De Koninck, Laurent-Guillaume (1809-1887)

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
De Koninck, Laurent-Guillaume (1809-1887)

Scheikundige en paleontoloog, geboren te Leuven op 3 mei 1809 en overleden te Luik op 16 juli 1887.

Biografie

De Konincks onderwijsopvoeding speelde zich volledig af in zijn geboortestad Leuven. Hij liep er lagere en daarna middelbare school, gevolgd door een universiteitsopleiding aan de geneeskunde- en wetenschapsfaculteit van de Universiteit van Leuven. Op 22-jarige leeftijd behaalde De Koninck de titel van doctor in de genees-, heel-, en verloskunde, doctor in de farmacie en doctor in de natuurwetenschappen. In april 1831 werd hij aangeworven als preparator chemie bij de hoogleraar Jean-Baptiste van Mons. Van 1833 tot 1834 werkte hij als arts en begeleidde hij bevallingen in Leuven. Hij was ook arts voor de armen van de parochie Notre-Dame des Fièvres. In 1834 en 1835 kreeg De Koninck de kans om zich met een beurs van de Belgische regering in het buitenland bij te scholen. Hij werkte achtereenvolgens bij de gerenommeerde chemici Louis Jacques Thenard en Louis Gay-Lussac aan de Parijse École Polytechnique, bij Eilhard Mitscherlich in Berlijn en bij de landbouwchemicus Justus Liebig aan de Universiteit van Giessen, waar hij wellicht ook de kans kreeg om mee te werken in Liebigs universiteitslaboratorium – het eerste op Duits grondgebied.[1] Verder stonden ook de chemische laboratoria van Bonn, Marburg, Heidelberg en ten slotte Göttingen op de reisroute van de ambitieuze De Koninck.


Met een dergelijke scholing bestond er geen twijfel over dat de jonge chemicus na zijn terugkomst in België een voorname academische positie – een leerstoel chemie – in de wacht zou slepen. In december 1835 benoemde de Rijksuniversiteit van Gent De Koninck inderdaad voor de cursus toegepaste scheikunde, maar in oktober 1836 verliet de chemicus Gent alweer. Hij trok naar de Rijksuniversiteit in Luik om er de hoogleraar Jean Charles Delvaux die dat jaar op emeritaat ging, op te volgen. In 1847 ruilde hij met zijn jongere collega Joseph Chandelon (1814-1885) de cursussen anorganische chemie voor de organische chemie. Deze subdiscipline lag hem bijzonder goed: historici zijn het er dan ook over eens dat De Koninck als een pionier van de organische chemie in België mag worden beschouwd. De hoogleraar hield zich op de hoogte van de ontwikkelingen in de chemie. In zijn leerboek van 1865 rangschikte hij de organische moleculen al volgens de nieuwe typen-theorie van de Franse scheikundige Auguste Laurent en Charles Frédéric Gerhardt. Deze theorie werd pas in 1892 officieel aanvaard als basis voor de organische nomenclatuur. De Koninck bleef als hoogleraar aan de Universiteit van Luik tot aan zijn emeritaat in 1876.


Aan de Rijksuniversiteit van Gent werden op aanvraag van August Kekulé en met steun van Jean Stas twee chemische laboratoria opgericht: een onderricht - en een onderzoekslaboratorium. Hiervoor vaardigde de bevoegde minister een ministerieel besluit uit op 31 januari 1862. De Koninck meende dat de Rijksuniversiteit van Luik eveneens aanspraak kon maken op dergelijke laboratoria. Zijn verzoek aan de minister werd gesteund door de Faculteitsraad en rector Antoine Spring. De overheid ging echter niet in op dit verzoek, zelfs niet na een tweede vraag. Zonder een eigen laboratorium was het voor de bekwame De Koninck onmogelijk om zijn pionierspositie in het onderzoeksveld van de organische chemie te behouden. Het gebruik van laboratoriummethodes was van doorslaggevend belang om te kunnen deelnemen aan deze snel evoluerende discipline.[2]


