Werbrouck, Marcelle (1889-1959)

From Bestor_NL
Revision as of 18:06, 12 July 2020 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search

Egyptoloog en museumconservator, geboren op 23 mei 1889 in Antwerpen en gestorven op 1 Augustus in Issoire (Frankrijk).

Marcelle Werbrouck. Bron: Marcelle Werbrouck à la Fondation Egyptologique Reine Elisabeth. Bruxelles, vers 1930. (c) Photo AERE 24395

Levensloop en loopbaan


Marcelle Jeanne Gabrielle Werbrouck werd geboren in Antwerpen op 23 mei 1889. Zij was de dochter van Marie Thérèse De Bongnie en generaal Auguste Werbrouck (die in 1914 de overgave van Antwerpen aan de Duitsers bekrachtigde). Na lagere en middelbare studies in achtereenvolgens Antwerpen, Luik, Namen, Gent, Leuze en Brussel, ging ze naar de Regentschool in de Maraisstraat in Brussel. Daar behaalde ze in 1910 het diploma van onderwijzeres van de lagere school. Verder behaalde ze in 1911 nog het diploma van "regent van een middelbare school in een Waalse gemeente - literaire afdeling" en in 1912 het diploma van gymnastiekleraar.


Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de familie Werbrouck verbannen naar Parijs. Daar behaalde dochter Marcelle het diploma van ambulancechauffeur van het Franse Rode Kruis. Die organisatie zou haar later de Medal of Recognition toekennen. Van 1916 tot 1918 werkte ze als vrijwillige verpleegkundige in het Young Blind Hospital en het Pasteur Instituut. Gepassioneerd door de oude beschavingen, volgde ze cursussen aan de Sorbonne, het Collège de France, de École du Louvre en de École Pratique des Hautes Études de Paris. Tot haar leermeesters behoren de Egyptologen Georges Bénédite en Gaston Maspero, evenals de assyrioloog Charles Fossey. In die tijd ontmoette ze de Franse egyptoloog en tekenaar Marcelle Baud, met wie ze bevriend raakte.


Na de wapenstilstand in 1918 keerde de familie Werbrouck terug naar België. Van 1919 tot 1923 gaf Marcelle geschiedenis en kunstgeschiedenis aan het Marie-José-college in Antwerpen. Ook schreef ze zich in aan de Société des Cours d'Art et d'Archéologie de Brussels (het toekomstige Institut Supérieur d'Histoire de l'Art et d'Archéologie). Daar volgde ze de cursussen van Jean Capart, de man die twintig jaar eerder de fundamenten van de Belgische Egyptologie gelegd had. Capart betrok Werbrouck bij het dagelijks beheer van de Egyptische afdeling van de Musées Royaux du Cinquantenaire, waarvan hij toen de curator was. Ze werd een vrijwillige onafhankelijke medewerker van het museum en een gidsdocent aan de pas opgerichte Educatieve Dienst. Tegelijkertijd schreef ze mee aan enkele van Caparts boeken.


Haar academische carrière kwam echt op gang toen ze in het academiejaar 1922-1923 haar "Diplôme d'élève brevetée" behaalde met een proefschrift over de plaats van beelden in de graven van het Oude Rijk. Van 1923 tot 1925 ondernam ze verschillende missies in Egypte om de geschilderde graven van de Necropolis in Thebe te bestuderen. Deze missies lieten haar toe om als een van de eerste vrouwen ter wereld de gouden sarcofaag van farao Toetanchamon te bewonderen, kort nadat Howard Carter die ontdekte. Gedurende haar carrière maakte ze talloze studiereizen, met en zonder Capart. Naast Egypte bezocht ze ook, onder meer, Frankrijk, Engeland, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Italië, Roemenië, Griekenland, Turkije, Algerije, Palestina, Syrië en Soedan.


In 1925 verdedigde Werbrouck met de grootste onderscheiding haar doctoraatsscriptie, gewijd aan de Klaagvrouwen in de graven in Thebe. Datzelfde jaar vertrouwde haar promotor, Capart, haar de leiding toe van de Egyptische afdeling van de Musées Royaux du Cinquantenaire, waarvan hij ondertussen zelf hoofdconservator was. Zij trad op 1 januari 1926 als attaché toe tot het wetenschappelijk kader van het museum. Zes maanden later werd ze gepromoveerd tot assistent-curator. Pas twaalf jaar later, op 1 juli 1938, werd ze curator. In 1928 vroeg Capart aan Werbrouck om de allereerste cursus Egyptische archeologie te geven aan het Institut des Hautes Études de Belgique. Vanaf 1930 begon ze hier les te geven en nam ze steeds meer van Caparts, lessen over, onder meer zijn praktijklessen Egyptische archeologie aan de Cinquantenaire en zijn cursus Klassieke Oosterse Beschaving aan de École Supérieure de Jeunes Filles de Brussels (toekomstig Marie Haps Instituut). Vanaf 1930 verving ze hem ook in het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Archeologie in Brussel.


