Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek

From Bestor_NL
Revision as of 13:06, 15 March 2018 by Bestor (talk | contribs) (Financiën)
Jump to: navigation, search

Historiek


Vooraf

In de jaren na de Eerste Wereldoorlog verspreidde een wetenschapsoptimistisch elan zich over de Belgische samenleving. De chemische oorlogsvoering had, althans in België, geen negatieve indruk op wetenschap nagelaten. Integendeel, het vertrouwen in wetenschap kreeg vleugels door de euforie van de overwinning. Wetenschap werd beschouwd als een instrument waarmee de oorlog was gewonnen, en waarmee men nu het land zou heropbouwen, moderner en beter dan tevoren. Vooral de financiële en industriële elite richtte zich tot de wetenschap. ze was ervan overtuigd dat wetenschap in staat was welvaart te creëren, omdat de kennis die ze genereerde voor industriële innovatie kon worden aangewend. Tot dan toe was, met uitzondering van de Fabrique Nationale de Herstal, de verwetenschappelijking van de Belgische industriesector uitgebleven.[1] Er viel niet te verwachten dat vanuit de industrie zelf een researchdynamiek op gang zou komen.


De nood van industriëlen aan academisch wetenschappelijke input vloeide samen met de groeiende nood van de Belgische universitaire instellingen aan financiële middelen. De investeringen in de wetenschappelijke infrastructuur van het hoger onderwijs waren al vóór de oorlog aan de magere kant geweest. Na de oorlog ontbeerden alle universiteiten, maar vooral de vrije instellingen, de materiële infrastructuur en financiële middelen die nodig waren om op hoog niveau onderzoek uit te voeren, vooral dan in het nieuwe experimentele onderzoek. Tussen de academische en de industriële wereld ontstond een samenwerking, die in 1928 haar bekroning vond in de stichting van een echt investeringsfonds voor fundamenteel onderzoek: het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Initiatiefnemers waren de leden van de in 1919 opgerichte Universitaire Stichting. De Belgische elite trad hiermee in het voetspoor van andere landen, waar de private sector al langer aan wetenschapsmecenaat deed. [2]


De oprichting


De oprichting van het NFWO werd gedragen door een voorzichtig ontluikende economische hoogconjunctuur vanaf de late jaren 1920, maar ook door de opvallende persoonlijkheid van Koning Albert, die zich als de peetvader van de beweging voor private investering in fundamentele wetenschap opwierp. In oktober 1927 gaf de koning, tijdens de jubileumviering van de fabriek van Cockerill in Seraign voor een elitepubliek van industriëlen en vertegenwoordigers uit het bankwezen, met een fel opgemerkte voordracht het symbolische startschot voor industrieel wetenschapsmecenaat. Hij maakte zijn toehoorders attent op de slechte situatie waarin de academische onderzoeksinstellingen, sites van fundamentele wetenschap, verkeerden en de onmacht van de al zo zwaar belaste overheid om hieraan te verhelpen. Fundamentele wetenschap – ‘science pure’ – zoals deze bedreven werd in de academische wereld, was nochtans de absolute voorwaarde voor het ontstaan van toegepaste wetenschap. Een tweetal maand later, op 26 november 1927 herhaalde de verluchte beschermheer van de fundamentele wetenschap zijn oproep, in het Paleis der Academiën te Brussel. Emile Francqui zat, in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Universitaire Stichting, de plechtige zitting voor. Op het podium vond men verder dhoogleraren, academici en de directeurs van een aantal grote wetenschappelijke instellingen van het land. In de zaal bevonden zich regeringsafgevaardigden, ministers en het kruim van de Belgische bank- en industriewereld, waaronder filantroop en wetenschapsmecenas Armand Solvay.


‘Créatrice de richesse, la science est pauvre elle-même. Il faut venir à son aide.’ De gevleugelde woorden van de vorst maakten ook dit keer indruk. Drie maanden later had een speciaal daartoe opgericht Propagandacomité onder leiding van Emile Francqui al honderd miljoen frank voor de oprichting van een fonds voor de subsidiëring van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek ingezameld, waaronder schenkingen van toonaangevende banken en bedrijven, grote en kleine giften van particulieren en een som van 25 miljoen, afkomstig van de familie Solvay. Nog een maand later, op 27 april 1928, zag het Fonds National de la Recherche Scientifique/ Nationaal fonds voor Wetenscahppelijke Onderzoek, onder voorzitterschap van Franqui, het levenslicht.


Statuten en organisatie

Het nieuwopgerichte fonds, onder voorzitterschap van Francqui, bestond uit een raad van beheer van 26 leden uit industriële, financiële en academische middens, waaronder de rectoren van alle instellingen van hoger onderwijs. verder wren er het bureau en het comité voor Financiën. In zijn statuten verbond het NFWO zich ertoe het wetenschappelijk onderzoek in België te ondersteunen en te stimuleren. Het nam in die zin gedeeltelijk de fakkel van de Universitaire Stichting over. Het NFWO stelde zich tot doel om individuele wetenschappers van financiële en logistieke middelen te voorzien, via het toekennen van mandaten, kredieten voor reizen en congressen en het ter beschikking stellen van wetenschappelijke instrumenten.


