Libois, Paul (1901-1990)

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Bron: carcob.eu

Hoogleraar en wiskundige, wiskundig pedagoog. Geboren op 6 april 1901 in Diest en gestorven op 17 december 1990 in Schaarbeek. Echtgenoot van Lucy Fonteyne.


Biografie

Libois was dertien jaar en zou net aan zijn middelbare schoolopleiding beginnen toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Samen met zijn ouders vluchtte hij naar Frankrijk, waar het driekoppig gezin asiel kreeg. De jonge Libois legde zijn middelbare schoolparcours af aan het Lycée de Saint-Louis van Parijs. Hij ontpopte er zich tot een “élève d’elite”, zoals zijn schoolrapporten aantoonden. Met een uitmuntend einddiploma op zak trok de scholier in 1919 naar zijn thuisland terug. Hij schreef er zich in aan de Ecole Polytechnique van de Universiteit van Brussel, maar heroriënteerde zich enkele jaren later naar wiskunde en fysica. Hij studeerde in 1924 af met grootste onderscheiding.


Datzelfde jaar nog stelde het Brussels universiteitsbestuur de jonge wiskundige aan tot deeltijds assistent van de hoogleraar Adolphe Mineur. In die hoedanigheid bezocht hij een groot aantal congressen, waar hij onder meer de vooraanstaande Italiaanse algebraïsche meetkundige Federigo Enriques ontmoette. Aan de zijde van deze laatste werkte hij tot tweemaal toe gedurende een aantal maanden in Rome (in 1928 en in 1934).[1] Tijdens zijn tweede studieverblijf werkte hij ook samen met Guido Castelnuovo, die samen met Enriques de kern van de Italiaanse school voor algebraïsche meetkunde vormde. Al eerder had Libois in de Société mathématique de Belgique kennisgemaakt met Lucien Godeaux, de Belgische vertegenwoordiger van de projectieve meetkunde. Het contact met deze protagonisten zette de richting van Libois’ verdere onderzoek uit. Hij werkte onder meer rond birationale transformaties of “transformaties van Cremona” tussen gesuperposeerde vlakken. In zijn memoires stelde hij de vraag of er een manier bestond om het projectieve vlak te vervolledigen door de toevoeging van nieuwe punten, zodat de transformaties van Cremona echte transformaties zouden worden. Libois' aggregaatsthesis behandelde de klasse van viervoudige oppervlakken in de projectieve ruimte (classe des plan quadruples). In deze periode droeg de wiskundige ook met regelmaat artikels aan voor het wetenschapstijdschrift Mathesis. In 1937 volgde Libois zijn meester Mineur op in de leerstoel, die werd verdubbeld. Een deel van Mineurs uitgebreide lessenpakket ging naar Paul Burniat. Samen met hun collega’s Alfred Errera en Théophile Lepage gaven Burniat en Libois een internationale uitstraling aan de Brusselse school voor wiskunde.


Als hoogleraar richtte Libois’ wetenschappelijke interesse zich voornamelijk op de meetkunde van de projectieve rechte. Het traditionele axioma van de projectieve ruimte had voor een rechte geen betekenis. Libois was van mening dat de drievoudige transitiviteit van de symmetriegroep van de projectieve rechte dit probleem zou kunnen overwinnen. Hij stelde dit vraagstuk voor aan zijn “pupil”, de latere Abelprijswinnaar Jacques Tits die het uitwerkte. Wiskundige natuurkunde was een ander van Libois’ interessegebieden. Hij was van mening dat de fundamenten van de meetkunde in de fysica lagen. In 1947 richtten Libois en zijn vriend en collega Jules Géhéniau een seminarie voor wiskundige natuurkunde op. Samen met Robert Debever en Tits ontwikkelden ze hier hun hypotheses rond nuttige ruimten in de fysica (espaces utiles en physique). Libois’ wiskundige onderzoekspassie kende ook een geschiedkundige dimensie. Al van bij aanvang van zijn carrière toonde de mathematicus een grote belangstelling voor de wortels van zijn discipline. In zijn colleges en artikelen kreeg historische reflectie een voorname plaats.


Libois’ belang in de Brusselse school voor wiskunde situeerde zich echter vooral op het vlak van wiskundeonderwijs. Hij was de belangrijkste promotor van een “intuïtief” meetkundeonderwijs voor de secundaire graad.[2] Vanuit zijn marxistische achtergrond bepleitte hij om de tastbare materie als basis voor kennisverwerving te nemen. Libois toonde zich ook een vurig aanhanger van de hervormingsideeën Belgische pedagoog Ovide Decroly. Deze stelde dat observatie en spontane ontdekking de basis vormen voor de zelfontwikkeling van het kind. Ongetwijfeld speelde Lucy Fonteyne, directrice van de eerste Decrolyschool in Brussel, met wie Libois in 1936 huwde, een niet onbelangrijke rol in de ontwikkeling van zijn ideeën en projecten.

Bron:Les modèles dans l'enseignement mathématique, Brussel, 1955.

