Difference between revisions of "Vermoesen, Camille (1882-1925)"

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
m
Line 6: Line 6:
 
<br/>
 
<br/>
 
===Biografie===
 
===Biografie===
De brouwerszoon Camille Vermoesen liep school aan het Kleinseminarie van Hoogstraten. Omwille van het overlijden van zijn vader echter was hij verplicht om na zijn middelbare studies onmiddellijk het beheer van het familiebedrijf op zich te nemen. Op 23-jarige leeftijd schreef hij zich alsnog in aan de wetenschapsfaculteit van de [[Universiteit van Leuven]]. Vier jaar later, in 1909, studeerde hij af als doctor in de plantkunde, met een thesis over de ovulaire morfologie van de orchidee die hij in het laboratorium van [[Grégoire, Victor Marie Théodore Joseph (1870-1938) |Victor Grégoire]] had voorbereid.<ref>De thesis verscheen in [[La Cellule]], het vermaarde tijdschrift van [[Carnoy, Jean-Baptiste (1836-1899) | Jean-Baptiste Carnoy]].</ref> Omdat hij zich in de plantensystematiek wilde specialiseren, bood hij zich hetzelfde jaar als vrijwillig stagiaire in het herbarium van de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Rijksplantentuin]] aan. Zijn kandidatuur werd door [[Grégoire, Victor Marie Théodore Joseph (1870-1938) | Grégoire]] ondersteund. Plantensystematiek werd op dat moment niet aan de universiteit onderwezen en was onder jonge botanici een weinig populaire specialisatie die als saai werd bestempeld. Vermoesens stageperiode duurde echter niet lang: met de overname van Congo door de Belgische staat kwamen aantrekkelijke posten voor botanici in de kolonie vrij, en ook Vermoesen voelde zich aangesproken door belofte van het ministerie van Koloniën van vrij en innovatief onderzoek in een wetenschappelijk onontgonnen gebied. Hij gaf zich op en werd aangeworven als  mycologiste du Congo belge om ziekteverwekkende cryptogamen in Congo te onderzoeken.<ref>Via een Koninklijk besluit van 4 februari 1911.</ref>  Na een voorbereidende studiereis in Engels- en Nederlands-Indie van februari 1911 tot juni 1912, die hem onder meer naar de plantenontsmettingsstations van Ceylon bracht, meerde Vermoesen in februari  1913 op Afrikaanse continent aan, om er de ziekten van de cacaoplant, de koffieplant, de hevea en de elaeis te onderzoeken. Hij vervulde functies in Mayumbe en daarna in Eala, waar hij in 1913 tijdelijk de leiding over de [[Jardin botanique de Eala|botanische tuin]] nam. Hij ontdekte er een aantal nieuwe plantensoorten. In 1914 werd hij benoemd tot onderdirecteur van de onderzoekstations.<ref>Het is niet duidelijk over welke stations het hier gaat.</ref> Een korte ziekte maakte echter abrupt een einde aan Vermoesens verblijf in Congo. In 1915 keerde hij met vervroegd verlof naar Europa terug. In 1918 vertrok hij een tweede en laatste maal naar het Afrikaanse continent, om er in opdracht van de Belgische regering, informatie voor een handboek over houtsoorten in de streek van Mayumbe te verzamelen.  Hij deed hiervoor eerst een stage in Kew en in het Musée d'Histoire Naturelle van Parijs. Na zijn terugkeer op Belgische bodem eind 1919 werd Vermoesen door de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Rijksplantentuin]] aangeworven als conservator van de herbaria en de ermee verbonden culturen, een post die sinds 1912 vacant was. Zijn werkterrein  betrof de systematiek van de Congolese flora. Vermoesen kreeg zo  de gelegenheid om zijn eigen herbariummateriaal uit Congo te rangschikken en te bestuderen.
