Dumont, André-Hubert (1809-1857)

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
André-Hubert Dumont (1809-1857)

Geoloog, geboren te Luik op 15 februari 1809 en overleden in dezelfde stad op 28 februari 1857. Vader van André Dumont (1847-1920).


Biografie

Jeugd en opleiding

André Hubert Dumont groeide op in Luik, als enig kind in het gezin van Marie Barbe Sarton en Jean-Baptiste. Het was een inspirerend milieu voor de jonge André Hubert. Vader Dumont was mijnmeetkundige van beroep en deelde met zijn broer Barthélémy een passie voor wetenschappen. Beide broers waren actief in de chemische industrie en hadden een huislaboratorium waarin ze scheikundige experimenten ondernamen. Zo waren zij de eerste die tests ondernamen om suiker aan bieten te onttrekken, nadat door de Britse blokkade van continentaal Europa de invoer van rietsuiker onder druk kwam te staan.[1] De wetenschappelijke interesse van de broers uitte zich ook in een gestaag groeiende collectie van mineralen, planten en fossielen, die netjes werden geklasseerd.


Het is in dit bevlogen milieu dat André Hubert als tiener zijn wetenschappelijke interesses ontwikkelde. Net als zijn vader en oom wierp hij zich op het verzamelen, het tekenen en het observeren van planten en mineralen. Dat zijn vader na het lager onderwijs zijn studie als afgerond beschouwde en hem van school haalde, kan in dit opzicht vreemd lijken, maar is het niet. Vader en oom Dumont hadden zelf geen opleiding genoten, en beschouwden wetenschap als het domein van de zelfstudie. Logisch, want een opleiding tot beroepsgeleerde bestond niet, evenmin als echte wetenschapsfaculteiten.


Op 15-jarige leeftijd werd Dumont door zijn vader naar familie in Parijs gestuurd om daar in een handelshuis het métier te leren. Hij keerde naar huis terug, niet als een volleerd ‘commerçant’, maar met een gebetenheid om zijn studie van de mineralen te hernemen. Hij vergezelde zijn vader tijdens diens mijnbezoeken en assisteerde hem. Op 27 januari 1827 werd Dumont benoemd tot landmeter en mijnmeetkundige. In die hoedanigheid verzamelde hij aanwijzingen voor een leeftijdsdeterminering van de primordiale bodems van de provincie Luik. Dit vraagstuk leefde binnen wetenschappelijke kringen. In 1828 maakte de Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles er een prijsvraag van, zoals ze dat ook al voor andere provincies had gedaan: Faire connaître la description géologique de la province de Liège, indiquer les espèces minérales et les fossiles accidentels qu’on y rencontre avec la mention des localités et la synonymie des noms sous lesquels ces substances déjà connues ont été décrites. Dumonts inzending "Mémoire sur la constitution géologique de la province de Liège"[2] bouwde voort op het onderzoek van de befaamde Jean-Baptiste d’Omalius d’Halloy en onderscheidde, via het systematisch gebruik van stratigrafie nauwkeurig de volgorde van de verschillende eenheden van de primordiale bodem. Het werk werd op 5 mei 1830 bekroond. Voor de Academie was de negentienjarige André Hubert Dumont een onbekende. Zijn stratigrafische benadering van het vraagstuk - geïnspireerd door zijn beroep – werd als ongewoon ervaren en d’Omalius d’Halloy schreef in zijn rapport dat hij niet wist “of het echte ontdekkingen of verzinsels van een levendige verbeelding waren”, maar dat “het werk te buitengewoon [was] om er het bewijs niet van te willen zien”. In 1878 – alle geologen waren ondertussen overtuigd – noemde Gustave Dewalque het 'de grootste stratigrafische ontdekking van de eeuw'.

Kaartdumontbelgievoisins.jpg
De geologische kaart van België en zijn buurlanden uit 1856.


De bekroning en publicatie van het werk in 1832 lanceerden de start van Dumonts wetenschappelijke carrière. Op 5 april 1834 werd hij benoemd tot corresponderend lid van de Academie - op 15 december 1836 volgde zijn lidmaatschap. Ondertussen had hij, op aanraden van Michel Gloesener en Jean Lemaire, toch nog universitaire studies aangevat. Aan de Universiteit van Luik waren zopas heuse wetenschapsfaculteiten opgericht. Dumont promoveerde op 14 januari 1835 tot doctor in de natuurkundige en wiskundige wetenschappen. Datzelfde jaar nog, op 5 december 1835, werd hij op voorstel van minister van Binnenlandse zaken Barthélémy De Theux benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de Universiteit van Luik. Hij kwam er op de nieuw gecreëerde leerstoel mineralogie en geologie te zitten. Daar diende hij een volledig nieuwe cursus op te stellen. In 1839 publiceerde hij voor zijn studenten ook een reeks analysetabellen die een makkelijke determinatie en classificatie van rotsen en gesteenten moesten mogelijk maken (“Les tableaux analytiques des minéraux et des roches”, in: Mémoires de l’Académie de Bruxelles). Dumonts promotie tot gewoon hoogleraar volgde op 20 september 1841. Hij zou hoogleraar blijven tot aan zijn dood.