Gelukkig had De Koninck ondertussen al heel wat onderzoek gedaan in de dierlijke paleontologie. Zijn interesse voor dit nieuwe onderzoeksdomein was toevallig ontstaan toen zijn leermeester Jean-Baptiste van Mons een aanvraag kreeg om een cephalopode te onderzoeken, die gevonden was in de Rupelse klei. Over dit onderzoek schreef De Koninck in 1834 een eerste publicatie, die gevolgd werd door onderzoek van dierlijke fossielen in de kleilagen van Basel, Boom en Schelle. Toen hij naar Luik verhuisde, bestudeerde hij dierlijke fossielen aanwezig in de steenkoollagen... Zelfs na zijn emeritaat in 1876 bleef hij actief onderzoek uitvoeren in dit domein in België, maar ook in tal van andere landen overzee. De Koninck was ondertussen ook sinds 1868 directeur van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum.[3] in die hoedanigheid participeerde hij aan de oprichting van de Annales van deze instelling, verrijkte hij de collecties en beschreef hij verschillende specimen die via donatie door het museum werden verworven.


Door het uitzonderlijk hoge niveau van zijn gepubliceerde onderzoek in paleontologie werd De Koninck geëerd met een groot aantal eretekens, waaronder de Vijfjaarlijkse prijs van de Belgische Regering voor Natuurlijke Wetenschappen voor de periodes 1847-1851, 1852-1857 en 1877-1881. In 1883 publiceerde de jonge kristallograaf Guiseppe Cesàro een mededeling over een nieuw gehydrateerd ferrifosfaatmineraal, dat hij ter ere van De Koninck het "koninckiet" noemde. De Koninck werd op 15 december 1836 benoemd tot corresponderend lid van Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles en lid op 15 december 1842. In 1862 was hij directeur van de Klasse Wetenschappen. Hij was lid van verschillende buitenlandse wetenschappelijke genootschappen. In 1846 werd de scheikundige tot Ridder in de Nationale Orde van het Erelegioen geslagen, na zijn samenwerking met het Museum van Parijs. In 1852 werd hij in de Leopoldsorde opgenomen en in 1868 werd hij gepromoveerd tot officier binnen deze orde. In 1853 werd hij opgenomen in de Derde Klasse van de Orde van de Rode Adelaar en ontving hij de gouden medaille van de Koningen van Pruisen en Italië.[4]


Werken

De publicaties van De Koninck handelden vooral over de paleontologie.[5] In 1834 publiceerde hij een studie over de Nautile de l’argile de Boom. Drie jaar later beschreef hij de schelpen die werden teruggevonden op deze locatie.[6] Gevestigd in de regio Luik, verzamelde hij fossielen in de kalkgrotten van Visé, bekend om hun paleontologische rijkdom. Hij vervolledigde zijn collectie met de ontdekte fossielen in de steengroeven van Doornik. Hij publiceerde zijn resultaten in de tijdschriften van de Academie.


Tussen 1842 en 1844 publiceerde De Koninck Description des animaux fossiles qui se trouvent dans le calcaire carbonifère de la Belgique. Hij beschreef 434 soorten verdeeld in 85 geslachten.[7] In 1851 vervolledigde hij deze publicatie met een supplement dat 52 soorten beschreef. Hij sleepte er de eerste Vijfjaarlijkse prijs van de Belgische Regering voor Natuurlijke Wetenschappen (1847-1851) mee in de wacht. In de daaropvolgende editie (1852-1857) behaalde hij opnieuw het laureaatschap, met zijn Recherches sur les Crinoïdes du terrain carbonifère de la Belgique. In 1872 publiceerde hij een revisie van de Belgische koralen tijdens het Carboon. In 1863 werd hij belast met de beschrijving van fossielen afkomstig uit India. Hij deed hetzelfde voor andere buitenlandse instellingen. In 1873 werd hij door het Keizerlijk Museum van Wenen gevraagd om de fossielen afkomstig uit Karinthië te beschrijven. In 1877 na een tour door Australië werd er beroep gedaan op zijn kennis om de lokale fossielen uit het Paleozoïcum te identificeren en te analyseren. Na zijn emeritaat in 1876 ondernam de Koninck de redactie van de beschrijving van Belgische kalksteenfossielen en fossielen uit het Carboon. Deze studie werd gepubliceerd in 5 volumes.[8]