+
De brouwerszoon Camille Vermoesen liep school aan het Kleinseminarie van Hoogstraten. Omwille van het overlijden van zijn vader echter was hij verplicht om na zijn middelbare studies onmiddellijk het beheer van het familiebedrijf op zich te nemen. Op 23-jarige leeftijd schreef hij zich alsnog in aan de wetenschapsfaculteit van de [[Universiteit van Leuven]]. Vier jaar later, in 1909, studeerde hij af als doctor in de plantkunde, met een thesis over de ovulaire morfologie van de orchidee die hij in het laboratorium van [[Grégoire, Victor Marie Théodore Joseph (1870-1938) |Victor Grégoire]] had voorbereid.<ref>De thesis verscheen in [[La Cellule]], het vermaarde tijdschrift van [[Carnoy, Jean-Baptiste (1836-1899) | Jean-Baptiste Carnoy]].</ref> Omdat hij zich in de plantensystematiek wilde specialiseren, bood hij zich hetzelfde jaar als vrijwillig stagiaire in het herbarium van de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Rijksplantentuin]] aan. Zijn kandidatuur werd door [[Grégoire, Victor Marie Théodore Joseph (1870-1938) | Grégoire]] ondersteund. Plantensystematiek werd op dat moment niet aan de universiteit onderwezen en was onder jonge botanici een weinig populaire specialisatie die als saai werd bestempeld. Vermoesens stageperiode duurde echter niet lang: met de overname van Congo door de Belgische staat kwamen aantrekkelijke posten voor botanici in de kolonie vrij, en ook Vermoesen voelde zich aangesproken door belofte van het ministerie van Koloniën van vrij en innovatief onderzoek in een wetenschappelijk onontgonnen gebied. Hij gaf zich op en werd aangeworven als  mycologiste du Congo belge om ziekteverwekkende cryptogamen in Congo te onderzoeken.<ref>Via een Koninklijk besluit van 4 februari 1911.</ref>  Na een voorbereidende studiereis in Engels- en Nederlands-Indie van februari 1911 tot juni 1912, die hem onder meer naar de plantenontsmettingsstations van Ceylon bracht, meerde Vermoesen in februari  1913 op Afrikaanse continent aan, om er de ziekten van de cacaoplant, de koffieplant, de hevea en de elaeis te onderzoeken. Hij vervulde functies in Mayumbe en daarna in Eala, waar hij in 1913 tijdelijk de leiding over de [[Jardin botanique d'Eala|botanische tuin]] nam. Hij ontdekte er een aantal nieuwe plantensoorten. In 1914 werd hij benoemd tot onderdirecteur van de onderzoekstations.<ref>Het is niet duidelijk over welke stations het hier gaat.</ref> Een korte ziekte maakte echter abrupt een einde aan Vermoesens verblijf in Congo. In 1915 keerde hij met vervroegd verlof naar Europa terug. In 1918 vertrok hij een tweede en laatste maal naar het Afrikaanse continent, om er in opdracht van de Belgische regering, informatie voor een handboek over houtsoorten in de streek van Mayumbe te verzamelen.  Hij deed hiervoor eerst een stage in Kew en in het Musée d'Histoire Naturelle van Parijs. Na zijn terugkeer op Belgische bodem eind 1919 werd Vermoesen door de [[Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique|Rijksplantentuin]] aangeworven als conservator van de herbaria en de ermee verbonden culturen, een post die sinds 1912 vacant was. Zijn werkterrein  betrof de systematiek van de Congolese flora. Vermoesen kreeg zo  de gelegenheid om zijn eigen herbariummateriaal uit Congo te rangschikken en te bestuderen.
  
