Institut de Botanique - Universiteit Luik
Onderzoeks- en onderwijsinstelling voor plantkunde aan de Universiteit van Luik, gecreëerd in 1882-1883. Maakt deel uit van de Instituts Trasenster.
Contents
Oprichting
In de jaren 1860-1870 vonden experiment en practica ingang aan de wetenschapsfaculteiten van de Belgische universiteiten. Lichtend voorbeeld was Duitsland, waar het experimentalistisch model, weg van ex cathedra onderwijs, al eerder was doorgebroken. Belgische hoogleraren richtten op eigen initiatief laboratoria voor onderwijs en onderzoek in. Meestal kregen ze hiervoor echter slechts bescheiden, slecht uitgeruste achterlokalen of benepen ruimten ter beschikking, of ontvingen ze studenten noodgedwongen in hun huislaboratorium.
In het laatste kwart van de negentiende eeuw werd het ook de beleidsmakers duidelijk dat deze schamele wetenschapsinfrastructuur niet meer voldeed. Onder stimulans van eerste minister Walthère Frère-Orban kwam de overheid in 1879 over de brug met een broodnodige injectie voor haar beide rijksuniversiteiten Gent en Luik. De Universiteit van Luik ving een flink deel van de koek: bijna 3 miljoen van de in totaal 4,5 miljoen frank subsidies. Dit was deels te danken aan de tussenkomst van de liberaalgezinde rector Louis Trasenster. De universiteit koos, op aanmoediging van Walthère Spring, bovendien voor een ambitieus infrastructuurplan met, naar Duits voorbeeld, aparte gebouwen voor de verschillende afdelingen van de universiteit, waaronder de plantkunde.
Het oorspronkelijke idee bestond erin om al deze nieuwe gebouwen te groeperen op de site van de Botanische tuin.[1] Dit was absoluut niet naar de zin van buurtbewoners, welstellende burgers die de rust van hun quartier op prijs stelden. Zij sneerden dat 'la ventilation d’un laboratoire de chimie a pour effet d’écarter du local les vapeurs nuisibles et de les déverser sur le voisinage.' Verenigd in een Comité du Défense du Botanique lanceerden ze een petitie voor het behoud van hun nette, groene wijk. Bevreesd voor deze electorale zwaargewichten[2] krabbelde het stadsbestuur, dat dit protest niet had voorvoeld, terug. De instituten zouden elders worden ingeplant. Voor het Botanisch instituut (en het Farmaceutisch Instituut) werd echter een uitzondering gemaakt. De nabijheid van de plantentuin was immers cruciaal voor onderzoek en onderwijs. Er werd daarom een plek aangewezen in de uiterste hoek van de tuin, nabij de rue Fusch, waar vroeger al een eerste aanzet tot de bouw van een botanisch instituut gegeven was. Hier zou het instituut worden aangebouwd aan de bestaande grote serres en rotondes die in 1840 door Luiks hoogleraar Charles Morren gecreëerd waren.
De bouwwerken voor het nieuwe instituut, die al in juni 1880 waren goedgekeurd, vingen uiteindelijk pas in 1882 aan. Hoogleraar Edouard Morren maakte eigenhandig alle plannen op. Lambert Noppens, die tot de vriendenkring van rector Trasenster behoorde, was de architect van dienst.
Uitzicht
Het jaar nadien al kon men tijdens de inauguratie van 24 november 1883 het resultaat bewonderen. Niet zonder trots leidde Trasenster voor die gelegenheid de minister van Openbaar Onderwijs Pierre Van Humbeeck en eerste minister Frère-Orban rond in zijn nieuwe instituut. Het gebouw bestond in feite uit twee delen die elk aan het uiterste einde van een hoge glas-en-ijzer serre gelegen waren. Op deze manier vormden ze met de serres een symmetrisch geheel. Beide gebouwen waren uitgevoerd in kalksteen en grijze gobertingensteen, en telden slechts één etage. Beiden gaven uit op een halfrond, lichtrijk paviljoen. Het linkse paviljoen, dichtst naar de stad toe, herbergde een auditorium dat plaats bood aan 220 studenten. Wandplaathouders en zwarte en witte schrijfborden stonden er ter beschikking van de lesgever. Naast het paviljoen bevonden zich een laboratorium voor doctoraatsstudenten, het bureau van de hoogleraar en de directeur van het instituut en de zaal van materialen. Het tweede paviljoen bestond uit een leerlingenlaboratorium met 80 werkplaatsen. In het verlengde van dit paviljoen strekte een museum zich uit over verscheidene zalen. Studenten en docenten konden er opzoekingen doen in meer dan zestig herbaria over Belgische flora, algemene flora en cryptogamie. Vanuit het instituut waren in enkele stappen de grote serres met hun rijke collectie aan palmen, cycadophyta en boomvarens te bereiken.
Verder verloop
In de jaren 1970 verhuisde het botanisch instituut net als vele andere wetenschapsgebouwen naar de campus Sart-Tilman. De universitaire botanische tuin verhuisde eveneens. De vrijgekomen groene site kwam in handen van de stad, die er een openbaar park van maakte. Het gebouw waarin het Botanisch instituut huisde, werd in 1994 geklasseerd. Sinds 2001 herbergt het de bureaus van organisaties die werken rond natuurbehoud en leefmilieu.
De eerste directeurs/hoofden
Locatie
Het gebouw bevindt zich op de hoek van de rue Courtois en rue Fusch, in Luik.
Bibliografie
- Hamoir, G., Frère-Orban (1812-1896) et l’Université de Liège? Club Universitaire Réforme et Liberté, Luik, 1996.
- Claude, Jacqueline, Doppagne, Philippe, Duquenne-Herla, Kathleen (e.a.), Liber memorialis 1967-1992, Université de Liège, Luik, 1993.
- Collignon, A., "A l’origine des grands Instituts universitaires liégeois: le vieux “Quartier de Bêche”", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 755-775.
- Comhaire, Charles, Université de Liège. Esquisse historique sur les bâtiments universitaires, Luik, 1892.
- Université de Liége. Inauguration solennelle des instituts universitaires le 24 novembre 1883, Luik, 1883.
- Le mouvement scientifique en Belgique 1830-1905, volume 1, Luik, 1907, 121.