Bacteriologisch Rijksinstituten in Belgisch Congo

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search

Geheel van bacteriologische laboratoria die vanaf 1898 her en der in Congo-Vrijstaat en daarna Belgisch Congo door de bezetter werden opgericht in de strijd tegen tropische ziekten.

Lees ook het wetenschapsverhaal
Paleizen in de jungle? Nut en
prestige van de Belgische
tropenlaboratoria

Historiek


The white mans’ grave

Tseetseevlieg.jpg
De tseetseevlieg is de overbrenger van de slaapziekteparasiet. Bron: Wikimedia Commons.

Voor een resident van 'notre Congo' lagen ziekte en dood verscholen achter elk struikgewas en in elke plas. Naast malaria, pian, dysenterie, pokken, influenza, tyfeuze koortsen, difterie en worminfecties, allen frequent voorkomende en dodelijke plagen met een dramatische ontwikkeling, was er ook nog de slaapziekte. Deze bijzonder wreedaardige aandoening leidde na fases van koorts, vermoeidheid, epilepsie en verwardheid haast altijd tot de dood.[1] Op het moment van de overname van Congo-Vrijstaat door de Belgische overheid in 1908 was het hele Congolese grondgebied door deze ziekte geraakt.


Gezien de pathologische crisissituatie van Congo was het voor de witte bezetter onmogelijk om langere tijd in de kolonie op post te blijven. Dat gebrek aan continuïteit maakte het voor de Belgische overheid bijzonder moeilijk om een stabiel koloniaal apparaat uit te bouwen. Daarom werd na 1908 de uitbouw van een koloniale gezondheidszorg, gedirigeerd vanuit Brussel, dé basisvoorwaarde voor de uitbouw van een ordelijk en modern koloniaal apparaat en een goeddraaiende economie. Een in deze tijd veelgehoord adagium was dan ook: ‘Nous devons coloniser scientifiquement’.


Eerstelaboleopoldstad.jpg
LaboLeopoldville.png
Het oude en het nieuwe laboratorium van Leopoldstad (rond of vóór 1905, en na 1936). Mouvement scientifique, vol 2, en Afrika-Archief, Fonds RACBGG, (512): Laboratoire de bactériologie de Bact/chimie de Léo.

Leopoldstad en nakomelingen

Bacteriologische laboratoria vormden de ruggengraat van het gezondmakingsbeleid. Eén bacteriologisch laboratorium bestond al, dat van Leopoldstad. Het was in 1894 met vorstelijke steun en met medewerking van Joseph Denys en Charles Firket opgericht in Boma. In 1899 was het naar de nieuwe hoofdstad verhuisd, waar het een nieuw elan had gekregen onder het directeurschap van Alfons Broden. Nu, na de overname, vervulde het laboratorium van Leopoldstad voor de Belgische overheid een modelfunctie voor de talrijke nieuw op te richten instituten.


Er kwamen in de daaropvolgende twee decennia laboratoria in bijna alle andere provinciehoofdplaatsen. Daarvan groeiden de bacteriologische instituten van Elisabethstad (°1913), Coquilhatstad (1930) en Stanleystad (1924) – het latere Pasteurinstituut – al snel uit tot de bekendste. Er was vanaf 1920 ook een instituut in Kitega (verhuisd naar Astrida in 1935), en kleinere faciliteiten zagen het licht in Blukwa en in Lubero aan het Albertmeer (beiden °1928). Deze laatsten ontstonden in het kader van de missie tegen de pest.


Na de administratieve herstructurering van 1933 werd ook in de nieuw gecreëerde provincie Kivu in hoofdstad Bukavu een klein staatslaboratorium ingericht. De behoeften van de andere nieuwe provincie, Kasaï, werden door het laboratorium van Leopoldstad vervuld. In Elisabethstad bestond in de jaren 1930 in ieder geval ook een Office Vaccinogène, voor de aanmaak van koepokstof.


Het einde van de tweede Wereldoorlog zag een nieuwe golf van oprichtingen, met laboratoria nu ook in Luluaburg, Bunia en Usumbura. Tegen het einde van de jaren 1940 zou er in elke provincie een bacteriologische dienst geweest zijn. Het blijft onduidelijk welk statuut en belang deze medische laboratoria precies hadden.


De bakens van de beschaving

Elisabethstadhospitaal.jpg
Het Hôpital des Indigènes van Elisabethstad, jaren 1920. Unknown author [Public domain], via Wikimedia Commons.