In 1923 woonde de Belgische Koningin Elisabeth de officiële opening van de grafkamer van farao Toetanchamon bij. Kort hierna werd de Koningin Elisabeth-Egyptologische Stichting opgericht. Het stond onder leiding van Capart en was gehuisvest in de Musées Royaux du Cinquantenaire.' Het had als doel de Bibliotheek van de Oudheid van de Cinquantenaire - die toen al als een van de rijkste ter wereld bekendstond - te ontwikkelen en de Egyptologie in België te promoten. Werbrouck werd achtereen volgens assistent-secretaris (1923), secretaris (1925) en adjunct-directeur en hoofd (1933) van de faraonische afdeling. In 1925 werkte ze ook mee aan de oprichting van de "Chronique d'Égypte", het tijdschrift van de Stichting. Hiervan werd ze in 1932 redactiesecretaris. Het interbellum was de Gouden Eeuw van Belgische Egyptologie. Dankzij het gestage werk van het duo Capart-Werbrouck werd Brussel de hoofdstad van de Egyptologie en de papyrologie. Helaas maakte de Tweede Wereldoorlog een abrupt einde aan deze bloei.


Werbrouck was niet enkel de eerste vrouwelijke egyptoloog in België, maar meteen ook de eerste Belgische vrouw die archeologische opgravingen in Egypte uitvoerde. In 1924 leidde ze de eerste opgravingen van de Koningin Elisabeth-Egyptologische Stichting in de regio van Sjeik Fadl (Midden-Egypte). Deze missie liep echter op een mislukking uit. Door de afwezigheid van Capart kwam de voorbereiding en uitvoering ervan terecht op de schouders van een jonge medewerker die onvoldoende voorbereid was.


Toen Werbrouck in 1927 Capart assisteerde bij opgravingen in Tell Héou (Midden-Egypte) was het resultaat overtuigender. Uiteindelijk was het Werbrouck en niet Capart die in augustus 1936 onderhandelden om de concessie van de site van Elkab (de oude religieuze hoofdstad van Opper-Egypte) aan de Koningin Elisabeth-Egyptische Stichting toe te kennen. Dat deed ze, met succes samen met de mecenas Marius de Zayas en de directeur-generaal van de Egyptische Oudheidkundige Dienst, Etienne Drioton.

Werbrouck 01.jpeg
Werbrouck en Capart.
Bron: Marcelle Werbrouck et Jean Capart à la Fondation Egyptologique Reine Elisabeth. Bruxelles, 4 décembre 1936. (c) Photo AERE 24592b’


Hierna stelde Capart aan het Egyptologisch comité van de Egyptische regering voor om haar te benoemen tot mededirecteur van de opgravingen. De leden van het comité waren echter volledig tegen het idee dat een vrouw een archeologische vindplaats in een moslimland zou beheren. Bijgevolg werd Capart directeur van de opgravingen en Werbrouck slecht ‘opgraver’. Ondanks deze moeilijke start nam de protegé van Capart actief deel aan de eerste drie opgravingscampagnes in de Elkab-tempels in 1937, 1938 en 1945-1946.


De laatste campagne eindigde in tragische omstandigheden. Op 21 februari 1946 vernamen Capart en Werbrouck dat de dag voordien een brand gewoed had in de Oudheidafdeling van de Cinquantenaire. Een dag later kwamen de twee in aanvaring met anti-Britse relschoppers. Het hotel in Caïro waar ze verbleven werd in brand gestoken. Ze ontsnapten ongedeerd, maar Werbrouck verloor wel het manuscript van een pas afgewerkt boek. Een paar dagen later, op weg naar Tanis, vloog hun auto van de baan en belandden Capart en Werbrouck in een irrigatiekanaal. Ze ontsnapten wederom zonder al te veel kleerscheuren. Velen zagen in de opeenvolgende noodlottigheden een manifestatie van de vloek van Toetanchamon. De getraumatiseerde Werbrouck wachtte tot 1950 alvorens terug te keren naar Egypte om de in Elkab ontdekte voorwerpen publiekelijk voor te stellen.


