Lemaire, Jean François (1797-1852)
Alternatieve schrijfwijze: Le Maire
Wiskundige en hoogleraar aan de Rijksuniversiteiten van Gent en Luik. Geboren te Gent op 7 augustus 1797, overleden te Geraardsbergen op 31 oktober 1852.
Biografie
Jean-Francois Lemaire was de zoon van J. Lemaire, deurwaarder bij de burgerlijke rechtbank te Gent, en M.F. Bassée. Zijn middelbare studies voltooide Lemaire aan het college van zijn geboortestad Gent. Ondanks zijn talent voor de letterkunde legde hij zich toe op de wiskunde. Hij schreef zich in aan de Gentse Rijksuniversiteit, waar hij de colleges volgde van Garnier, Charles Hauff en Franz Cassel. In op het einde van het academiejaar 1817-1818 behaalde hij de ereprijs voor zijn antwoord op een botanische vraag, uitgeschreven door de faculteit Wis- en Natuurkunde. Zijn antwoord werd gepubliceerd. In hetzelfde jaar werd hij kandidaat in de wis- en natuurkunde (op 4 april) met een thesis over het oplossen van differentiaalvergelijkingen.
Wegens het overlijden van zijn vader in 1817 zag hij zich als oudste zoon genoodzaakt om naast zijn studies overdag les te geven om in het levensonderhoud van zijn moeder en veel jongere broer te voorzien. Op 3 december 1818 werd Lemaire bij ministerieel besluit benoemd tot leraar in de elementaire wiskunde aan het Koninklijk College te Gent, waar Adolphe Quetelet de hogere wiskunde onderwees. Toen deze laatste benoemd werd aan het Atheneum van Brussel, werd Lemaire gevraagd hem te vervangen. Op 7 augustus werd Lemaire benoemd als leraar wiskunde aan het Athenaeum te Doornik. Hij introduceert er met succes de studie van de stereografische projecties. Tijdens deze periode werkte hij ook samen met Quetelet aan wie hij het statistisch materiaal leverde met betrekking op de demografische evolutie te Doornik.
Op 1 mei 1826 bood het bestuur van de Verenigd Koninkrijk der Nederlanden Lemaire een positie als buitengewoon hoogleraar aan de wetenschapsfaculteit van de Rijksuniversiteit te Gent aan. Hij was er een van de weinige niet-buitenlanders - een Gentenaar bovendien. De universiteiten van de Zuidelijke Nederlanden kampten immers met een gebrek aan geschikte kandidaat-hoogleraren in de eigen streek, waar de overheid veelal over de regionale grenzen heen naar talent op zoek moest. Toen bij de Belgische onafhankelijkheid de Gentse faculteit werd afgeschaft, werd Lemaire, in tegenstelling tot heel van zijn niet-Belgische collega's, door de voorlopige regering aangezocht om als buitengewoon hoogleraar aan te blijven. Hij stemde toe en werd verplaatst naar de Rijksuniversiteit van Luik om er wiskunde te doceren. Bij koninklijk besluit van 6 december 1835 werd hij er als gewoon hoogleraar benoemd voor de hogere analyse, de analytische mechanica en de waarschijnlijkheidsleer.
Op 3 september 1838 werd Lemaire voor het academiejaar 1838-39 benoemd tot rector van de Luikse universiteit en bij de oprichting van de Speciale Scholen voor de vorming van mijningenieurs werd hij belast met de functie van studie-inspecteur van de voorbereidende scholen. Naast deze functie was hij nog lid van de raad van beheer van de normaalschool en lid van verschillende commissies. Hij werd zodanig in beslag genomen door zijn didactische en administratieve opdrachten, dat hij op zuiver wetenschappelijk gebied niets meer presteerde.
In 1846 besloot hij, zowel om gezondheidsredenen (hij was namelijk bijzonder zwaarlijvig geworden) als om zijn grote voorliefde voor en kennis van de Italiaanse literatuur, om Italië te bezoeken. Deze reis bleek echter zwaar en volledig uitgeput keerde hij terug. In 1847 werd hij tot het emeritaat toegelaten. Hij overleed op 31 oktober 1852 te Geraardsbergen, waar hij naar toe was gegaan om er hydrotherapie te volgen.
Bibliografie
- Hendrik Deelstra, De School van Kunsten en Ambachten (1826-1835) aan de Gentse Universiteit, in: Uit het verleden van de R.U.G., nr. 5, Gent: Archief R.U.G., 1977, 67 blz.
- Ferdinand Loise, Lemaire (Jean-François)" in Biographie Nationale, vol. 11, Brussel, 1890-91, kol. 771-782.
- "Lemaire (Jean-François)", in: Alphonse Le Roy, L'Université de Liège depuis sa fondation, Luik, J.-G. Carmanne, 1869, kol. 391-397.
- A.C. De Cuyper, Notice sur Jean François Lemaire, Luik: J. Desoer, 1853, 16p.