Bacteriologische rijkslaboratoria in de Congo werden niet willekeurig ergens geplant. De bacteriologische instellingen moesten zich bij voorkeur op locaties waar diverse ziektebeelden tegelijk voorkwamen bevinden, ‘synthétisant les maladies congolaises principales’. De laboratoria moesten er als het ware een barrière vormen, op de grens tussen ziek en gezond gebied, als bakens van beschaving op nieuw ontgonnen terrein, als een eerste toe-eigening van een publieke ruimte.


Concreet betekende dit dat de bacteriologische instituten zich aan de buitenrand van stedelijk gebied bevonden, op een veilige afstand van het Europese centrum en afgescheiden door een brede strook onbebouwd land. Het besmettingsgevaar dat met het vaccineren van patiënten en het experimenteren met tseetseevliegen gepaard ging, werd op die manier tot een minimum beperkt, terwijl toch nog het stedelijk comfort – voornamelijk bestaande uit watertoevoer en elektriciteit – op die ligging in principe aanwezig was.


Tegen de jaren 1940 waren aan de buitenrand van de meeste grotere steden ‘medische zones’ ontstaan. Deze groepeerden meestal, naast het provinciale laboratorium, het Europese ziekenhuis, het Hôpital des noirs, een quarantainedorp voor zwarte slaapzieken, woningen voor het verplegend personeel en onderwijsinstellingen voor Congolese medische assistenten. In Leopoldstad bijvoorbeeld werd in 1936 het bacteriologisch instituut in het kader van zo’n rationele groepering verplaatst: het ging deel uitmaken van een medische zone in het oostelijke zwarte stadsdeel, waartoe ook het ziekenhuis voor zwarten en de Ecole des Assistants Médicaux Indigènes behoorden. In Stanleystad en Elisabethville bestonden gelijkaardige ruimtelijke indelingen.


Werking


Congorekruteringsfolder.jpg
Rekruteringsfolder van het ministerie van Koloniën, rond 1920. Bron: Wikimedia Commons.

De laboratoriumambtenaar

De aanwervingsvoorwaarden voor laboratoriumgeneesheren luidden, althans rond 1925, dat kandidaten niet alleen een diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde moesten kunnen voorleggen, maar ook de opleiding aan de Koloniale Hoogeschool van Antwerpen met vrucht dienden te hebben beëindigd. Deze onderwijsinstelling was door de overheid in 1920 speciaal voor de vorming van hogere administratieve kaders opgericht.


Vanaf de late jaren 1930 dienden laboratoriumambtenaren naast hun doktersdiploma een diploma van een Instituut voor Tropische Geneeskunde in binnen- of buitenland te kunnen voorleggen. De facto bood slechts één Belgische instantie een dergelijke opleiding aan: het door de overheid opgerichte Prins Leopold Instituut van Antwerpen. Het monopolie voor de vorming van laboratoriumambtenaren lag dus bijna volledig bij de overheid, die hiermee een staf van identiek opgeleide wetenschappelijke ambtenaren creëerde.


Verdere voorwaarden waaraan de laboratoriumambtenaar van de tropen moest voldoen was ten minste eenentwintig jaar en ten hoogste vijfendertig jaar oud zijn, aan de militaire verplichtingen hebben voldaan, fysiek gezond zijn, en op de punten van zedelijkheid, huidig en vroeger gedrag, eerzaamheid, eerlijkheid en rechtschapenheid een gunstige evaluatie ontvangen. Koloniale laboratoriumgeneesheren werden net als andere hogere ambtenaren in de watten gelegd, met een relatief korte diensttijd van achttien jaar of minder, gratis huisvesting en medische zorgen, een lange verloftijd om de drie jaar en de kosteloze overbrenging van vrouw en kinderen.


Vaccinfabrieken en ambtenarenkweekkamers

Het is niet duidelijk waar de bacteriologische laboratoria zich in het eerste decennium na de overname in de koloniale structuur bevonden. Zij ontvingen hun instructies in ieder geval ook rechtstreeks van Brussel. In de vroege jaren twintig, toen men stappen zette naar een decentralisering richting het koloniaal bestuur, werd ook het lokaal medisch beleid verder uitgebouwd. De laboratoria kwamen onder lokale bevoegdheid van de provinciale geneeskundige diensten, de Service Médical du Gouvernement. Deze waren rechtstreeks bevoegd voor de praktische werking van de laboratoria, terwijl de controle op en het bestuur van deze instellingen vanuit het Gouvernement-Generaal werd geregeld. Tegen de jaren 1940 opereerden de laboratoria steeds meer in het bredere kader van de medische zone. De samenwerking tussen de instellingen in deze medische zone was intensief.


Labozaalleopoldville.png
Zaal voor bacteriologische ontledingen in het laboratorium van Leopoldstad rond 1932. Bron: Afrika-Archief, Fonds RACBGG, (512): Laboratoire de bactériologie de Bact/chimie de Léo.