In juni 1947, toen Capart overleed, werd Werbrouck directeur van de Koningin Elisabeth-Egyptologische Stichting. Deze functie combineerde met die van curator van de Egyptische afdeling van de Cinquantenaire. Haar taak: Caparts wetenschappelijk erfgoed beheren in een klimaat dat radicaal anders was dan dat van de vooroorlogse periode. Ook blies ze nieuw leven in de Egyptische sectie in, aangezien die tijdens de brand van 1946 veel schade had opgelopen.


Op 31 mei 1954, toen ze de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, liet ze de afdeling in de handen van Pierre Gilbert, professor in de Egyptologie aan de Université Libre de Bruxelles. Ze bleef echter directeur van de Koningin Elisabeth-Egyptologische Stichting. In 1956 keerde ze met Marcelle Baud terug naar Egypte. Dit werd haar laatste reis naar het land. Vanaf dat moment ging haar gezondheid, die altijd al fragiel was, achteruit. In 1958 maakte ze daardoor een definitief einde aan haar carrière en droeg ze het beheer van de Koningin Elisabeth-Egyptologische Stichting over aan Pierre Gilbert.


Werbrouck bleef vrijgezel haar hele leven, dat volledig in het teken stond van de Egyptologie. Geen enkele andere egyptoloog was nauwer betrokken bij het werk van Capart, de stichter van de Belgische egyptologie dan zij. Naast haar academisch werk, stond ze bekend als een fervent katholiek en een vroege feministe. In de jaren dertig werd ze op instigatie van Marcelle Baud lid van de Soroptimitische beweging, een vrouwenclub met internationale vertakkingen. Ze nam zelfs deel aan de oprichting van de Soroptimistische Club van Brussel, waarvan ze in 1938 de eerste voorzitter werd.


Werbrouck overleed in Issoire (Frankrijk) op 1 Augustus 1959 op zeventigjarige leeftijd.

Werken


Vanaf 1920 droeg Marcelle Werbrouck bij aan Caparts werken over Egyptische kunst. Het eerste deel hiervan werd in 1922 gepubliceerd. In de jaren daarna schreef ze met Capart verschillende grote werken, met name Thèbes. La Gloire d'un Grand Passé (1926) en Memphis. À l'Ombre des Pyramides (1930). De eerste won in 1926 de Delalande-Guérineau-prijs van de Académie des Inscriptions & Belles-Lettres in Parijs. De tweede won de vijfjaarlijkse Wedstrijd voor Historische Wetenschappen van de Belgische regering voor de 10e periode (1926-1930). In 1926 schreef ze alleen een vereenvoudigde versie van Thebe voor leerlingen: Thèbes. De glorie van een groots verleden uitgelegd aan kinderen. In 1938 publiceerde ze haar proefschrift Les Pleureuses dans l'Égypte ancienne (De Klaagvrouwen in het oude Egypte), uitgegeven door de Koningin Elisabeth-Egyptologische Stichting. Vijf jaar later nam ze samen met Capart, Éléonore Bille-De Mot, Jeanne M. Taupin en Pierre Gilbert deel aan de herwerking van de bestseller van Capart Toetanchamon. Haar laatste grote persoonlijke werk verscheen in 1949: een studie gewijd aan de tempel die koningin Farao Hatsjepsoet in Dayr al-Bahari liet bouwden.


Verschillende van Werbroucks werken werden vertaald in het Engels en Nederlands. Haar bibliografie bevat ook meer dan 150 artikelen, recensies, overlijdensberichten en varia’s. Velen hiervan verschenen in de "Kroniek van Egypte" of in het "Bulletin des Musées Royaux d'Art et d'Histoire". Er zat veel variatie in de onderwerpen die Werbrouck behandelde, maar haar voorkeur ging vooral uit naar de artefacten die door de Musées Royaux du Cinquantenaire bewaard werden en vrouwen in het oude Egypte. Ze droeg ook bij tot de ontwikkeling van de kennis van de iconografie van Nekhbet, de godin van Elkab.


