te laten rijden. Dat was vervelend, maar vooral levensgevaarlijk op die trajecten waar treinen in beide richtingen hetzelfde spoor gebruikten, en men dus moest weten of de tegenligger al voorbij was.
Om die reden gebood de overheid Quetelet om eerst de steden van het spoornetwerk aan te pakken. Na onder meer Brussel, Mechelen, Brugge, Gent, en Oostende was in 1839 ook Aalst aan de beurt. De Ajuinenstad was daarmee de laatste die een meridiaanlijn kreeg.[1] Over de precieze details van deze aanleg schreef Quetelet weinig neer. Hij had ondertussen een routine ontwikkeld, en ook de overheid behoefde geen gedetailleerd beschrijving van de uitvoering van de werken meer, zoals bij de eerste meridiaanlijn in Brussel. Zoals steeds maakte Quetelet gebruik van een contactpersoon ter plekke. Dit was een zekere M. de Staercke. Deze nam wellicht de voorbereidende werken en praktische uitvoering voor zijn rekening. Ergens in 1839 kwam Quetelet het tracé van de meridiaanlijn schetsen. Het oculus was ondertussen aangebracht door de Aalsterse uurwerkmaker Antoon Sacré. Tegelijk met de installatie van de meridiaanlijn werden ook vier klokken geplaatst. Zodoende konden deze onmiddellijk het exacte, aan de hand van de meridiaanlijn bepaalde, uur weergeven.
Al enkele jaren na de aanleg van de meridiaanlijn werd het hele systeem nochtans overbodig. Treinbestuurders namen een klok mee op de trein. En de telegraaf maakte het vanaf 1840 mogelijk om heel snel het juiste uur door te seinen. De meridiaanlijn raakte dus buiten gebruik.
Locatie
De meridiaanlijn bevindt zich in de 15de eeuwse hooggotische Sint-Martinuskerk, dicht bij de Grote Markt, Aalst. Quetelet koos deze locatie niet zomaar. De Sint-Martinuskerk moest in zijn ogen goed georiënteerd geweest zijn, en lang genoeg om een noord-zuidlijn van enkele tientallen meter te bevatten. Zo’n lange lijn was nodig om zowel in de zomer, wanneer de zon hoog stond, als in de winter, wanneer ze laag stond, stralen of schaduw te kunnen vangen. Kerkgebouwen genoten bovendien Quetelets voorkeur. Ze waren doorgaans relatie duister, zodat men de lichtvlek van het oculus makkelijk zou zien. Maar ook de historische en culturele betekenis maakte de site tot een uitgelezen plek. Ten slotte hechtte Quetelet er veel belang aan dat zoveel mogelijk mensen zijn zonnewijzer in werking zouden kunnen zien. Publieke toegankelijkheid was in zijn ogen een cruciale voorwaarde bij de keuze van een locatie. Als religieus toevluchtsoord gaf een kerk deze garantie. Hoewel, Quetelet merkte na een tijdje op dat kerken de neiging hadden hun poorten te sluiten… op de middag. Dat was een streep door zijn rekening.
Quetelet had wellicht ook in Aalst weinig moeite om de kerkraad te overtuigen om mee te werken. De door licht gevisualiseerde vergankelijkheid van de tijd paste goed bij de symbolenwereld van het katholiek geloof. Veel kerken over heel Europa bezaten om deze reden al eeuwenlang zonnewijzers en meridiaanlijnen.
Bibliografie
- Quetelet, Adolphe, "Rapport", in: Correspondance mathématique et physique, 11 (1839), 314-329.
- Van Boxmeer, Henri, "Le pavillon astronomique de Liège. Les méridiennes de Louvain, de Lierre, d'Alost et de Termonde", in: Ciel et terre, 114 (1998), nr. 1, 33-36.
- Baudoux, Bernard, “Les Méridiennes de Quetelet (2)”, in: L'astronomie, 2010, nr. 33, 46-47.
- “Wist je dit?”, in: De erfgoedkrant, 4 (2013), nr. 1, 6.