De voornaamste taak van de bacteriologisch laboratoria was de productie van vaccins en sera. In een onmetelijk gebied dat gedurende het grootste deel van de koloniale periode zeer slecht ontsloten was en waarin de temperaturen het niet toelieten om geneesmiddelen over lange afstanden te vervoeren, was het des te belangrijk dat therapeutische stoffen lokaal konden worden geproduceerd. Zo maakte het laboratorium van Coquilhatstad antipokkenvaccin aan. In het Office Vaccinogène van Elisabethstad werd droog – en dus goed transporteerbaar – koepokvaccin gemaakt.


De instituten assisteerden de lokale artsen en het provinciale hospitaal ook in het stellen van klinische diagnoses en prognoses via de analyse van weefsels, bloed of vocht van hun patiënt. Bacteriologische en chemische wateranalyses werden tot in de jaren 1930 toegewezen aan het laboratorium van Leopoldstad. Van de instelling in Coquilhatstad is bekend dat het in de jaren 1930 de hygiëne bewaakte van onderwijsinstellingen in de omtrek. Ook met de zogenaamde lazaretten, een soort quarantainehuizen voor Congolese slaapziektepatiënten in de medische zone, kenden de laboratoria een vruchtbare uitwisseling. De laboratoria hadden als taak om samen met de lazaretartsen de evolutie van de ziektekiemen bij de kampresidenten in het oog te houden.


Een tweede belangrijke functie hadden de laboratoria als controle-instantie in het ‘pasjessysteem’, dat in 1910 in het kader van de bestrijding van slaapziekte werd ingevoerd. Het medisch paspoort was een verplicht document voor inheemse en Europese dragers, bodes, soldaten, bedienden en andere reizigers die de provinciegrenzen kruisten. Het was een bewijs voor de goede gezondheid van de eigenaar ervan. Het paspoort moest in elke controlepost worden nagezien. De pashouder moest daarbij een fysische check up – het bevoelen van de hals voor opgezwollen lymfeklieren – en eventueel een staalafname van lymfevocht ondergaan. In sommige observatieposten was een microscoop aanwezig en een persoon die het instrument wist te gebruiken. In het ontbrekende geval werd het staal naar het provinciaal laboratorium gestuurd. Pas na microscopisch onderzoek, kreeg de pashouder ofwel het groen licht om zijn reis naar een volgende sanitaire zone verder te zetten, ofwel werd hij linea recta naar het dichtstbijzijnde hospitaal of quarantainekamp gestuurd of gedurende drie dagen bij de arts in de observatiepost verblijven en dagelijkse injecties ondergaan.


Sankisiainterieur.jpg
Binnenaanzicht van het Grand Laboratoire van Sankisia rond 1911-1912. Bron: Afrika-Archief, Fonds Hygiène, (858), 373: Mission d’étude de la trypanose au Katanga. Mission Rodhain 1913.

Een derde opdracht voor de bacteriologische tropenlaboratoria was onderzoek. En met al die onbekende ziekten en ziekteverwekkende insecten was er voldoende studiemateriaal voorhanden. De provinciale ziekenhuizen leverden aan het laboratorium onderzoekstalen en lijken aan. Elk van de grotere bacteriologische laboratoria had een eigen specialisatiegebied. Het laboratorium van Stanleystad was een expertisecentrum voor gele koorts, in Blukwa werd de pest bestudeerd en in Pawa deed men onderzoek naar melaatsheid. De wetenschappelijke staf van het laboratorium van Leopoldstad concentreerde zich al van bij aanvang op slaapziekte, maar in de jaren na de overname van de kolonie werd zijn statuut als expertisecentrum voor deze ziekte echt gevestigd. Tegen de jaren 1940 waren ook het onderzoek naar malaria, parasitaire aandoeningen van de categorie van de filarioses zoals mijnworm en elefantiasis en tyfusachtige ziekten (rickettsioses) door de overheid aan het onderzoeksprogramma van Leopoldstad toegevoegd.


De bacteriologische rijksinstellingen fungeerde ook als ‘kweekkamer’ voor nieuwe koloniale ambtenaren. In principe moesten alle Belgen die als ambtenaar in de koloniale gezondheidszorg aan de slag gingen, een stage aan het bacteriologisch rijksinstituut van Leopoldstad. Daarnaast kwamen ook de leerlingen van de scholen voor zwarte medische assistenten, in het kader van hun opleiding, in het laboratorium over de vloer. Zo kwamen de leerling-verplegers van de school van Coquilhatstad in de jaren 1930 elke ochtend in het nabijgelegen provinciale laboratorium microscopisch routineonderzoek inoefenen. Maar ook aan missionarissen en zusters bood het bacteriologisch laboratorium van Leopoldstad een korte opleiding van zes weken tot twee maanden aan. De opleidingen werden door de missionarissen goed gesmaakt. Hier leerde men onder meer de praktijken van het staalnemen en het observeren met de microscoop. Voorkennis in geneeskunde was niet nodig. Reisonkosten en onderhoudskosten tijdens de opleiding waren voor rekening van de staat. Het ideaal van de overheid – dat elke inwoner van de tropen met de microscoop zou kunnen omgaan – werd met de inzet van het laboratorium betracht en goeddeels bereikt.


