Huguenin, Ulrich (1755-1833)
Wiskundige en soldaat geboren op 2 februari 1755 in Maastricht en overleden op 7 november 1833 in Nijmegen.
Biografie
Geboren in Maastricht op 3 februari 1755, Ulrich Huguenin was de zoon van Jan Thomas Huguenin, een Nederlands artillerie officier.[1]
Al heel vroeg was hij voorbestemd om in de voetsporen van zijn vader te treden en hij ging op 11-jarige leeftijd als cadet in dienst van het Nederlandse leger. Op 17-jarige leeftijd werd hij benoemd tot onderluitenant en studeerde hij militaire wetenschappen.
Hij interesseerde zich voornamelijk in wiskunde, de kunst van de versterkingen en tekenen.
Hij werd benoemd tot leraar tekenen aan de Militaire School van ’s-Hertogenbosch.
Hij vervolgde zijn studies en interesseerde zich in literatuur, schilderkunst en muziek.
Hij werkte tijdens zijn tekenlessen een plan uit dat de methodes van projectie gebruikt in de beschrijvende geometrie benaderde.
Hij trad vervolgens toe tot de genie en stelde een plan op voor de fortificaties van de Grebbellinie tussen Utrecht en Amersfoort, het plan werd aanvaard door het departement van oorlog.[2]
In 1782 bracht hij fortificaties van Vlissingen, van Veere en andere forten in staat van paraatheid om zo een Engelse aanval te voorkomen.
Huguenin interesseerde zich voor de artillerie die hij dan ook intens bestudeerde.
Hij perfectioneerde de procedures en de verschillende toepassingen.[3]
In 1787 werd hij adjudant en controleur van het oorlogsmateriaal in het kamp van Zeist.
In hetzelfde jaar werd hij gepromoveerd tot artillerie-kapitein.
In 1789 werd hij belast met het oprichten en organiseren van een artillerie- en genieschool in Breda. In 1793 nam hij het bevel van een artillerie compagnie te paard op zich.
Het jaar daarop werd hij in Amersfoort onder het bevel van generaal Palavicini di Capelli geplaatst. Hij hield zich hier bezig met het in staat van verdediging stellen van de verschillende plaatsen en forten in de omgeving.
In 1795, bij de Franse invasie werd hij benoemd tot commandant van de plaats Naarden. Hij verdedigde de stad tot aan de capitulatie. [4]
Als tegenstander van de nieuwe regering nam hij ontslag en vestigde zich in Brunswijk met zijn vrouw en kinderen. Hij werd door de ambassadeur van Rusland, graaf Calichef gevraagd om in dienst te treden van keizerin Catherina II. Hij werd eveneens benaderd door Frederik II Prins van Oranje, generaal van de artillerie, in dienst van Oostenrijk en door de Pruisische koning die hem voorstelde om in dienst te gaan van het Pruisische leger met de graad van artillerie-kapitein.
Om dit te verkrijgen werd hij onderworpen aan een examen voor Georg Friedrich Ludwig Von Tempelhoff (1737-1807) en hij werd in Potsdam gestationeerd als artillerie-kapitein. Hij was verantwoordelijk voor de opleiding van jonge officieren.
In 1797 was hij commandant van een compagnie in Köningsberg en leidde de officieren van het Von Tempelhoff regiment op.
In 1805 werd hij door het Pruisische Ministerie van Oorlog belast met de organisatie van de verdediging van de vestigingen Gdansk, Vaarwasser en Weichselmunde tegen Rusland.
Hij nam eveneens actief deel aan het conflict tussen Pruisen, Rusland en Frankrijk.
Na de vrede van Tilsit op 7 juli 1807 trok hij zich terug uit actieve dienst en hij keerde met zijn familie terug naar Nederland.[5]
Tussen 1806 en 1810 ontving hij van Louis Bonaparte de post van directeur van de 4de divisie van het Ministerie van Oorlog en hij werd benoemd tot lid van het centrale artillerie comité van de genie.
Hij trad in dienst van Frankrijk en werd belast met verschillende militaire functies.
In 1813 weigerde hij de Fransen verder te dienen en trad terug in dienst van zijn geboorteland.
Hij werd gepromoveerd tot kolonel en werd in 1814 naar België gestuurd.
Hij was artillerie-inspecteur en directeur van de derde divisie van het Ministerie van Oorlog gevestigd in Brussel.
Deze divisie speelde een belangrijke rol tijdens de slag bij Waterloo in 1815. In 1816 werd hij gepromoveerd tot generaal-majoor en benoemd tot directeur van de kanongieterij in Luik, die hij volledig reorganiseerde.[6]
In 1830 nam hij ontslag in Luik en werd aan het hoofd geplaatst van het arsenaal van Delft.
