Dollo, Louis Antoine Marie Joseph (1857-1931)

From Bestor_NL
Revision as of 09:10, 5 December 2017 by Bestor (talk | contribs) (Biografie)
Jump to: navigation, search

Paleontoloog en mijningenieur, geboren te Rijsel op 27 december 1857 en overleden te Brussel op 29 april 1931.

Biografie

Louis Dollo groeide op in Rijsel. In 1877 studeerde hij af als burgerlijk mijningenieur aan de Universiteit van Rijsel.[1] Hij ontving een goede wiskundige opleiding. Nadien volgde hij de lessen van Boussinesq (Frans wiskundige en natuurkundige). Dollo werd aan de Universiteit van Rijsel echter sterk beïnvloed door de Franse geoloog Jules Gosselet en de Franse bioloog Alfred Giard.[2] Dollo was werkzaam aan het laboratorium van Giard aan de Universiteit van Luik en in het maritieme station van Wimereux. Hij specialiseerde zich verder in de geologie en de zoölogie.[3] In 1879 reisde hij naar Brussel, waar hij ging werken als ingenieur in een gasfabriek.[4] Onder invloed van de Russische paleontoloog Woldemar Kowalewsky ging hij verder in de richting van de paleontologie.


In 1882 werd Dollo aangesteld als assistent-naturalist aan het Koninklijk Natuurhistorisch Museum. Hij bestudeerde hier voornamelijk de iguanodons die zopas uit de steenkoolmijn van Bernissart waren opgegraven en later alle vertebraten. In 1886 verkreeg hij de Belgische nationaliteit. In 1891 werd hij conservator van de afdeling vertebraten aan het Koninklijk Natuurhistorisch Museum.


Op 30 december 1893 werd Dollo benoemd tot doctor-geaggregeerde aan de ULB. Hij nam hier deel aan het onderwijs verstrekt in het kader van de Extension de l'Université libre de Bruxelles en werd hiervan voorzitter. Op 6 juni 1903 werd hij belast met de cursus algemene biologie aan de Ecole de commerce van de ULB. Hij werd aan de ULB op 12 juni 1909 lector dierenaardrijkskunde en paleontologie aan de Faculteit Wetenschappen en professor elementaire paleontologie aan de Faculteit Toegepaste Wetenschappen.[5] Op 26 juni 1909 werd hij buitengewoon hoogleraar aan de ULB. In 1928 werd hij toegelaten tot het emeritaat. Hij werd dan ere-hoogleraar aan de ULB.


Op 10 juni 1911 werd Dollo corresponderend lid van de Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique en effectief lid op 7 juni 1918. Darnaast was hij ook lid van de Société belge de Géologie, waarvan hij in 1895 voorzitter werd.[6] Hij was buitenlands geassocieerd lid van de Academie der Wetenschappen van Amsterdam, van de Société royale des Sciences d'Upsala, van de Société Linéenne van Londen en corresponderend lid van de Academie van de Wetenschappen in New York. Hij was erelid van het Paleontologische Gesellschaft, van de Russische Paleontologische Vereniging, van de Nederlandse Zölogische Vereniging en van de Zoölogisch-Botanische Vereniging te Wenen.[7] Hij ontving ere-doctoraten van de universiteiten van Cambridge, Giessen, Oslo en Utrecht.[8]


