Gentil, Louis (1874-1958)
Plantkundige en tuinbouwer, medewerker aan de Jardin botanique de Bruxelles. Geboren op 19 juli 1874 in Luik en gestorven op 1 september 1958 in Bosvoorde.
Biografie
Gentil verwierf tijdens zijn leven een zekere faam als plantenkenner. Hij was nochtans, veeleer dan een wetenschapper, een man van de praktijk, die gedurende zijn loopbaan steeds voor het actieve luik van de botanische wetenschappen koos: planten verzamelen en kweken, tuinen aanleggen, nieuwe soorten ontdekken in de Congolese brousse... Gentil had bijvoorbeeld geen universitaire studies gedaan, maar had wel een diploma tuinbouwkunde van de Rijkslandbouwschool van Doornik op zak. Deze rudimentaire opleiding had hij vervolledigd met stages als leerling-tuinier in de Royal Exotic Nursery in Chelsea en de Koninklijke Tuinen van Kew. Dit had hem een plaatsje in de Kew Guild, de prestigieuze ambachtsvereniging van tuinders van de Kew Garden opgeleverd. Getrokken door de avontuurlijke vrijheid die de Congo-Vrijstaat aan jonge wetenschappers beloofde, diende Gentil zich ten slotte in 1897 als agronoom bij de koloniale administratie aan. Hij had de gezagsvolle aanbeveling van hoogleraar plantkunde Emile Laurent van de Rijkslandbouwhogeschool bij zich. Laurent was per slot van rekening zelf de dirigent van het landbouwprogramma van Congo-Vrijstaat. In het najaar van 1897 scheepte hij een eerste maal in voor Boma, keerde in september 1900 terug, om in de zomer van het volgende jaar alweer uit te varen voor een driejarige expeditie (tot mei 1903). Tijdens de eerste expeditie werd hij als chef de culture van Evenaarsprovincie in Coquilhatstad gestationeerd. (5 november 1898). Een van zijn missies was prospectie te doen voor een geschikte locatie voor een nieuwe botanische proeftuin - die hij vond aan de oever van de Rukirivier en tot Tuin van Eala doopte. [1]
Tijdens zijn tweede expeditie - hij was ondertussen tot bosbouwkundig inspecteur gepromoveerd - maakte Gentil een verzameltocht langs botanische instellingen op de westkust van Afrika. Met een cargo van duizend driehonderd planten en honderd pakjes zaad – de start van de plantencollectie van de tuin van Eala - bereikte hij ten slotte Coquilhatstad. Gentil oogstte tijdens zijn koloniale verblijven ook een vijfhonderdtal plantenspecimens in de vrije natuur, vooral in de regio van Coquilhatstad en op de karavaanroutes tussen Leopoldstad en Matadi. Hij verscheepte ook bestellingen naar de Rijksplantentuin in België, waar hij sinds 1902, ondanks zijn afwezigheid, officieel als medewerker was benoemd.[2] Hij had een bijzondere aandacht voor de rubberhoudende lianen uit de familie van de maagdenpalm, een belangrijk nutsgewas voor de kolonie, en voor orchideeën, die in de Belgische tuinbouwhandel een rage waren. Een aantal van de door Gentil verzamelde specimens uit deze families bleken bovendien nieuwe soorten te zijn. Ze werden door Emile Wildeman, die in het moederland Gentils stalen verwerkte, naar hem vernoemd. Gentil en Wildeman brachten ook samen het werk Lianes caoutchouifères de l’Etat indépendant du Congo (Brussel, 1904) uit. In 1903 keerde Gentil omwille van ziekte definitief naar zijn moederland terug om er zijn positie in de Brusselse plantentuin als chef de culture in de (experimentele) serre voor koloniale culturen en de warme serres op te nemen, onder conservatorschap van Massart.
Met Gentil werd de tuinbouwwereld in de Rijksplantentuin vertegenwoordigd. De avonturier publiceerde uitsluitend over koloniale plantkunde die de tuinbouw aanbelangde, in de krant Le Soir, in Revue de l’Horticulture Belge et Etrangère en in het door hemzelf opgericht Tribune horticole waarvan hij ook redacteur was. Zijn opmerkelijkste schriftelijke interventie was een pleidooi voor de oprichting van een vakverbond voor tuiniers, naar het voorbeeld van de Kew Guild, in het ministerieel tijdschrift Bulletin de l’Agriculture. Gentil was verder een tijdlang secretaris van de Société royale de Flore. In 1939 werd Gentil op pensioen gesteld.
Publicaties
Gentil schreef verscheidene kronieken en interventies over koloniale tuinbouw- en plantkunde in kranten en tuinbouwtijdschriften, zoals Le Soir, Revue de l’Horticulture Belge et Etrangère en Tribune horticole. Tot de bekendere behoren :
- "Le groupement des jardiniers anglais", in: Bulletin de l’Agriculture, 20, 527-532.
- "Les plantes ornementales congolaises", in: Revue de l’Horticulture Belge et Etrangère, 27 (1901), 147-149.
- "L’ Haemanthus Lescrauwaetii De Wild.", in: Revue de l’Horticulture Belge et Etrangère, 30 (1904), 217-219.
- "La Mission Émile Laurent", in: Revue de l’Horticulture Belge et Etrangere, 32 (1906), 13-17 en 37-42.
Twee monografieën onder Gentils naam zijn bekend :
- Lianes caoutchoutiferes de l’Etat Independant du Congo, Brussel, 1904. (met De Wildeman, E.)
- Liste des plantes cultivées dans les serres chaudes et coloniales du Jardin Botanique de l’Etat, Brussel, 1907.
Bibliografie
- Robyns, W., « Théodore-Auguste-Louis-François Gentil, in: Biographie Belge d’Outre-Mer, Académie Royale des Sciences d’Outre-Mer, 7 (1973), 247-250.
- Diagre, Denis, Le Jardin botanique de Bruxelles. 1826-1912. Reflet de la Belgique, enfant de l'Afrique, Brussel: Académie royale de Belgique. Editions, 2012, 195.
Noten
- ↑ Het gaat hier om de befaamde botanische Plantentuin van Eala, die tot op vandaag bestaat.
- ↑ Het lijkt erop dat koning Leopold II deze benoeming had doorgedrukt bij wijze van beloning voor Gentils diensten aan de kolonie. Historicus Denis Diagre suggereert daarnaast dat Leopold met Gentil een pion in de Jardin wilde planten die over de Afrikaanse collecties van de Vrijstaat zou waken. Directeur Durand, die vooral de Kew-connecties van Gentil interessant vond, ging met de benoeming akkoord.