Publicaties

  • Tableau synoptique des principales combinaisons chimiques, Leuven, 1833.
  • "Notice sur un moule pyriteux de Nautile de Deshayes, (de Fr.) Ou de l’Adour, (Baster.)", in Bulletin de la société géologique de France, vol. 4, 1834, p. 437.
  • Mémoire sur les propriétés de la phloridzine, Leuven, 1838.
  • Éléments de chimie inorganique, Luik, 1839.
  • Description des animaux fossiles qui se trouvent dans le terrain carbonifère de la Belgique, Luik : Dessain, 1842-1844.
  • "Examen comparatif des garances de Belgique et des garances étrangères par L. de Koninck et J. J. P. Chandelon", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 1, 1844, p. 49-74.
  • Rapport au Conseil de salubrité publique de Liège sur l’emploi de certains appareils de chauffage dits poêles de Robert White, Luik, 1844.
  • "Sur le genre Bembix et sur une nouvelle espèce d’Orthis des terrains crétacés de la Belgique", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 1, 1844, p. 205.
  • "Monographie du genre Productus", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 4, 1847, p. 208.
  • Recherches sur les animaux fossiles, monographie des genres productus et chonetes, Luik : Dessain, 1847.
  • Description des animaux fossiles qui se trouvent dans le terrain carbonifère de la Belgique. Supplément, Luik, 1851.
  • "Sur l’emploi des vases en zinc dans l’économie domestique et agricole par L. de Koninck et E. Gauthy", in Annales du Conseil de salubrité de Liège, vol. 3, 1851.
  • "Notice sur le genre Davidsonia", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 8, 1853, p. 129.
  • "Notice sur le genre Hypodema", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 8, 1853, p. 140.
  • "Notice sur une nouvelle espèce de Davidsonia", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 10, 1855, p. 281.
  • "Mémoire sur les genres et les sous-genres des Brachiopodes munis d’appareils spiraux destinés au soutien des bras buccaux, et sur leurs espèces découvertes dans les îles britanniques par Davidson, traduit et augmenté de quelques notes par L. de Koninck", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 16, 1859, p. 1-51.
  • "Liste des fossiles recueillis dans les terrains dévonien et carbonifère de la Belgique", in OMALIUS D’HALLOY, Jean-Baptiste-Julien d’, Abrégé de géologie, e éd., Brussel : Aug. Schnée, 1860, p. 567-575.
  • "Sur deux nouvelles espèces siluriennes appartenant au genre Chiton.", in Annales d’histoire naturelles, 1860, p. 91.
  • "On two new genera of British palœozoïc Crinoïds", in The Geologist, 1858.
  • "Rapport sur l’exposition de Londres ; substances et produits chimiques", in Documents et rapports du jury, vol. 2, 1862.
  • "Notice sur les fossiles de l’Inde découverts par M. le Dr Fleming d’Édimbourg", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, vol. 18, 1863, p. 553-579.
  • "Description of sonce fossils of lndia, discovered by. Dr Fleming of Edinburgh", in Quart journal of the geol. Society, February 1865.
  • Résumé de la théorie chimique des types, Brussel : Librairie Polytechnique de Noblet et Baudry, 1865.
  • "Listes des fossiles recueillis dans le terrain dévonien de la Belgique", in OMALIUS D’HALLOY, Jean-Baptiste-Julien d’, Précis élémentaire de géologie, 8e éd., Brussel : Aug. Schnée, 1868, p. 575-577.
  • "Rapport sur les analyses chimiques faites pendant l’automne de l’année 1860 à la demande du ministre du commerce de Prusse à l’occasion des recherches de raffinage exécutées à Cologne, sur le sucre brut extrait des betteraves, par le Dr Landolt professeur de chimie à l’Université de Bonn, traduit de l’allemand par L. de Koninck", in Revue universelle, 1869.
  • Tableaux des principales séries de composés organiques à l’usage des élèves, Luik, 1867.
  • Monographie des fossiles carbonifères de Bleiberg en Carinthie, Brussel : F. Hayez impr., 1873.
  • "Sur les fossiles carbonifères découverts dans la vallée de Sichon (Forez), par M. Julien", in Annales de la Société géologique de Belgique, vol. 1, 1874, p. 3.
  • "Notice sur le calcaire de Malowka et sur la signification des fossiles qu’il renferme", in Bulletin de la Société impériale des naturalistes de Moscou, vol. 48, 2de deel, 1875.
  • "Sur les fossiles recueillis par G. Dewalque dans le système gedinnien de A. Dumont", in Annales de la Société géologique de Belgique, vol. 3, 1876.
  • "Recherches sur les fossiles paléozoïques de la Nouvelle-Galles du Sud (Australie)", in Mémoires de la société royale des sciences de Liége, 1878.
  • "Faune du calcaire carbonifère de la Belgique, Première partie : Poissons et genre Nautile", in Annales du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 2, 1878.
  • Belgian Carboniferous Limestone, Londen, 1879.
  • "Faune du calcaire carbonifère de la Belgique, Deuxième partie : Céphalopode (suite)", in Annales du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 5, 1880.
  • "Faune du calcaire carbonifère de la Belgique, troisième partie : Gastéropodes", in Annales du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 6, 1881.
  • "Sur quelques Céphalopodes nouveaux du Calcaire carbonifère de l’Irlande", in Annales de la Société géologique de Belgique, vol. 6, 1881.
  • "Notice sur la famille des bellerophonidae", in Annales de la Société géologique de Belgique, vol. 6, 1881.
  • "Distribution géologique des fossiles carbonifères de la Belgique", in Bulletin du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 2, 1883.
  • "Notice sur le spirifer mosquensis et sur ses affinités avec quelques autres espèces du même genre", in Bulletin du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 2, 1883.
  • "Faune du Calcaire carbonifère de la Belgique. Quatrième partie : Gastéropodes (suite et fin)", in Annales du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 8, 1883.
  • Met FRAIPONT, J., "Faune du Calcaire carbonifère de la Belgique. Cinquième partie : Lamellibranches", in Annales du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 11, 1885.
  • "Faune du Calcaire carbonifère de la Belgique. Sixième partie : Brachiopodes", in Annales du musée royal d’histoire naturelle de Belgique, vol. 14, 1887.