De realiteit

Sankisia.jpg
Het 'Grand laboratoire' van Sankisia was uit golfplaten opgetrokken. (1911-1912). Bron: Afrika-Archief, Fonds Hygiène, (858), 373: Mission d’étude de la trypanose au Katanga. Mission Rodhain 1913.


In de praktijk verliep de bedrijvigheid in het laboratorium niet altijd zo vlot als het hierboven beschreven takenpakket doet uitschijnen. De typische problemen van het evenaarsgebied – de hitte, de vochtigheid, rudimentaire inrichting en het gebrek aan stromend water, elektriciteit, materialen en literatuur – maakte van het werk in het laboratorium een constante uitdaging. Alle bacteriologische diensten hadden bovendien met een chronisch gebrek aan hoogopgeleide personeelsleden te kampen. Routinetaken zoals de productie van vaccins en het uitvoeren van diagnoseanalyses namen veelal alle tijd van het aanwezige personeel in beslag. Vooral onderzoek schoot er bij in.


Bibliografie

Bronnen

  • Afrika-Archief, Fonds Rapports, (104) Equateur. Rapport Labo bactériologique: Rapport Laboratoire Coquilhatstad 1933 en 1934
  • Afrika-Archief, Fonds Hygiène, 982 (4475): Laboratoire d’Elisabethville 1948- ‘52
  • Afrika-Archief, Fonds Hygiène, 984 (4470): Labo de Stanleyville 1921, 27-28, 50-57. Sousdossier: création d’un institut pasteur au Congo 1927-2, Getypte Brochure ‘Dénombrement et classification des établissements du service médical du gouvernement de la colonie’, s.d. (rond 1947)
  • Afrika-Archief, RACBGG-Fonds, (500) Rapport général des laboratoires 1927 en Lanza, ‘Stanleystad, een kosmopolitische stad’, 100.
  • Afrika-Archief, GG-Fonds, 15128: Missionnaires au laboratoire de Léopoldville, 1910: Rapport Commission pour la maladie du sommeil, 1910.
  • Afrika-Archief, Fonds RA/MED-22: Rapports Orientale (Stanleyville) labo méd 1953, Rapport Léo 1957.


Publicaties

  • Donny, La remise à l’Etat belge du Laboratoire de Bactériologie de Léopoldville, 1910.
  • Richard, "Un institut Pasteur à Stanleyville" in: Bruxelles-Médical. Revue Hebdomadaire des sciences médicales et chirurgicales, 8 (1927, 27 november), nr. 4.
  • De geneeskundige loopbanen in Belgisch Congo, Brussel, 1949.
  • Headrick, Daniel , The tools of empire. Technology and European imperialism in the nineteenth Century, Oxford, 1981.
  • Lyons, Maryinez, The Colonial Disease: A Social History of Sleeping Sickness in Northern Zaire 1900-1940, Cambridge, 1992.
  • Eynikel, Hilde, Onze Kongo, Leuven, 1997.
  • Couttenier, Maarten, Congo tentoongesteld: Een geschiedenis van de Belgische antropologie en het museum van Tervuren (1882-1925), Leuven, 2005
  • Baetens, Roland (red.), Een brug tussen twee werelden; het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde Antwerpen 100 jaar, online publicatie, 2006, geraadpleegd op 12/04/2018.
  • Diser, Lyvia, Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Onuitgegeven proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2013
  • "Laboratories médicaux et d’hygiène", op: Website van het Instituut voor Tropische geneeskunde, geraadpleegd op 12/04/2018.


Noten

  1. Het doorbreken van de ecologische, door de inlanders gerespecteerde sanitaire barrières, ten gevolge van de verhoogde mobiliteit, de volksverhuizingen, de organisatie van draagcorveeën en het argeloos bouwen van koloniale nederzettingen in besmette zones, ontketenden in 1899 een eerste epidemiegolf die dood zaaide onder de Afrikanen en de Europese bezetters. In het waterrijke Bas-Congo bedroeg de mortaliteit door slaapziekte zelfs vijfentachtig procent. De ziekte maakte in het bassin een half miljoen slachtoffers.