Publicatielijst

  • À propos du livre de René Francis, Egyptian Aesthetics. Brussel, [1922], 19 p.
  • La Tête verte de Berlin, Brussels, [1922], 20 p. dactylogr.
  • ‘Le costume féminin au temps des Pharaons’, in La Femme belge (Brussel), VII, 1923, 1 (éd. A), p. 21-36.
  • ‘À la tombe de Tout-Ankh-Amon (Dans la Vallée des Rois)’, in Vaillante Jeunesse (Parijs), XX, 1924, 336, p. 112-114.
  • ‘Promenade à Thèbes et visite à Toutankhamon’, in Bulletin des Facultés Catholiques de l'Ouest (Angers), XXXII, 1924, 1, p. 55-57.
  • Voyage d'études en Égypte 1923-1924, suivi de Rapport sur les fouilles éventuelles à entreprendre par la Fondation Égyptologique Reine Élisabeth, Brussel, [1924], 173 p.
  • ‘Au bord du Nil’, in Vaillante Jeunesse (Parijs), XXI, 1925, 347, p. 95-98.
  • ‘Rapports de Mlle Marcelle Werbrouck, chargée de mission de la Fondation Égyptologique *Reine Élisabeth en Égypte 1923-1924’, in Chronique d’Égypte (Brussel), I, 1925, 1, p. 26-47.
  • en collaboration avec CAPART, Jean, Thèbes, la Gloire d'un Grand Passé, Brussel, Vromant & C°, 1925, 362 p.
  • ‘La Maison Égyptienne’ in La Femme belge, (Brussel), 1926, 10, p. 739-745.
  • ‘L'Égypte moderne’, in Vaillante Jeunesse (Parijs), XX, 1926, 361, p. 172-176.
  • ‘Le Mobilier’, in La Femme belge, 1926, 2-3, p. 75-84.
  • ‘Rapport de Mlle Marcelle Werbrouck sur les conférences faites aux abbayes bénédictines de Sainte-Scholastique, à Maredret, et de Saint­ Gabriel, à Bertholdstein’, in Chronique d’Égypte (Brussel), I, 1926, 3, p. 16-20.
  • en collaboration avec CAPART, Jean, Thebes. The Glory of a Great Past, New York, Lincoln Mac Veagh, The Dial Press, 1926. 362 p.
  • Thèbes, la Gloire d'un Grand Passé expliquée aux enfants, Brussels, Vromant & C°, 1926, 48 p.
  • Thebes, The Glory of a Great Past. A Little Book for Everybody, London, G. Allen & Unwin Ltd, 1926, 48 p.
  • ‘Impressions de voyage. Les Élèves’, in Chronique d’Égypte (Brussel), II, 1927, 4, p. 132-136.
  • ‘Les pleureuses du tombeau de Mera’, in Chronique d’Égypte (Brussel), II, 1927, 5, p. 48-51.
  • Thebe, De Roem van een Groot Verleden aan de kinderen uitgelegd, Brussel, Vromant & C°, 1926, 48 p.
  • ‘Trésors antiques’, in Vaillante Jeunesse (Parijs), XXIV, 1928, 380, p. 73-76.
  • ‘Clair de lune, ciel étoilé’, in Chronique d’Égypte (Brussel), IV, 1929, 8, p. 206-208.
  • ‘La tombe de Nakht’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel), 3e série, 1929, 3, p. 58-61.
  • ‘Trois types de l'Égypte d'autrefois’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel), 3e série, 1929, 5, p. 90-94.
  • ‘Un buste royal égyptien aux Musées du Cinquantenaire’, in La Revue d'Art, 1929, 2, p. 73-75.
  • en collaboration avec van de WALLE Baudouin, La tombe de Nakht. Notice sommaire, (Musées royaux d'Art et d'Histoire, Brussel). Brussel, Éditions de la Fondation Égyptologique Reine Élisabeth, 1929, 23 p.
  • ‘Compte rendu de W. S. Blackman, The Fellahin of Upper Egypt’, in Chronique d’Égypte (Brussel), IV, 1929, 8, p. 268-273.
  • ‘Léopold II et l'Égyptologie’, in La Gaule (Brussel), II, 1930, 3, p. 76-79.
  • ‘Un peu d'Égyptologie’, in L'Indépendance belge (Supplément sur l'Égypte), 1930. p. 30-33.
  • ‘Un vase en verre d'El Amarna’ in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel), 3e série, II, 1930, 2, p. 38-40.
  • en collaboration avec CAPART, Jean, Memphis à l’Ombre des Pyramides, Brussels, Vromant & C°, 1930, XVIII-415 p.
  • ‘Horus à la huppe’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, (Brussels), 3e reeks, III, 1931, 5, p. 150-151.
  • ‘Le Syrien vaincu’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, (Brussels), 3e reeks, III, 1931, 6, p. 154-156.
  • ‘Un fragment de sculpture d'un type rare ‘, in Actes du XVIIIe Congrès international des Orientalistes. Leiden, 7-12 septembre 1931, p. 80.