Publicaties aan de Academie


Biografische notities


Bibliografie


Noten

  1. In België gebeurde het onderwijs op dit moment nog ex cathedra. Voor De Koninck was het dus een ervaring met een nieuwe manier van doceren.
  2. J. Gillis, Kekulé te Gent (1858-1867), 1959, Brussel, 48-57; H. Deelstra, De invloed van J. S. Stas op het scheikunde-onderwijs in de Belgische Universiteiten, in: J. S .Stas, colloque 12/13/12/1991, Paleis der Academiën, 89.
  3. DUPONT, Édouard, "Notice sur la vie et les travaux de Laurent-Guillaume De Koninck", in: Annuaire de l’Académie royale de Belgique, Brussel, 1891, p.456.
  4. "De Koninck (Laurent-Guillaume)", in: LE ROY, Alphonse, Liber memorialis, l’université de Liége depuis sa fondation, Luik: imprimerie de J.-G. Carmanne, 1869, kol. 789.
  5. DUPONT, Édouard, "Notice sur la vie et les travaux de Laurent-Guillaume De Koninck", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, Brussel, 1891, p. 438-439.
  6. "Mémoire sur les coquilles fossiles de Basele, Boom, Schelle etc.", in Nouveaux mémoires de l’Académie Royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles, vol. 11, Brussel: M. Hayez, 1838, p. 1-37.
  7. Een volledige beschrijving van het werk is beschikbaar in DUPONT, Édouard, "Notice sur la vie et les travaux de Laurent-Guillaume De Koninck", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, Brussel, 1891, p. 442-443.
  8. DUPONT, Édouard, "Notice sur la vie et les travaux de Laurent-Guillaume De Koninck", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, Brussel, 1891, p. 464-473.