Werken

Dollo schreef overwegend korte artikels met alleen de besluiten van zijn studies. Deze verschenen in in Belgische, Franse, Nederlandse, Engelse en Duitse tijdschriften tussen 1882 en 1929.[9]
In het Koninklijk Natuurhistorisch Museum staat een collectie van fossiele ongewervelden samengesteld door Dollo. De collectie werd vergezeld van een hele reeks bijdragen over deze fossielen.[10] Hij was een meester in het monteren van fossielen.[11]
Hij schreef ook belangrijke werken over vissen ondanks dat hij geen specialist ichtyologie was. In 1895 publiceerde hij zijn belangrijkste werk over vissen: Phylogénèse des Dipneustes.[12] Hij bestudeerde vanaf 1900 de vissen die waren meegebracht door de Antarctische expeditie van de Belgica. Hij beschreef de nieuwe soorten en kaartte in 1904 twee belangrijke problemen aan, namelijk de oorsprong van de Antarctische fauna en het probleem van de bipolariteit. Dit laatste verwierp hij. In 1909 schreef hij een werk over de juiste afstamming van de Teleostei.
Hij heeft vooral bekendheid verworven met zijn bijdragen tot de levende en de fossiele reptielen. Hij beschreef krokodilachtigen uit de Wealdiaanlagen van Bernissart (1883). Ook bestudeerde hij ee nieuwe soort van de Congosaurius longirostris uit de kliffen van Cabinda.
In 1909 schreef hij een belangrijk werk voor de kennis van de evolutie van de schildpadden namelijk over de Dermochelys coriacea.
Bij de vishagedissen hield hij zich vooral bezig met het onderzoek naar hun staartvinnen en het gehoor. Hij dolf hagedisachtigen op in de Belgische fosfaatontginningen en talrijke exemplaren van de Mosasaurus zijn uitgesteld in het Koninklijk Natuurhistorisch Museum.[13]
Zijn wetenschappelijke faam dankt hij echter vooral aan de ontdekking van de iguanodons van Bernissart in 1877. De restauratie en montage van deze fossielen gebeurden onder zijn leiding. Hij beschreef tussen 1882 en 1905 in korte bijdragen zijn vondsten. Hij deed ook onderzoek naar zoogdieren in Antwerpen: de squalodon, de langbekdolfijnen, de zeekoe-achtigen en de buidelachtigen.
Hij schreef ook morfologische werken: hij trachtte de phylogenie van de diergroepen te achterhalen en ze te verduidelijken door hun ethologie.
Hij beschreef ook algemene problemen van de vergelijkende anatomie: morfologie van de ruggegraat (1892), de ribben (1892) en het rond dijbeenligament (1898). Zijn laatste publicatie uit 1929 was getiteld: Carpus und Tarsus.[14]
Hij schreef ook over de evolutietheorie: Les Lois de l'Evolution (1893). Dollo stelde dat de evolutie een onomkeerbaar proces is, deze stelling is bekend als de Wet van Dollo.[15]
In 1909 wijdde hij zijn inaugurale les naar aanleiding van zijn aanstelling tot lector paleontologie aan de paleontologische ethologie. Hij droeg ze op aan Woldomar Kowalewsky en publiceerde ze in 1910 onder de titel: La Paléontologie éthologique. Hij beschouwde de paleontologie als een autonoom onderdeel van de biologische wetenschappen. Phylogenese was voor hem uiteindelijke doel van de paleontologie.[16]

Cursusssen
Een aantal van zijn cursussen werden gepubliceerd: Les Poissons de Belgique (1895), Les Poissons du Congo, Les ancêtres des animaux domestique en in 1905 Les grandes époques de l'histoire de la terre.[17]

Linguïstiek
Hij startte met de samenstelling van een beknipte spraakkunst van de Bantoetalen (Congo).[18]

Publicaties

  • Van Straelen, Victor, Bulletin du Musée Royal d'Histoire naturelle, vol. IX, januari 1935, p. 1-29.


Bibliografie

  • Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 68-138.
  • Brien, Paul, "Louis Dollo" ,In: Biographie Nationale, vol.34, kol. 233-242.
  • Walschot, L., "Louis Dollo", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 9, kol. 206-210.
  • Brien, Paul, "Louis Dollo", in Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 495-523.


Nota’s

  1. Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Biographie Nationale, vol.34, kol. 233.
  2. Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 75.
  3. Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 76.
  4. Brien, Paul,"Louis Dollo", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 79.
  5. Walschot, L., "Louis Dollo", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 9, kol. 206.
  6. Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Biographie Nationale, vol.34, kol. 235.
  7. Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 83.
  8. Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Biographie Nationale, vol.34, kol. 235.
  9. Walschot, L., "Louis Dollo", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 9, kol. 207.
  10. Brien, Paul, "Louis Dollo", in Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 504.
  11. Brien, Paul, "Louis Dollo" ,In: Biographie Nationale, vol.34, kol. 208.
  12. Brien, Paul, "Louis Dollo", in Florilège des sciences en Belgique, 1968, p. 508.
  13. Walschot, L., "Louis Dollo", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 9, kol. 208.
  14. Walschot, L., "Louis Dollo", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 9, kol. 209.
  15. Brien, Paul, "Louis Dollo", In: Annuaire ARB, jaargang 1951, p. 129.
  16. Walschot, L., "Louis Dollo", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 9, kol. 210.
  17. Brien, Paul, "Louis Dollo" ,In: Biographie Nationale, vol.34, kol. 235.
  18. Walschot, L., "Louis Dollo", In: Nationaal Biografisch Woordenboek, vol. 9, kol. 209.