Wildeman, Émile Auguste Joseph de (1866-1947)
Apotheker en plantkundige, geboren te Sint-Joost-ten-Noode op 19 oktober 1866 en overleden te Brussel op 24 juli 1947.
Biografie
Émile De Wildeman werd geboren te Sint-Joost-ten-Noode op 19 oktober 1866. Zijn vader was een ambtenaar aan de gemeente Sint-Joost-ten-Noode. Zijn humaniora deed hij aan het Atheneum van Brussel. In 1883 schreef hij zich in aan de ULB, waar hij op 17 maart 1887 afstudeerde als apotheker. Hij was een korte periode actief als apotheker.[1] Zijn werkelijke interesse ging echter uit naar de plantkunde. Vandaar dat hij als vrije werknemer aan de slag ging aan de Rijksplantentuin. Op 27 november 1891 werd hij benoemd tot voorbereider aan de Rijksplantentuin.[2] Tegelijkertijd schreef hij zich in voor de opleiding natuurkunde aan de ULB. Zijn doctoraat Etudes sur l'attache des cloisons cellulaire schreef hij onder leiding van Leo Errera. Hij promoveerde tot doctor in de natuurkunde op 20 juli 1892.[3] In 1893 won hij een reisbeurzenwedstrijd, waarmee hij verschillende internationale botanische instituten (Nancy, Parijs en Genève) bezocht.
In 1894 trouwde hij met Anna-Marie De Cort, waarmee hij één dochter kreeg. Hij promoveerde op 30 maart 1895 tot assistent-plantkundige aan de Rijksplantentuin.[4] Op 31 december 1900 werd hij conservator aan dezelfde instelling.[5] Om op de hoogte te blijven van het buitenlandse onderzoek naar de Afrikaanse flora, verbleef hij verschillende keren te Parijs en Londen aan het Natuurhistorisch Museum en hij bezocht de botanische tuinen van Berlijn en Dresden.[6]
In 1904 werd hij belast met de cursus koloniale teelt aan het Hoger Rijksinstituut voor Tuinbouw te Vilvoorde. Hij bleef deze functie tot in 1912 uitoefenen wanneer hij directeur werd van de Rijksplantentuin. Hij was hier de opvolger van Théophile Alexis Durand.[7]
In 1910 werd hij aangesteld als directeur-generaal van het belangrijke Internationaal Botanisch Congres, dat in Brussel werd georganiseerd.
In 1911 werd hij aangesteld als docent aan het commercieel instituut dat verbonden was aan de Universiteit van Gent. Hier doceerde hij het vak koloniale teelt. Aan hezelfde instituut promoveerde in 1926 tot hoogleraar.
Daarnaast was hij ook hoogleraar (vanaf 1921) en voorzitter (vanaf 1928) van de academische raad aan de Koloniale Universiteit van Antwerpen.
In 1931 werd hij toegelaten tot het emeritaat.[8]
Hij werd op 15 december 1926 aangesteld als corresponderend lid van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique , effectief lid op 7 juni 1930 en directeur van de Klasse Wetenschappen in 1940.
Vanaf 1883 maakte hij deel van Société royale de botanique de Belgique. Hij was hiervan 1913 tot 1919 secretaris en voorzitter van 1910 tot 1911 en van 1925 tot 1923. Hij was daarnaast vanaf 6 maart 1929 lid van Koninklijke Academie voor Koloniale Wetenschappen. Hij was lid van de Société belge de Biologie en van de Société Scientifique de Bruxelles. Hij was sinds 1900 lid van de permanente studiecommissie voor de collecties aan het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika-Musée royal de l'Afrique centrale. Vanaf 1910 was hij aan dezelfde instelling lid van de observatiecommissie.
Hij was sinds 1923 corresponderend lid van de Parijse Koloniale Academie. Hij was vanaf 1932 buitenlands lid van de Parijse Academie voor Geneeskunde. Hij was sinds 1920 geassocieerd lid van het Internationale Koloniale Instituut.[9]
Hij ontving in 1912 de Emile Laurentprijs en de Crépin prijs uitgereikt door de Société royale de botanique de Belgique.[10]
Hij was Grootofficier in de Leopoldsorde en in de Kroonorde. Hij was ook Officier in de Académie de France. Hij was Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
Hij overleed te Brussel op 24 juli 1947.
