Carnoy, Jean-Baptiste (1836-1899)

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Jean-Baptiste Carnoy (1836-1899)

Plantkundige en bioloog, geboren in Rumillies op 22 januari 1836, overleden te Schuls (Zwitserland) op 6 september 1899.

Biografie


Jean-Baptiste Carnoy werd geboren in Rumillies, in de buurt van Doornik, als oudste van acht kinderen.[1] Hij studeerde aan het Klein Seminarie Bonne-Espérance in Doornik, en daarna aan het Groot Seminarie van Doornik. Na zijn priesterwijding zette hij zijn studies voort aan de Katholieke Universiteit van Leuven, waar hij in 1861 promoveerde tot doctor in de natuurwetenschappen met de grootste onderscheiding. Dit leverde hem een reisbeurs op, die hij gebruikte om zich te vervolmaken aan de Duitse universiteiten. Hij verbleef te Bonn, Jena, Leipzig, Berlijn en Wenen. In Bonn studeerde hij bij de plantkundige Johannes von Hanstein, waar hij zich vooral toelegde op microscopische onderzoekstechnieken. In Jena ontmoette hij de fabrikant van wetenschappelijke instrumenten Carl Zeiss, met wie hij later zou samenwerken in het ontwerpen van geschikte microscopen. Aansluitend aan zijn verblijf in Duitsland werd hij door de kerkelijke autoriteiten op zending naar Rome gestuurd. Hier werkte hij samen met abbé graaf Francesco Castracane.


In Rome ontdekte Carnoy een nieuwe schimmelsoort, die hij de naam Mucor romanus gaf. Zijn publicatie "Recherches anatomiques et physiologiques des champignons" zou hem in 1871 de Vijfjaarlijkse prijs voor Natuurwetenschappen opleveren.


In 1868 werd hij aangesteld als vicaris van Celles in het bisdom Doornik, nadien als pastoor in Bauffe. Nochtans was zijn naam al genoemd als titularis van een nieuw vak Algemene Biologie aan de Katholieke Universiteit van Leuven. Het plan ging echter niet door, mogelijk om financiële redenen. Tussen 1870 en 1880 publiceerde Carnoy slechts enkele korte nota's over pomologie, o.a. in het tijdschrift Flore des Serres van Louis van Houtte.


In 1876 werd Carnoy dan toch benoemd aan de Katholieke Universiteit, niet alleen als docent voor een cursus Praktische microscopie, maar ook als inspecteur voor de materiële uitrusting en wetenschappelijke collecties van de universiteit. Zijn leeropdracht omvatte weldra cursussen over plantkunde, microscopie, vegetatieve paleontologie, plantenfysiologie en plantenziekten. Carnoy verdedigde met veel stelligheid de mening dat onderwijs in de natuurwetenschappen enkel mogelijk was via directe observatie. Studenten moesten daarom worden opgeleid in de microscopische onderzoekstechnieken. Carnoy richtte met eigen middelen een studentenlaboratorium in, en nodigde de beste studenten uit in zijn eigen privé-laboratorium. Voor de publicatie van zijn onderzoek en dat van zijn studenten, stichtte hij in 1884 een nieuw tijdschrift La Cellule, het eerste volledig gewijd aan celbiologie.


Het laboratorium werd echter snel te klein. In 1889 kon hij, samen met zijn collega aan de medische faculteit Gustave Verriest, de academische overheid ervan overtuigen om het nieuw verworven Villerscollege om te bouwen tot een wetenschappelijk onderzoeksinstituut. Hij zorgde zelf voor het bijeenbrengen van de nodige gelden. Carnoy droeg ook zelf bij tot de jaarlijkse werkingskosten van het instituut. In het instituut werden verschillende laboratoria ondergebracht. Bij zijn overlijden onderscheidde men laboratoria voor microscopie en cytologie, voor vergelijkende vegetale en dierlijke histologie, voor embryologie, voor microbiologie en voor biochemie. Deze laboratoria werden geleid door Carnoy's oud-studenten: Frans Janssens, Victor Grégoire, Gustave Gilson, Philibert Biourge en Manille Ide.