  • ‘La tombe de Nakht’, in La Sève (Antwerpen), I, 1932, 1, p. 25-28.
  • ‘Ostraca à figures’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel), 3e reeks, IV, 1932, 5, p. 106-109.
  • ‘Rapport de Mlle Marcelle Werbrouck, chargée de mission de la Fondation Égyptologique Reine Élisabeth’, in Chronique d’Égypte (Brussel), VII, 1932, 13-14, p. 14-20.
  • ‘À propos du dieu Bes’, in Egyptian Religion (New York), I, 1933, 1, p. 28-32.
  • Remaniements et dépôts récents dans la 1ère Section (Antiquité)', in 'Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel), 3e série, V, 1933, 6, p. 140-141.
  • ‘Un vase en forme de dieu Bès’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussels), 3e série, V, 1933, 2, p. 38-39.
  • ‘Aux fouilles de l'Egypt Exploration Society à Tell el Amarnah’, in Chronique d’Égypte (Brussels), IX, 1934, 18, p. 228-230.
  • ‘Deux fragments de la tombe de Ramose’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussels), 3e série, VI, 1934, 2, p. 44-46.
  • ‘L'oiseau dans les tombes thébaines’, in Mémoires publiés par les membres de l'Institut Français d'Archéologie Orientale du Caire, LXVI, 1934 (Mélanges Maspéro. I. Orient ancien, 1e fasc.), p. 21-25.
  • Musées royaux d'Art et d'Histoire, Brussels. Département égyptien. Album, Brussels, Éditions de la Fondation Égyptologique Reine Élisabeth, 1934. VIII p., 100 pl.
  • ‘Ostraca à figures’ in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussels), 3e série, V, 1934, 6, p. 138-140.
  • ‘Une merveille [Le temple d'Abou Simbel]’, in L'Art et la Vie (Gent), 1934, 11, p. 330-341.
  • ‘Compte rendu de Norman de Garis Davies, The Tombs of Menkheperrasonb, Amen­mose, and Another (The Theban Tombs Series - Firth Memoir)’, in Chronique d’Égypte (Brussels), IX, 1934, 17, p. 101-103.
  • ‘Compte rendu de Bernard Bruyère, Rapport sur les fouilles de Deir el Medineh (1930)’, in Chronique d’Égypte (Brussel), IX, 1934, 18, p. 300-303.
  • ‘La collection Léopold II’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel), 3e série, VII, 1935, 3, p. 63-67.
  • ‘Compte rendu de : Charles Boreux, Études d'art égyptien’, in 'Chronique d’Égypte' (Brussel), X, 1935, 20, p. 305-307.
  • ‘Sprzety staro zytnego Egiptu [Le mobilier de l'Égypte ancienne]’, in Arkady, II, 1936, 11, p. 618-623.
  • ‘Compte rendu de : Marcelle Baud, Les dessins ébauchés de la nécropole thébaine au temps du Nouvel-Empire’, in Chronique d’Égypte (Brussel), XI, 1936, 21, p. 90-93.
  • ‘La décoration murale du temple des Mentouhotep’, in Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel), 3e série, IX, 1937, 2, p. 36-44.
  • ‘Les récentes découvertes de l'Égyptologie’, in Chronique d’Égypte (Brussels), XII, 1937, 24, p. 128.
  • ‘Compte rendu de : Annuaire de l'Institut de Philologie et d'Histoire Orientales (Université libre de Brussels), III, 1935. Volume offert à Jean Capart’, in Chronique d’Égypte (Brussel), XII, 1937, 23, p. 62-64.
  • ‘Compte rendu de : Norman M. Davies - Alan H. Gardiner, Ancient Egyptian Paintings’, in Chronique d’Égypte (Brussel), XII, 1937, 23, p. 64-66.
  • ‘Compte rendu de : Marcelle Baud, Les dessins ébauchés de la nécropole thébaine au temps du Nouvel Empire. Rectification’, in 'Chronique d’Égypte (Brussels), XII, 1937, 23, p. 66.
  • ‘Compte rendu de : Jean Capart, Alan H. Gardiner et Baudouin van de Walle, New Light on the Ramesside Tomb-robberies’, in Chronique d’Égypte (Brussel), XII, 1937, 24, p. 205-206.
  • ‘Compte rendu de : H. Brunner, Die Anlagen der agyptischen Felsgraber bis zum Mittleren Reich’, in Chronique d’Égypte (Brussel), XII, 1937, 24, p. 210-211.
  • ‘Compte rendu de : Charles Maystre, Tombes de Deir el-Médineh. La tombe de Ne­ benmât (n° 219)’, in Chronique d’Égypte (Brussel), XII, 1937, 24, p. 211.