Coremans, Paul (1908-1965)
Contents
Biografie
Coremans' schooltijd volgde een grillig parcours, getekend door de oorlogsonrust. Zijn lagere schooljaren bracht de jongen achtereenvolgens door in het Antwerpse Sint-Amands, het Britse Wales, het Franse Le Havre en ten slotte het Belgische Mortsel-Oude God, waar vader Ludo Constant als hoofdpostmeester was aangesteld. Volgens sommige biografen had Coremans aan dit internationaal schoolparcours zijn taalknobbel te danken. Na studies klassieke humaniora aan het Koninklijk atheneum van Antwerpen, schreef Coremans zich in 1926, op achttienjarige leeftijd, in aan de wetenschapsfaculteit van de Universiteit van Brussel. Hij ontwikkelde er een passie voor chemie. Tijdens het academiejaar 1931-1932 werd hij benoemd tot assistent in het laboratorium voor analytische scheikunde van professor Alexander Pinkus, waar hij in 1932 hij tot doctor in de scheikundige wetenschappen werd geproclameerd. Zijn thesis, onder promotorschap van Pinkus handelde over elektrolyten. Het daaropvolgende jaar ging hij als in house scheikundige aan de slag bij Carbochimique, een bedrijf in het Henegouwse Tertre, dat synthetisch ammoniak en detergenten produceerde.[1]
Volgens zijn latere collega Jacques Lavalleye was het een bij toeval opgemerkte krantenannonce van museumconservator Jean Capart die Coremans naar de "job van zijn leven" leidde. In juli 1934 ruilde hij zijn baan in de industrie in voor een functie als scheikundige in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. Als hoofd van een zeer bescheiden museumlaboratorium en fotografische dienst wijdde Coremans zich voortaan aan onderzoek van kunst en archeologie met het oog op het bevestigen van de authenticiteit van stukken, en op de goede bewaring ervan. Vooral het bepalen van de echtheid van aangekochte archeologische voorwerpen was voor Capart een belangrijke motivatie voor het inschakelen van natuurwetenschappelijke expertise. Er circuleerden wel vaker eigentijdse vervalsingen van archeologische voorwerpen op de kunstmarkt. Caparts onderneming getuigde van progressiviteit, omdat ze natuurwetenschappen een plaats gaf binnen de studie van kunst.
Als Special Advanced Fellow van de Belgian American Educational Foundation maakte Coremans, vergezeld van Capart, verschillende studiereizen naar de Verenigde Staten. Hij bezocht er onder andere het Fogg Museum of Art in Boston, dat als een van de eerste een chemisch laboratorium had ingericht. Geïnspireerd door de ontwikkelingen aan Amerikaanse musea stelde Coremans een eigen beleid op rond natuurwetenschappelijk kunstonderzoek, behandeling, bewaring en restauratie, disciplines die tot dan toe uitsluitend het terrein van kunsthistorici waren geweest. Microscopie, chemische ontleding en later ook röntgenbestraling, infraroodfotografie, ultraviolette bestraling, microchemie en koolstofdatering waren de procedés waaraan archeologische en kunstvoorwerpen werden onderworpen. Coremans volgde ook bijkomende lessen, onder andere over de geschiedenis van de Vlaamse schilderkunst aan het Museum voor Schone Kunsten. en spectrografie bij de Luikse hoogleraar Pol Swings. Coremans verbreedde zo geleidelijk aan de scope van het laboratorium van archeologische objecten naar kunstobjecten in het algemeen. Het kleine laboratorium kreeg na verloop van tijd ook aanvragen voor onderzoek en advies van andere Belgische musea en kerkfabrieken.