De statuten van het nieuwe fonds benadrukten het apolitieke, levensbeschouwelijke en taalkundig neutrale karakter van de vereniging. De eerste raad van beheer was een emanatie van dit beginsel. De zesentwintig leden, onder voorzitterschap van Francqui vertegenwoordigden op een evenwichtige wijze de universiteiten en instellingen van hoger onderwijs, de academiën, de industriële en financiële sector. De Belgische staat was niet vertegenwoordigd. De samenstelling van het bestuur van het NFWO was daarmee, net als zijn oprichting, een private onderons tussen de vorst, toplui uit de industrie en banksector en een aantal vooraanstaande academici. Het fonds vormde op deze manier een gereglementeerd kader waarbinnen academische geleerden en toplui uit de industrie- en banksector elkaar konden ontmoeten. In 1930 stemde de overheid een wetsvoorstel dat de giften aan het NFWO, in navolging van de Amerikaanse donatieregelgeving, van belasting ontsloeg.


De leden van de raad van beheer stipuleerden dat het fonds zou focussen op fundamentele en zuivere wetenschap. Deze beleidslijn werd in de eerste jaren met zorg bewaard, maar zorgde na verloop van tijd voor frustratie bij sommige industriëlen die een meer pragmatische aanpak voor het NFWO in gedachten hadden gehad. Daarom werd in 1929 door het NFWO in samenwerking met de Commission mixte science-industrie een Bureau spécial Sciences-Industrie (Bijzonder Bureel voor Nijverheid en Landbouw) opgericht, voor de subsidie van industrieel onderzoek. Het bureau ontving een klein deel van zijn gelden van het NFWO.


Verder verloop

Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef het NFWO, zij het in verminderde capaciteit, op post. In 1943 richt het een universitaire hulpdienst op, om tegemoet te komen aan het nijpende tekort aan middelen dat onderzoekers ervoeren. Verder was er een stijging van het aantal uitwisselingsmandaten met Duitsland. Omdat de beheersraad door twee leden van de bezettende macht moest worden bijgewoond, werd er zo weinig mogelijk vergaderd.


In 1947 werd het Interuniversitair Instituut voor Kernfysica (vanaf 1951 Interuniversitair Instituut voor Kernwetenschappen genoemd) opgericht. Dit was een feitelijke vereniging onder leiding van de directeur van het NFWO Jean Willems en van Marc de Hemptinne. Deze instelling steunde het fundamenteel onderzoek maar ook de meer op toepassing gerichte onderzoeken in het domein van kernwetenschappen. In 1958 richtte het NFWO, samen met het ministerie van Volksgezondheid het Fonds voor Geneeskundig Wetenschappelijk Onderzoek (FGWO) op. Dit fonds vormde een afzonderlijk onderdeel van het NFWO en stond in voor de verdeling van financiën aan onderzoeksprojecten in de medische wetenschappen, waar men kampte met een nijpend tekort aan middelen. In 1965 volgde ten slotte de oprichting van het Fonds voor Collectief Fundamenteel Onderzoek. Dit fonds stond in voor de financiering van onderzoeksprojecten in alle wetenschapsgebieden, met uitzondering van de medische en de kernwetenschappen. Deze drie geassocieerde fondsen vormen nog steeds een coherent geheel met het NFWO.


De communautaire spanningen van de jaren 1960 in België, in het bijzonder aan de universiteiten van Leuven en Brussel hadden een grote impact op de structuur van het NFWO, dat als een overwegend Franstalig bastion werd beschouwd. Critici weten de gevoelde Vlaamse achterstand in het wetenschappelijk onderzoek aan het NFWO. In 1970 werd bijgevolg het budget van het fonds en de subsidies van de overheid opgesplitst per taalgemeenschap. De toon was gezet voor een verder opsplitsing van de structuur van het Fonds. In 1992 werden nieuwe statuten geredigeerd die het fonds opsplitste in twee de facto autonome instellingen, een Nederlandstalige en een Franstalige. In 2005 volgde de definitieve splitsing in twee aparte instituten in 2005, het FWO-Vlaanderen en het F.R.S.–FNRS.


Projecten

Het NFWO speelde vanaf zijn ontstaan een belangrijke rol in de toekenning van mandaten voor doctoraatsonderzoek. Ook het individueel onderzoek van vorsers, zoals dat van Nobelprijswinnaars Corneel Heymans en Jules Bordet, werden ondersteund met een soms decennialang lopende subsidie, terwijl Paul Bordet een omlijnde sudsidie ontving kreeg voor een onderzoek naar bloedserum. Met de democratisering van het hoger onderwijs, gevolgd door de wet op de universitaire expansie in 1965 ging het aantal mandaataanvragen, van vooral doctoraatstudenten, snel de hoogte in.