Om de intuïtieve methode te promoten organiseerde Libois tentoonstellingen waar aan de hand van draadmodellen, snedes, platen en andere objecten wiskunde tastbaar en visueel aantrekkelijk werd gemaakt. Hij lanceerde op die manier als eerste het concept van de "wiskundetentoonstelling". Vanaf 1951 organiseerde Libois elk jaar dergelijke tentoonstellingen voor zijn studenten en voor scholieren van verschillende scholen, met groot succes. In 1953 werd de Société belge des professeurs de mathématiques een vaste partner in de organisatie. De exposities vonden doorgaans plaats in een middelbare school. Ze behandelden telkens een ander thema.[3] Het waren de studenten (en scholieren?) zelf die de tentoongestelde stukken maakten met karton, hout, ijzer, plexiglas of draad. Ook leraren droegen objecten aan. De meeste weerklank vond de tentoonstelling van 1955 in Berchem die opviel door zijn overvloed. Er vielen onder meer mathematische modellen, parallellepipeda, polyhedrons, hyperbolische paraboloïden en rechte circulaire cilinders te bewonderen.[4] De tentoonstellingen werden een vaste waarde. Ze vonden tot 1971 elk jaar plaats. Libois’ concept kreeg in heel wat landen navolging. In Italië was het de pedagoog Emma Castelnuovo, dochter van Guido, die het idee introduceerde.


Daarnaast was Libois actief in het overleg rond onderwijshervorming voor het secundair onderwijs. Zo was de Brusselse wiskundige een vaste waarde in het Comité d’initiative pour une réforme de l’enseignement en Belgique (CIREB) (1945) en daarna ook in de Commission international pour l’étude et l’amélioration de l’enseignement des mathématiques (1951). In 1960 trad Libois op als voorzitter op het onderwijsseminarie van de Organisation européenne de coopération économique.


Net zoals zijn wiskundige en historische belangstelling een eenheid vormden, zo wortelden ook Libois’ pedagogische ideeën in zijn ideologische opvattingen. Als overtuigd marxist was Libois vanaf het einde van de jaren 1920 ondermeer actief binnen de Amis de l’Union soviétique en de Belgische Kommunistische Partij. Hij vormde een spilfiguur in het Brussels intellectuele milieu van progressieve denkers en communisten, maar was ook lid en medeoprichter van de plaatselijke loge (de loge Prometheus). Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de wiskundige samen met Géhéniau actief in het verzet. Na de oorlog zetelde hij van 1946 tot 1950 voor de Kommunistische Partij in de Senaat. In die hoedanigheid zat hij in 1946 de Commissie voor Openbaar Onderwijs voor. Hij verdedigde er steeds zijn persoonlijke pedagogische opvattingen als wiskundige. Voor de KP trad hij eveneens op als woordvoerder voor onderwijsaangelegenheden. Zijn politiek carrière eindigde in 1954 na onenigheden met de leiding van de KP. De Lysenkoaffaire, waarin hij een duidelijk standpunt innam ten gunste van de erfelijkheidsleer van de Russische bioloog Trofim Lysenko en tégen de meeste andere Belgische biologen waaronder Jean Brachet en Paul Brien, vormde een belangrijke oorzaak van die onenigheden.[5]


Libois werd in 1971 tot het emeritaat toegelaten. Hij was Groot-officier in de Leopoldsorde en in de Orde van Leopold II.


Bibliografie

  • Bingen, Franz en Gotovich, José, "Paul Libois", in: Nouvelle Biographie Nationale, deel 11, Brussel, 2012, p. 268-271
  • Gotovich, José, Paul Libois, un intellectuel communiste, Carcob, 2014, geraadpleegd op 19-09-2015.
  • Bruffaerts, Xavier, Paul Libois, brouillon projet d’une biographie, onuitgegeven, geraadpleegd op 18-09-2015.
  • Gotovich, José, Du rouge au tricolor. Les communistes belges de 1939 à 1944: un aspect de l'histoire de la Résistance en Belgique, Brussel, 1982, 544-545.
  • Vanpaemel, Geert en De Bock, Dirk, "Marxism and mathematics. Paul Libois and intuitive geometry in Belgium", in: Kristín Bjarnadóttir, Fulvia Furinghetti, Marta Menghini, Johan Prytz, Gert Schubring (red.), "Dig where you stand" 4: Proceedings of the fourth international conference on the History of Mathematics Education, Rome, 2017, 383-398.


Noten

  1. Bruffaerts spreekt van een aantal korte ontmoetingen met Enriques in Rome, eerder dan van een samenwerking. Bruffaerts, Paul Libois: Project d’une biographie, 1994, 8.
  2. Die “aanschouwelijke” meetkunde maakte sinds 1945 deel uit van het leercurriculum van het middelbaar onderwijs, maar enkel voor de eerstejaarsscholieren.
  3. Kwadratische oppervlakten (1951), schaduw, licht en meetkunde (1952), transformaties (1953), symmetrie (1954), de sfeer (1955).
  4. L'Enseignement des sciences, 1959; Paedagogica belgica, 7-11 (1957), 57; Mathematica et pedagogia, 3, nr. 8; Les modèles dans l'enseignement mathématique, Brussel, 1955; Vanpaemel, Geert en De Bock, Dirk, "Marxism and mathematics. Paul Libois and intuitive geometry in Belgium", in: Kristín Bjarnadóttir, Fulvia Furinghetti, Marta Menghini, Johan Prytz, Gert Schubring (red.), "Dig where you stand" 4: Proceedings of the fourth international conference on the History of Mathematics Education, Rome, 2017, 383-398..
  5. Joël Kotek en Dan Kotek, L'affaire Lyssenko, Parijs, 1986, 177-180.