De jonge geoloog bleef ondertussen studeren en observeren. Op verplaatsing, want in het voorjaar van 1833 trok hij van west naar oost door Zwitserland, in 1834 reisde hij door de Eifel en in de daaropvolgende zomer zakte hij af naar de streek van Lago Maggiore in Italië. Het overgrote deel van zijn reistrajecten legde hij te voet af. De reizen resulteerden in een overvloed aan dagboeknotities en enkele publicaties.


De geologische kaart van België

In 1836 verzocht Dumont, geruggensteund door de Koninklijke Academie, aan de regering toelating en middelen om een geologische kaart van België op te stellen. Op deze manier hoopte hij om het blanco veld dat België tot dan toe in de geologische kaart van Noordwest Europa was in te vullen. De overheid had oren naar dit project: naast wetenschappelijke vooruitgang had het in kaart brengen van de lokale ondergrond ook potentieel economisch nut, zowel voor de ertsen-, gesteenten- en steenkoolwinning als voor de landbouw. Bovendien, en dit was minder tastbaar, was cartografie een manier waarop de kersverse natie België zichzelf kon definiëren als land met een eigen identiteit… en dus met bestaansrecht ten overstaan van de buurlanden. De overheid gaf Dumont vier jaar tijd om de opdracht uit te voeren


De productie van de kaart nam uiteindelijk geen vier maar dertien jaar tijd in beslag. Dumont ging, aldus zijn biografen, secuur tewerk. Op sommige campagnes legde hij meer dan duizend kilometer te voet af, en vaak keerde hij op zijn stappen terug om eerdere vaststellingen te toetsen aan nieuwe gegevens. Dit was goed voor een totaal van 90.000 kilometer op 13 jaar tijd. Evoluties in de schaalverhoudingen in de cartografie maakten dat de vertraging nog opliep. Wel werden tussentijdse bevindingen, over de vulkanische structuur van Eifelkegels, de kleideposities in Oostende etc. via rapporten, detailkaarten en memoires plichtsgetrouw aan de Academie gecommuniceerd. Voor zijn "Mémoire sur les terrains ardennais et rhénan de l’Ardenne, du Rhin, du Brabant et du Condroz", (1847-1848), waarin hij licht liet schijnen op een tot dan toe onbekende formatie tussen Rijn en Schelde kreeg Dumont in 1851, tijdens de eerste editie van de Vijfjaarlijkse prijzen van de Belgische regering, uit handen van de Koninklijke Academie en de overheid de Vijfjaarlijkse prijs van de Belgische Regering voor Natuurlijke Wetenschappen overhandigd. In 1849 stelde Dumont ten slotte een manuscriptexemplaar van de kaart van België in primeur aan de Academieleden voor. In 1851 en 1852 presenteerde hij aan de Academie twee grote memoires, die de eerste twee hoofdstukken van zijn begeleidend schrijven bij de geologische kaarten moesten worden.


In 1853 rolden de eerste exemplaren van de negenbladige kaart, op schaal 1:160.000, bij de Établissement Géographique de Bruxelles van Philippe Vandermaelen van de persen. ‘Une des plus belles oeuvres que la géologie ait produites’, zo beschreef geoloog Edouard Dupont het resultaat. Van overheidswege was er vooral wrevel over de vertraging, terwijl Dumont van zijn kant dan weer de lauwe reactie van minister Charles Rogier bij ontvangst van de kaart maar moeilijk kon verkroppen. De kaart van 1853 was de eerste die de volledige bodem en geologische ontsluitingen van België in kaart bracht. Voor de stratigrafische eenheden, waarvoor Dumont geen buitenlands equivalent had gevonden, had hij namen gecreëerd die verwezen naar Belgische plaatsen, zoals tongeriaan of brusseliaan, waarvan de meeste nog steeds worden gebruikt. In 1857 volgde nog een "Carte géologique de la Belgique et des provinces voisines" op schaal 1:800.000ste. Deze moest tegemoetkomen aan de belangrijkste kritiek op de eerste kaart, namelijk dat het stratigrafisch systeem met nieuw gecreëerde namen niet kon worden geënt op de stratigrafie van de buurlanden. Deze kaart legde in tegenstelling tot de eerste kaart, de ondergrond van België bloot.

Dumont carte.jpg
Geologische kaart van Europa, door Dumont, maar postuum verschenen. Klik bron voor weergave met inzoommogelijkheden: Wikimedia Commons.


Hierna trad voor Dumont een periode aan waarin hij de vruchten van zijn arbeid - erkenning voor zijn magnum opus - kon plukken. In 1846 was hij al tot Ridder in de Leopoldsorde benoemd; maar op 8 december 1854 werd hij verheven tot de rang van Officier. Datzelfde jaar eerde de Association des ingénieurs sortis de l'Université de Liège hem met een gouden medaille. De koning van Portugal benoemde hem tot Ridder van de Orde van Onze Lieve Vrouwe van Villa Viçosa.