 
<br/>Vermoesen stond bij zijn collega’s bekend als een onstuimig en origineel onderzoeker, met een voorliefde voor grote projecten – waar zijn niveau van inzicht in de materie soms nog niet genoeg voor was ontwikkeld, aldus collega de [[Wildeman, Émile Auguste Joseph de (1866-1947) |Wildeman]]. In 1921 werd hij aangesteld als docent aan de [[Universiteit van Leuven]] voor de colleges plantenaardrijkskunde en plantenpaleontologie en voor het college plantensystematiek in de doctoraatsopleiding van de natuurwetenschappen als plaatsvervanger van [[Grégoire, Victor Marie Théodore Joseph (1870-1938) |Victor Grégoire]]. Hij gaf ook bijkomende lessen plantkunde in het Nederlands aan de wetenschapsstudenten van de kandidatuursjaren. Vermoesens overlijden kwam onverwacht, na enkele dagen van ziekte.  
 
<br/>Vermoesen stond bij zijn collega’s bekend als een onstuimig en origineel onderzoeker, met een voorliefde voor grote projecten – waar zijn niveau van inzicht in de materie soms nog niet genoeg voor was ontwikkeld, aldus collega de [[Wildeman, Émile Auguste Joseph de (1866-1947) |Wildeman]]. In 1921 werd hij aangesteld als docent aan de [[Universiteit van Leuven]] voor de colleges plantenaardrijkskunde en plantenpaleontologie en voor het college plantensystematiek in de doctoraatsopleiding van de natuurwetenschappen als plaatsvervanger van [[Grégoire, Victor Marie Théodore Joseph (1870-1938) |Victor Grégoire]]. Hij gaf ook bijkomende lessen plantkunde in het Nederlands aan de wetenschapsstudenten van de kandidatuursjaren. Vermoesens overlijden kwam onverwacht, na enkele dagen van ziekte.  

Revision as of 12:25, 5 April 2018

[NL]

Voluit: Frans (François) Marie Camille Vermoesen.
Plantkundige, koloniaal ambtenaar, hoogleraar en medewerker aan de Jardin botanique de Bruxelles. Geboren in Malderen op 2 augustus 1882 en gestorven in Leuven op 17 februari 1922.


Biografie

De brouwerszoon Camille Vermoesen liep school aan het Kleinseminarie van Hoogstraten. Omwille van het overlijden van zijn vader echter was hij verplicht om na zijn middelbare studies onmiddellijk het beheer van het familiebedrijf op zich te nemen. Op 23-jarige leeftijd schreef hij zich alsnog in aan de wetenschapsfaculteit van de Universiteit van Leuven. Vier jaar later, in 1909, studeerde hij af als doctor in de plantkunde, met een thesis over de ovulaire morfologie van de orchidee die hij in het laboratorium van Victor Grégoire had voorbereid.[1] Omdat hij zich in de plantensystematiek wilde specialiseren, bood hij zich hetzelfde jaar als vrijwillig stagiaire in het herbarium van de Rijksplantentuin aan. Zijn kandidatuur werd door Grégoire ondersteund. Plantensystematiek werd op dat moment niet aan de universiteit onderwezen en was onder jonge botanici een weinig populaire specialisatie die als saai werd bestempeld. Vermoesens stageperiode duurde echter niet lang: met de overname van Congo door de Belgische staat kwamen aantrekkelijke posten voor botanici in de kolonie vrij, en ook Vermoesen voelde zich aangesproken door belofte van het ministerie van Koloniën van vrij en innovatief onderzoek in een wetenschappelijk onontgonnen gebied. Hij gaf zich op en werd aangeworven als mycologiste du Congo belge om ziekteverwekkende cryptogamen in Congo te onderzoeken.[2] Na een voorbereidende studiereis in Engels- en Nederlands-Indie van februari 1911 tot juni 1912, die hem onder meer naar de plantenontsmettingsstations van Ceylon bracht, meerde Vermoesen in februari 1913 op Afrikaanse continent aan, om er de ziekten van de cacaoplant, de koffieplant, de hevea en de elaeis te onderzoeken. Hij vervulde functies in Mayumbe en daarna in Eala, waar hij in 1913 tijdelijk de leiding over de botanische tuin nam. Hij ontdekte er een aantal nieuwe plantensoorten. In 1914 werd hij benoemd tot onderdirecteur van de onderzoekstations.[3] Een korte ziekte maakte echter abrupt een einde aan Vermoesens verblijf in Congo. In 1915 keerde hij met vervroegd verlof naar Europa terug. In 1918 vertrok hij een tweede en laatste maal naar het Afrikaanse continent, om er in opdracht van de Belgische regering, informatie voor een handboek over houtsoorten in de streek van Mayumbe te verzamelen. Hij deed hiervoor eerst een stage in Kew en in het Musée d'Histoire Naturelle van Parijs. Na zijn terugkeer op Belgische bodem eind 1919 werd Vermoesen door de Rijksplantentuin aangeworven als conservator van de herbaria en de ermee verbonden culturen, een post die sinds 1912 vacant was. Zijn werkterrein betrof de systematiek van de Congolese flora. Vermoesen kreeg zo de gelegenheid om zijn eigen herbariummateriaal uit Congo te rangschikken en te bestuderen.