Carnoy was lid van de Accademia pontificia dei Nuovi lincei, van het Keizerlijk Genootschap voor Natuuronderzoekers te Moskou, en van de British Association for the Advancement of Science.


In 2009 werd Carnoy door de UCL geëerd met een buste te Sint-Lambrechts-Woluwe.


Werken


Indeling van biologische vakgebieden volgens Carnoy (1884)

Volgens Gilson[2] leerde Carnoy de techniek van het microscopisch onderzoek bij Hanstein in Bonn. Microscopie vormde geen onderdeel van zijn opleiding in Leuven. De microscoop speelde een belangrijke rol in zijn onderzoek van de paddenstoelen. Met behulp van de microscoop meende hij een verwantschap te kunnen vaststellen tussen de schimmelsoorten Penicillium en Mucor op basis van een metamorfose van het mycelium van Mucor. Meer nog: Carnoy besloot dat alle schimmelsoorten uiteindelijk tot Penicillium konden worden teruggebracht. Na zijn terugkeer uit Italië lijkt hij echter voor langere tijd geen microscopisch werk te hebben uitgevoerd.


Carnoy's verhandeling en zijn bekroning met de Vijfjaarlijkse Prijs oogstte veel kritiek. Carnoy meende dat zijn werk had aangetoond dat Mucor polymorf was, m.a.w. dat de vele soorten schimmels die zich in natuurlijke omstandigheden op organisch afval ontwikkelden, ontstonden uit eenvoudige modificaties van reeds vooraf aanwezige soorten. Dit argument speelde een rol zowel in het debat over de spontane generatie, als in het debat over de evolutieleer. Het polymorfisme was een argument tegen het materialisme van deze theorieën. De reactie kwam heel snel. Op initiatief van Antoine Spring schreef de Academie een prijsvraag uit over het polymorfisme van schimmels. De auteur van het bekroonde rapport (Alfred Gilkinet) wijdde een lang stuk van zijn verhandeling aan de weerlegging van Carnoy's standpunt. In hun rapport traden Édouard Morren en Édouard Van Beneden hem bij. Ze noemden het werk van Carnoy zelfs anti-wetenschappelijk. Carnoy werd wel gesteund door Auguste Bellynck, niet toevallig een katholieke geestelijke.[3]


Als ondersteuning van zijn onderwijs in Leuven stelde Carnoy een Manuel de microscopie samen. Zijn hoofdwerk La biologie cellulaire bevatte een lange inleiding op de technische aspecten van de microscopie, alsook lang uitgesponnen beschouwingen over de plaats van de celbiologie in de natuurwetenschappen, de aard van het wetenschappelijk onderzoek, het belang van het laboratorium voor een wetenschappelijke opleiding, en zelfs een historisch overzicht van de celbiologie sinds 1665. Bekend is zijn uitspraak: "Quand on veut publier il faut: 1° Avoir quelque chose à dire; 2° Le dire; 3° S'arrêter aussitôt qu'on l'a dit."[4] In het tweede deel van het boek ging Carnoy in op de statische aspecten van de celbiologie. Een tweede volume over de dynamische celbiologie zou er nooit komen.


In zijn onderzoek legde Carnoy zich vooral toe op de cellulaire kinetica, met name op de processen van celdeling en bevruchting. In zijn studie "La cytodiérèse chez les Arthropodes" onderzocht hij de celdeling van 80 verschillende soorten geleedpotigen. In latere studies doet hij gelijkaardig onderzoek bij nematoden.