Tijdens de oorlogsjaren was Coremans actief in de fysisch-chemische bescherming van de Belgische kunstwerken. Een groot aantal daarvan waren in ondergrondse schuiloorden ondergebracht. Zijn Service Photographique voerde een grootschalige campagne om alle monumenten en kunstwerken in België te fotograferen. Na de oorlog werkte Coremans samen met de Monuments, Fine Arts, and Archives program voor de repatriëring van gestolen kunstwerken uit Duitsland. Samen met de diensthoofden van de laboratoria voor conservatie van het British Museum en van de National Gallery te Londen Harold Plenderleith en Ian Rawlins (resp.) en met Georg Stout van het Fogg Art Museum ontwikkelde Coremans een beleid voor de bescherming van nationaal cultureel erfgoed in oorlogstijd. Zijn publicatie De wetenschappelijke bescherming der kunstwerken in Oorlogstijd (1946) was hiervan het resultaat. De samenwerking tussen de vier mannen mondde in 1950 uit in de stichting van het International Institute for Conservation of Historic and Artistic Works (IIC). Van 1955 tot 1958 was Coremans voorzitter van dit Instituut. Daarna bleef hij tot aan zijn overlijden op de ondervoorzittersstoel.
Op 1 januari 1946 detacheerde de overheid het museumlaboratorium om het officieel ten dienste van alle landelijke kunstcollecties te stellen. Coremans’ laboratorium werd nu een onafhankelijke entiteit, onder de naam “Centrale Laboratorium van de Belgische Musea / Laboratoire central des Musées de Belgique”.[2] Coremans’ kleine personeelstaf, van een aantal universitaire medewerkers ondersteund door een aantal technici, werd geleidelijk aan uitgebreid tot een sterk team van scheikundigen, kunsthistorici, restaurateurs en fotografen, bijgestaan door administratief personeel.[3]
In de naoorlogse jaren nam Coremans’ carrière een internationale vlucht. Vooral de spectaculaire rechtszaak tegen de vermeende Vermeer-vervalser Han Van Meegeren vestigde Coremans’ wereldwijde naambekendheid.[4] De directeur trad er op als wetenschappelijk expert tegenover kunsthistorici. Tussen beide groepen van deskundigen ontspon zich een strijd om de autoriteit, die op het scherpst van de snede werd gevoerd.[5] Ook de restauratie van het tijdens de oorlog beschadigde altaarstuk Lams Gods van de gebroeders Van Eyck in 1951 droeg bij aan Coremans’ invloed en faam. De restauratie gebeurde op basis van laboratoriumonderzoek en vond plaats binnen het door hem opgerichte Nationaal Centrum voor de Studie van de Vlaamse Primitieven. In de publicatie L'Agneau mystique au laboratoire (1953) legde Coremans voor het eerst zijn methodologie voor restauratie van schilderkunst vast. Hij stelde dat zonder ondersteuning door wetenschappelijke expertise een restaurateur een goed uitziende restauratie kon uitvoeren, die in werkelijkheid een achteruitgang betekende voor de langetermijnconservatie van het kunstwerk. Restaurateurs dienden naar zijn mening daarom goed –zijnde: fysico-chemisch – te worden opgeleid.[6]
In 1956 schakelde de UNESCO Coremans in voor een zending naar Indonesië als raadgevend deskundige voor de bescherming van historische monumenten. Na de Congocrisis in 1960 wenste de UNO geen vertrouwensposten aan Belgen meer te geven. Voor Coremans werd echter een uitzondering gemaakt. Er volgden meer zendingen, in Europese landen zoals Italië (1953), Joegoslavië (1960), Bulgarije (1961) en Spanje (1963, 1964) maar ook ontwikkelingslanden als Egypte (1958, 1962), Irak, Iran (1960), Birma,Thailand (1961) Peru en Mexico (1964). Op basis van zijn ervaringen stelde de Brusselse directeur geleidelijk aan een theorie op voor conservatie in warme landen. De Belgische regering bood na elke zending een beurs aan om een inlander in het Centraal laboratorium te Brussel op te leiden gedurende twee jaar. Coremans benadrukte het belang van dergelijke kennisoverdracht aan de lokale bevolking, maar bepleitte ook de oprichting van regionale centra van expertise. Te weinig stagiaires vonden, naar zijn mening, de weg terug naar hun land van herkomst.[7]
Coremans was betrokken bij de oprichting, op initiatief van de UNESCO, in 1958 van het International Centre for the Study of the Preservation and Restoration of Cultural Property (ICCROM, ofte het zogenoemde Rome Centrum). In 1965 werd hij verkozen tot voorzitter van de algemene vergadering. In 1964 was hij betrokken bij de oprichting van het International Council on Monuments and Sites (ICOMOS). In een subcommissie van het ICOM was hij lid van het internationale comité voor museumlaboratoria. Hij was hiervan secretaris generaal van 1955 tot 1958. In 1952 werd hij lid van de commissie voor de behandelingen van schilderijen. In eigen land was hij lid van de Société Chimique en nadien van de Koninklijke Vlaamse Chemische Vereniging.