Vermoesen stond bij zijn collega’s bekend als een onstuimig en origineel onderzoeker, met een voorliefde voor grote projecten – waar zijn niveau van inzicht in de materie soms nog niet genoeg voor was ontwikkeld, aldus collega de Wildeman. In 1921 werd hij aangesteld als docent aan de Universiteit van Leuven voor de colleges plantenaardrijkskunde en plantenpaleontologie en voor het college plantensystematiek in de doctoraatsopleiding van de natuurwetenschappen als plaatsvervanger van Victor Grégoire. Hij gaf ook bijkomende lessen plantkunde in het Nederlands aan de wetenschapsstudenten van de kandidatuursjaren. Vermoesens overlijden kwam onverwacht, na enkele dagen van ziekte.


Een aantal plantensoorten zoals de Polyceratocarpus vermoesenii en de Commelina vermoesenii werden aan Vermoesen opgedragen.

Publicaties

Deze lijst van publicaties, door Robyns gepubliceerd in Belgische Koloniale Biografie (1951), is wellicht exhaustief:

  • "Contribution à l'étude de l'ovule, du sac embryonnaire et de la fécondation dans les Angiospermes: Neottia ovata. Orchis latifolia, O. maculata, Epipactis palustris et latifolia", in: La Cellule, 26 (1911), 115-162.
  • "La station de fumigation des plantes et des graines de Colombo (Ceylan)", in: Bulletin agricole Congo belge, 2 ( 1911), 718-722.
  • De tropische plantenziekten en hun gewicht voor den Kolonialen landbouw, Antwerpen, 1913.
  • "Rapport sur quelques maladies cryptogamiques du Cacaoyer au Mayumbe", in: Bulletin agricole Congo belge, 5 (1914), 312-322.
  • "Le Sahlbergella singularis et le chancre du Cacaoyer au Mayumbe" in : Bulletin agricole Congo belge, 5 (1914), 261-281.
  • "Contribution à l'étude de la Faune et de la Flore du Congo belge. Flore spontanée", in: Bulletin agricole Congo belge, 9 (1918), 253 en 296-318.
  • "Notes sur la maladie du « Coup de soleil » des Cacaoyers du Mayumbe", in: Bulletin agricole Congo belge, 11 (1920), 3-21.
  • "Note sur Matricaria discoidea L. », in: Tijdschrift van den Wetenschappelijke Kring, 2(1919-1920), 29-31.
  • "Enige belangrijke ziekten onzer congoleesche cultures", in: Natuurwetenschappelijk Tijdschrift, 3 (1921), 13-20, 30-34 en 79-83.
  • "Sur la vitalité des formations forestières dans le Bas et le Moyen-Congo", in Congo. 2 ( 1921), 65-77.
  • "Études critiques et systématiques sur la -Flore du Congo. I. Notes sur quelques Méliacées du Congo", in: Revue zool. afr. Suppl. botanique, 9 (1921), 37-68 en 10 (1922), 14-64.
  • "De fijnere structuur der stuifmeelkorrels en hunne systematische beteekenis bij de Angiospermen », in: Natuurwetenschappelijk Tijdschrift, 4 (1922), 1-12.
  • "Les forêts du Congo", in: Congo, (1922), 108-118, 283-291, 433-444 en 615-625.
  • Manuel des Essences forestières du Congo belg, 1923 (nagelaten werk).


Bibliografie

  • Grégoire, V., "Discours prononcé aux funérailles de F.-M.-C. Vermoesen, chargé de cours à l'Université", in: Annuaire de l’Université Catholique de Louvain, 1920-1926, CLXXXVI-CLXXXIX.
  • De Wildeman, E., “François-Marie-Camille Vermoesen”, in: Bulletin du jardin botanique de l'Etat à Bruxelles, 8 (1922-1931), 1-8.
  • Robyns, W., “Vermoesen (Frans-Marie-Camille)”, in: Belgische Koloniale Biografie, 2 (1951), kol. 952-954.


Noten

<references>
  1. De thesis verscheen in La Cellule, het vermaarde tijdschrift van Jean-Baptiste Carnoy.
  2. Via een Koninklijk besluit van 4 februari 1911.
  3. Het is niet duidelijk over welke stations het hier gaat.