Al snel echter lanceerde het NFWO zich in onderzoeksprojecten, die vaak spectaculair waren. In de tussenoorlogse periode ging financiering vooral naar projecten, die nuttig, vernieuwend en vredelievend waren, en die België als land op de kaart konden zetten of de natie verrijken. Het eerste project vond plaats in 1930, toen onder leiding van de archeoloog Fernand Mayence van het Koninklijk Jubelparkmuseum, en met de financiële steun van het NFWO, een Romeinse metropool in Syrië werd opgegraven. Ook in latere jaren vonden archeologen steun in het NFWO, onder andere bij de opgraving van Alba Fucens in Italië en prehistorische site in Iran. Vondsten werden versleept naar het Koninklijk Jubelparkmuseum. Nieuwe, even prestigieuze projecten volgden snel, zoals de tot de verbeelding sprekende stratosfeervluchten van de hoogleraar fysica Auguste Piccard in zijn ballon de FNRS-1 (1931) en diens diepzee-experimenten met de allereerste bathyscaaf ooit, de FNRS-2. De oprichting van het Internationaal onderzoeksstation van Jungfraujoch in 1931, en de expeditie naar de Paaseilanden (1934) waren dan wel niet rechtstreeks nuttig, maar de wetenschappelijke exploratie van het Ruwenzorimassief in 1932, het hydrobiologisch en piscicologisch onderzoek naar het Tanganyikameer in 1946 en de constructie van een helikopter door Nicolas Florine (1933) waren dat vast en zeker wel.


Na de Tweede Wereldoorlog zag de 'Big Science' het licht, een meer internationaal georiënteerde wetenschapsbeoefening met glansrollen voor de ruimtewetenschappen en kernfysica. Ook het NFWO engageerde zich: in 1945 richtte het een commissie op die de wetenschapstak van de kernfysica aan een studie moest onderwerpen. In de jaren 1960 en 1970 verstrekte het steun aan de oprichting en uitrusting van het nieuwe Laboratorium voor Kernfysica van de Universiteit van Gent. Verder mochten geleerden op steun rekenen voor de aankoop en het ontwerpen van de steeds grotere wetenschappelijke toestellen, bestemd voor de ontginning van ‘big data’. In 1955 werd het NFWO eigenaar van een reusachtige, elektronische rekenmachine die in België werd ontworpen, de allereerste die in België werd ontworpen. Vanaf 1950 financierde het onderzoek naar de ontwikkeling van de elektronenmicroscoop in het Centrum Elektronenmicroscopie van Gentse Gaston Vandermeerssche, van de Leuvense hoogleraar Joseph Lauweryns en van de Brusselse hoogleraar Luc Bouwens. Het Gentse Digitaal Rekencentrum werd in de jaren 1960 door het NFWO ondersteund met herhaaldelijke subsidies. In 1974 nam het NFWO deel aan de creatie van de Europese Science Foundation. Daarnaast werden als vanouds er ook ‘klassiekere’ projecten, zoals de zuidpoolexpeditie van Gaston de Gerlache, de inkaartbrenging van de Galapagoseilanden, de geomorfologische en geochronologische studies van het quartair van de VUB.


Na de splitsing in een Franstalig en een Nederlandstalig fonds vanaf 1970 spitste elk zich toe op onderzoeksprojecten en mandaten in het eigen taalgebied.




Zetel

Het NFWO (FWO-Vlaanderen, F.R.S – FNRS) bevinden zich sinds hun oprichting in de Egmontstraat in Brussel, waar ze verschillende gebouwen bezetten.

Directeurs

  • Jean willems

M.-J. Simoen (1988 Véronique Halloin, 2008



Financiën

In de eerste tien jaar van haar bestaan gaf het NFWO bijna 45 miljoen frank steun aan wetenschap. Het gros van de subsidies ging naar ondersteuning van aspiranten, geassocieerden en vorsers. Tot 1947 steunde het NFWO volledig op giften uit de privésector. Vanaf dan kwam ook de overheid over de brug met een royale jaarlijkse subsidie, die daarmee de belangrijkste bron van inkomsten werd. Na verloop van tijd kon het Fonds steeds meer gaan steunen op interesten uit verworven kapitaal. Deze inkomstenbron groeide in de naoorlogse periode uit tot de belangrijkste, terwijl ook de subsidies van de overheid het stijgende aantal mandaat- en projectaanvragen bijtraden. Aan Franstalige kant vormt het televisiespektakel Télévie sinds 1989 en tot op vandaag een belangrijke bron van inkomstenwerving. Het doet daarbij beroep op giftenv an particulieren.
  1. In de buurlanden was er wel een verwetenschappelijking in de industrie op gang gekomen. Grote voorbeelden zijn Electric en AT&T in de Verenigde Staten en de Duitse Kodak, Siemens en AEG.
  2. Soortgelijke instellingen, overheidsbestuurde en private ondernemingen en adviesbureaus voor de promotie van wetenschap, ontstonden in heel naoorlogs Europa. Zo richtte in 1915 de Britse overheid een Advisory Council for Scientific Research in, de Verenigde Staten volgden met een National Research Council en in Frankrijk werd de Académie des Sciences verantwoordelijk gemaakt voor de organisatie van het experimenteel onderzoek met toepassingen in de industrie.