Bij Regentsbesluit van 18 februari 1948 werd Coremans benoemd in het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde (HIKO) gehecht aan de Faculteit van de Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit te Gent voor de nieuw gecreëerde cursus “ De Techniek der Beeldende Kunsten”. Hij trad op als gastdocent aan verschillende Amerikaanse universiteiten.
Publicaties
Tot Coremans belangrijkste werken behoren:
- De wetenschappelijke bescherming der kunstwerken in Oorlogstijd. Europa’s ervaringen gedurende de jaren 1939 tot 1945, Brussel, 1946.
- L'Agneau mystique au laboratoire: examen et traitement, Antwerpen, 1953.
- Van Meegeren’s faked Vermeers and de Hooghs. A scientific examination, Londen-Amsterdam, 1949.
Een volledig overzicht van Coremans’ boeken en artikelen verscheen in: “Paul Coremans”, in: Liber Memorialis (1913-1960), deel 1, Gent, 1960, 512-515.
Bibliografie
- Deelstra, Hendrik, "Coremans, Paul", in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 21 (2014), 234-246.
- Deelstra, Hendrik, “Coremans (Paul)”, in: Biografisch woordenboek van de Belgen overzee, digitale notities, geraadpleegd op 23/03/2015.
- Lavalleye, Jacques, ”Biographie”, Bulletin de l’Institut royal du Patrimoine artistique/ Bulletin van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, 8 (1965) 9-19.
- "Hommage à Paul Coremans/ Hulde aan Paul Coremans (1908-1965)", in: Bulletin de l’Institut royal du Patrimoine artistique/ Bulletin van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, 8 (1965), 27-113. Onder meer:
- Georges Henri Rivière, ‘L’ami’, 31.
- Harold Plenderleith, ‘The scholar’,, 39-40.
- Stanislaw Lorentz, ‘La personnalité internationale’, 41-44.
- Erwin Panofsky, ‘The promoter of a new co-operation between the natural sciences and the history of art’, 62-67.
- Albert en Paul Philipot, ‘Le promoteur du dialogue avec le restaurateur’, 68-71.
- Caroline Keck en Sheldon Keck, ‘The creator of a new approach to training art conservators’, 73-76.
- “Paul Coremans”, in: Liber Memorialis (1913-1960), deel 1, Gent, 1960, 512-515.
Noten
- ↑ Philippe Tomsin, “De industriële scheikunde”, in: Geschiedenis van de wetenschappen in België, 1815-2000, vol.2, Brussel, 2001, 201.
- ↑ De overheid bracht hiermee een plan ten uitvoer dat al sinds 1939 op tafel lag. De nieuwe rijksinstelling bleef wel onder het dak van het Jubelparkmuseum.
- ↑ De instelling werd in 1957 omgevormd tot het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium / Institut royal du Patrimoine artistique (KIK/IRPA).
- ↑ Over de zaak Van Meegeren is veel inkt gevloeid. Coremans bundelde zijn wetenschappelijke visie op de feiten in Van Meegeren’s faked Vermeers and de Hooghs. A scientific examination (1949).
- ↑ Coremans’ felste tegenstander was kunstkenner en restaurateur Jean Decoen. Jean Decoen, Vermeer-Van Meegeren, scandale ou vérité?, s.l., 1968 .
- ↑ Coremans hekelde onder meer privérestaurateurs, die in de eerste plaats de smaak van hun klant willen inwilligen en schilderijen daarom té goed schoonmaken.
- ↑ Hiroshi Daifuku, “The pioneer in the conservation of cultural property amongst the countries undergoing rapid change”, in: Koninklijk instituut voor het Kunstpatrimonium. Institut Royal du Patrimoine Artistique. Bulletin, VIII (1965), p. 7781- en Caroline Keck en Sheldon Keck, “The creator of a new approach to training art conservators”, in: Idem, 73-76.