Werken
Hij publiceerde vanaf 1885 over de zwammen en de algen. Zijn doctoraat was getiteld: Etudes sur l'attache des cloisons cellulaires. Zijn eerste onderzoek aan de Rijksplantentuin handelde over de algen. Omstreeks 1895 ging hij onder invloed van François Crépin en Théophile Alexis Durand de vaatflora van de Onafhankelijke Congostaat bestuderen. Het werd zijn grote specialiteit.[11] Samen met deze Théophile Alexis Durand publiceerde hij verschillende reeksen over de Congolese flora.[12]
Vanaf 1895 deed hij aan de Rijksplantentuin onderzoek naar de Congolese flora dat was meegebracht uit Congo. Hij publiceerde zijn bevindingen in de tijdschriften van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika-Musée royal de l'Afrique centrale. In 1899 verscheen hierin onder meer de bijdrage: Contributions à la Flore du Congo.
Het was maar een eerste aanzet: er volgden nog een hele reeks publicaties over de Congolese flora, zowel bijdragen in tijdschriften als losstaande publicaties.[13]
Er zijn van hem ook enkele werken bekend over de morfologische en de ethologische problemen alsook een werk in acht delen over de herbariums en levende planten die Leon van den Bossche (1841-1911) in Tienen bij elkaar had gebracht: Icones selectae Horti Thenensis, et Plantae novae... ex Herbario Horti Thenensis (1899-1910).
Emile De Wildeman was een zeer productief algenkenner: in 154 van zijn werken komen de algen aan bod; minstens een honderdtal zijn er exclusief aan gewijd. In het begin van zijn loopbaan schreef hij onder meer een Catalogue de la flore algologique de la Suisse (1895), Flore des Algues de Belgique (1896), Prodrome de la flore algologique des Indes néerlandaises (2 delen, 1897 en 1899) en Les Algues de la flore de Buitenzorg (1900). In 1935 publiceerde hij Observations sur des Algues rapportées par l'expédition antarctique de la Belgique.
In Prodrome de la flore belge (3 delen, 1898-1907) vatten De Wildeman en Théophile Alexis Durand de bestaande kennis over de repartitie van de zaaddragende planten en sporenplanten in België samen.[14]
Vulgarisatie van de wetenschappen
Tijdens de Eerste Wereldoorlog schreef hij in opdracht van INEAC - NILCO: Histoire de la Flore du Congo.[15]
Publicaties
- Lijst met publicaties in: Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 161-212.
- Lijst met publicaties in: "Emile De Wildeman", In: Liber memorialis, jaargang 1960, p. 261-276.
Bibliografie
- Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 139-160.
- Lawalrée, André, "Emile De Wildeman", In: Florilège des Sciences en Belgique, vol. 2, Brussel, 1980, ARB, p. 569-583.
- Robyns, Walter, "Emile De Wildeman", In: Biographie Nationale, vol. 37, kol. 829-843.
- "Emile De Wildeman", In: Liber memorialis, jaargang 1960, p. 260-261.
Nota’s
- ↑ Robyns, Walter, " Emile De Wildeman", In: Biographie Nationale, vol. 37, kol. 829-830.
- ↑ Lawalrée, André, "Emile De Wildeman", In: Florilège des Sciences en Belgique, vol. 2, Brussel, 1980, ARB, p. 570.
- ↑ Robyns, Walter, " Emile De Wildeman", In: Biographie Nationale, vol. 37, kol. 830.
- ↑ Robyns, Walter, " Emile De Wildeman", In: Biographie Nationale, vol. 37, kol. 831.
- ↑ Robyns, Walter, " Emile De Wildeman", In: Biographie Nationale, vol. 37, kol. 832.
- ↑ Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 145.
- ↑ Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 147.
- ↑ Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 149.
- ↑ Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 153-154.
- ↑ Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 155.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 250.
- ↑ "Emile De Wildeman", In: Liber memorialis, jaargang 1960, p. 260.
- ↑ Robyns, Walter, " Emile De Wildeman", In: Biographie Nationale, vol. 37, kol. 832.
- ↑ Lawalrée, André, "De plantkunde", In: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia, 2001, vol. 2, p. 250.
- ↑ Marchal, Émile, "Emile De Wildeman", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 153.