Verdere carrière

Begin 1853 werd Dumont, die geen sterk gestel had, geveld door een hersenvliesontsteking. Hij herstelde slecht – Dumont bleef zijn verdere leven lang pijnpatiënt - en op advies van zijn artsen trok hij op reis. Van 22 maart tot 2 november 1853 doorkruiste hij Duitsland, Oostenrijk, Turkije, Griekenland, Italië en Spanje. Wat ontspanning had moeten zijn, werd al snel een intensieve geologische excursiereis. Dumont regelde ontmoetingen met befaamde geologen, sprak academiën toe en ondernam beklimmingen en afdalingen die hem zware inspanningen kostten. De gerenommeerde geoloog keerde naar huis terug met het duidelijk afgerond plan om in een recordtijd een kaart van Europa op te stellen. De kaart was inderdaad net klaar om in mei 1855 op de Wereldtentoonstelling van Parijs te worden voorgesteld, samen met zijn kaart van België en zijn Carte géologique de Spa, Theux et Pepinster, une feuille op schaal 1:20,000 (Bruxelles, Vander Maelen, 1854). Ze leverden er Dumont de ‘grande médaille d’honneur’ van de jury op. Na deze onderscheiding ontving hij bij thuiskomst nog een gouden medaille van de gemeenteraad van de stad Luik. Hij werd ook benoemd tot rector van de Universiteit van Luik. In december 1955 ontving hij het Kruis van Commandeur in deOrde van Leopold II en werd hij door de Zweedse koning tot Ridder in de Orde van de Poolster geslagen. In juni 1856 ontving Dumont van de Association des ingénieurs sortis de l'Université de Liège en de Universiteit een marmeren buste gecreëerd door Eugène Simonis.


Sinds zijn ziekte koesterde Dumont een angst dat hij niet alle beschrijvingen zou kunnen opstellen die nodig waren om zijn kaarten te begrijpen. Die angst werd waarheid eind februari 1857. Geveld door miltvuur stierf hij na twee dagen ziekte. Ter ere van Dumont werd op 17 juli 1866 een bronzen standbeeld, van de hand van beeldhouwer Louis Eugène Simonis opgericht in Luik. De inhuldiging vond plaats in aanwezigheid van Leopold II, die een intieme vriend van Dumont was geweest. Het standbeeld bevindt zich nog steeds op de Place du Vingt-Août, voor het universiteitsgebouw waar Dumont als hoogleraar onderwees en onderzoek deed.


Dumont was lid van verschillende wetenschappelijke genootschappen: hij was lid van de Comité de Statistique de la Province de Liège, de Société des sciences, des arts et des lettres du Hainaut, de Société Géologique de France, het Keizerlijk genootschap voor mineralogie van Sint-Petersburg , het Keizerlijk Genootschap van Natuurwetenschappers te Moskou en de Academie van Napels. Hij was erelid van de Société libre d'émulation de Liège sinds 1855 en van de Société centrale d’agriculture de Belgique. Verder was hij stichtend lid van de Société royale des Sciences de Liège, en corresponderend lid van de Société des sciences Physique, Chimiques et Agricoles de France, de Reale Accademia delle Scienze de Torino en van de Geological Society of London. Deze laatste had Dumonts talenten al vroeg beloond met de Wollastonprijs in 1840.



Werken


Dumont was als geoloog in de eerste plaats een stratigraaf. Een ‘géologue de cabinet’ was hij niet, de in situ observatie vormde voor hem de basis van zijn kennisverwerving. Dumont verwierp daarbij de toepasbaarheid van de paleontologie: in zijn ogen konden fossiele resten niet bijdragen aan een bepaling van de relatieve leeftijd van de geologische bodems. Dat bleek uit de nota Sur la valeur du caractère paléontologique en géologie die hij in 1847 in de Bulletin van de Academie liet verschijnen. Met deze nota reageerde Dumont op de kritiek van een aantal (geoloog-)paleontologen, waaronder zijn leeftijdgenoot Laurent-Guillaume De Koninck, op verbanden die Dumont tussen Belgische en buitenlandse deposities had gelegd. De nota was de start van een verwoede en decennia-durende controverse in kringen van geologen en paleontologen over de bewijswaarde van de paleontologie.


Gedigitaliseerde en online beschikbare kaarten in Bibliothèque nationale de France, département Cartes et plans:


Publicaties


André-Hubert Dumont deed ook verschillende mededelingen aan de Société géologique de France.


Het meest uitgebreide overzicht van de publicaties, memoires en kaarten van de hand van Dumont is te vinden in "Dumont, André-Hubert", in: LE ROY, Alphonse, Liber mémorialis, l’université de Liége depuis sa fondation, Luik: imprimerie de J.-G. Carmanne, 1869, kol. 216-255.


Bibliografie



Noten

  1. De geboorteakte van André Hubert omschrijft vader Dumont als 'fabricant'.
  2. In Mémoires couronnés par l'Académie royale des sciences et belles-lettres de Belgique, vol. 8, 1832.