De leidraad in het werk van Carnoy was de eenheid van de cel: alle onderdelen dragen bij tot de celdeling en beïnvloeden elkaar. Hiermee verzette hij zich tegen een mechanische opvatting van erfelijkheid. Volgens Carnoy was de hele cel betrokken bij de overdracht van erfelijk materiaal, en niet enkel de celkern.[5]


Het werk van Carnoy riep vaak controverse op. Gilson spreekt van "des polémiques (...) vives et acharnées".[6] Zijn eerste werk over de schimmels werd hard aangepakt, volgens Gilson "d'une manière peu digne d'un savant," en "d'une façon aussi antiscientifique".[7] Dat werd mede in de hand gewerkt door de directe stijl van Carnoy, die er niet voor terug schrikte om andere onderzoekers op duidelijke wijze op hun fouten te wijzen. Carnoy kreeg het aan de stok met Edouard Van Beneden, Theodor Boveri, Raphael von Erlanger en Walther Fleming.[8]


De naam Carnoy is ook verbonden met een door hem ontwikkelde fixatievloeistof.[9]


Publicaties

"Recherches anatomiques et physiologiques des champignons," (Gent: Annoot-Braeckman, 1870). Uit: Bulletin de la Société Royale de Botanique de Belgique, 9 (1870) 157-346.

Manuel de miscroscopie à l'usage des élèves qui fréquentent l'Institut micrographique (Leuven: Peeters-Ruelens, 1880)

La biologie cellulaire. étude comparée de la cellule dans les deux règnes (Lier: Joseph Van In, 1884)

"Les programmes des examens de sciences naturelles et de médecine". (Leuven: Fonteyn, 1889)

"A propos de fécondation. Réponse à von Erlanger et à Flemming," La Cellule, XIV (1898)

(met H. Lebrun), "La vésicule germinative et les globules polaires chez les Batraciens," La Cellule, XIV (1898)

"La vésicule germinative et les globules polaires chez les Batraciens," La Cellule, XVII (1900) 2, 203-264.

Oprichter en redacteur van La Cellule


Bibliografie

P. Debaisieux, 'Jean-Baptiste Carnoy 1836-1899' in Florilège des sciences en Belgique (1968), 957-965.

É. De Wildemann, 'Carnoy J.-B.', Biographie nationale, 29 (1957), suppl. I.

G. Gilson, "Eloge funèbre de J.-B. Carnoy," La Cellule, 17 (1900), i-xxiv. Ook in Annuaire de l'Université catholique de Louvain 64 (1900), lxxiv-cix.

V. Grégoire, Souvenir de l'inauguration du monument Carnoy, (Leuven: Van Linthout, 1902).

A. Hebbelynck, Eloge funèbre de J.-B. Carnoy', Annuaire de l'Université catholique de Louvain 64 (1900), lxii-lxxiii.


Noten

  1. Zijn jongere broer Joseph werd hoogleraar wiskunde aan de Katholieke Universiteit van Leuven.
  2. Zie G. Gilson, "Eloge funèbre de J.-B. Carnoy".
  3. De rapporten bevinden zich in het Bulletin de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, 38 (1874) 719-747.
  4. Carnoy, La Biologie Cellulaire, p. 167.
  5. V. Grégoire, "Inauguration du monument Carnoy. Discours prononcé par M. le professeur V. Grégoire," Annuaire de l'Université Catholique de Louvain 66 (1902) lxxxv-xciii.
  6. Gilson, "Éloge funèbre de J.-B. Carnoy", La Cellule p. xi.
  7. Gilson, ibid., p. xiv
  8. Deze polemiek wordt geanalyseerd in Gabriel Hamoir, La révolution évolutionniste en Belgique. Du fixiste Pierre-Joseph Van Beneden à son fils darwiniste Édouard (Luik, 2002), p. 92-97.
  9. H. Puchtler, F.S. Waldrop, H.M. Conner, M.S. Terry M.S., "Carnoy fixation: practical and theorical considerations," Histochemie 16 (1968) 361-371.