In 1833 trok hij zich terug en wijdde zich volledig aan zijn studies. Hij vestigde zich in Nijmegen.
Hij overleed op 7 november 1833.
Hij werd op 10 november 1827 lid van de Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles. Hij maakte eveneens deel uit van de eerste klasse van het Koninklijk Instituut. [7]
Werken
De eerste werken van Huguenin waren publicaties bedoeld voor jonge officieren.
Hij publiceerde verschillende werken over wiskunde onder meer Examen de la solution de la pression d’un corps exercée sur trois ou plusieurs appuis, deze won een zilveren medaille in een wedstrijd georganiseerd door de Academie.[8]
Publicaties
- Mathematische Beyträge zur füweiteren Ausbildung angehender Geometer, s.l., 1803.
- Examen de la solution de la pression d’un corps exercée sur trois ou plusieurs appuis, La Haye, 1811.
- Verhandeling over de ricochet-schoten, Den Haag, 1818.
- Verhandeling over het gebruik der gloeijende kogels, Den Haag, 1818.
- Verhandeling over de ontwikkeling van eenige trigonometrische reeksen, Den Haag, 1824.
- Verhandeling over het Nederlandsche ijzer,Den Haag, 1823.
- Het gietwezen in 's Rijks Geschutgieterij te Luik, Den Haag, 1826.
- Bijdragen tot het gietwezen in 's Rijks ijzergieterijen te Luik, houdende verscheidene waarnemingen betrekkelijk het springen der vuurmonden in het algemeen, en de daarop gegronde verbeteringen in de gedaante der ijzeren kanonnen, benevens derzelver verbeterde vormings- en gietingswijze enz. , Den Haag, 1834.
- Description de la fabrication des bouches à feu en fonte de fer et des projectiles à la Fonderie de Liège Brussel: Société Typographique Belge Adolphe Wahlen et Cie, 1839.
Bibliografie
- QUETELET, Lambert-Adolphe-Jacques, “Notice sur Ulrich Huguenin”, in Annuaire de l’Académie royale de Bruxelles, Brussel: M. Hayez, 1836, p. 65-71.
- THENISSEN, J.-J., “Huguenin (Ulrich)”, in Biographie Nationale, vol. 9, Brussel : Bruylant-Christophe & Cie, imprimeurs-éditeurs, 1886-1887, kol. 646-651.
- VAN DER AA, A.J., “Ulrich Huguenin”, in Biographisch woordenboek der Nederlanden, vol.8. 2de deel Haarlem: J.J. van Brederode, 1867, p. 1423-1425.
Nota’s
- ↑ VAN DER AA, A.J., “Ulrich Huguenin”, in Biographisch woordenboek der Nederlanden, vol.8. 2de deel, Haarlem: J.J. van Brederode, 1867, p. 1421.
- ↑ THENISSEN, J.-J., “Huguenin (Ulrich)”, in Biographie Nationale, vol. 9, Brussel : Bruylant-Christophe & Cie, imprimeurs-éditeurs, 1886-1887, kol.646-647.
- ↑ QUETELET, Lambert-Adolphe-Jacques, “Notice sur Ulrich Hugenin”, in Annuaire de l’Académie royale de Bruxelles, Brussel: M. Hayer, 1836, p. 65-67
- ↑ THENISSEN, J.-J., “Huguenin (Ulrich)”, in Biographie Nationale, vol. 9, Brussel : Bruylant-Christophe & Cie, imprimeurs-éditeurs, 1886-1887, kol. 648.
- ↑ VAN DER AA, A.J., “Ulrich Huguenin”, in Biographisch woordenboek der Nederlanden, vol.8. 2de deel, Haarlem: J.J. van Brederode, 1867, p. 1423.
- ↑ THENISSEN, J.-J., “Huguenin (Ulrich)”, in Biographie Nationale, vol. 9, Brussel : Bruylant-Christophe & Cie, imprimeurs-éditeurs, 1886-1887, kol. 649-650.
- ↑ QUETELET, Lambert-Adolphe-Jacques, “Notice sur Ulrich Huguenin”, in Annuaire de l’Académie royale de Bruxelles, Brussel: M. Hayez, 1836, p. 69-70.
- ↑ THENISSEN, J.-J., “Huguenin (Ulrich)”, in Biographie Nationale, vol. 9, Brussel : Bruylant-Christophe & Cie, imprimeurs-éditeurs, 1886-1887, kol. 649-651.