Kekulé, August (1829-1896)
Scheikundige. Geboren op 7 september 1829 in Darmstadt en gestorven op 13 juli 1896 in Bonn.
Voluit: Friedrich August Kekulé von Stradonitz
August Kekulé groeide op in Duitsland en werkte er het grootste deel van zijn leven. Eén decennium van zijn leven bracht hij op Belgisch grondgebied door. Tijdens die jaren vormde hij een stuwende kracht in de ontwikkeling van de Belgische wetenschappen en het wetenschapsonderwijs. Omgekeerd was zijn Belgische verblijf Kekulés meest innovatieve onderzoeksperiode. Daarom krijgt deze Duitser een vermelding in de Bestor-databank.
Contents
Biografie
Kekulé bracht zijn jeugd door in het Duitse Darmstadt, in het Groothertogdom Hessen. In 1847 ging hij op aanraden van zijn ouders aan de universiteit van Giessen de architectenopleiding volgen. Maar al gauw raakte de kersverse student, onder invloed van professor scheikunde Justus Liebig, begeesterd door chemie. Hij heroriënteerde zich en studeerde in 1851 af als scheikundige. Zijn doctorstitel, die hij aan de universiteit van Parijs behaalde, volgde het daaropvolgende jaar. Na werd Kekulé in 1856 tot Privatdozent aan de universiteit van Heidelberg aangesteld. Twee jaar later verliet de jonge Duitser zijn vaderland, voor een benoeming tot gewoon hoogleraar aan wetenschapsfaculteit van de Universiteit van Gent, in buurland België. Hij verving er de overleden hoogleraar scheikunde Daniel Mareska.
Waarom zocht de Gentse universiteit buiten de landsgrenzen naar een opvolger voor de vrijgekomen leerstoel? Voor hoogleraar Jean-Servais Stas die voor Kekulés benoeming had geijverd, was de zaak helder: in eigen land was niemand voor het ambt geschikt. Ook niet François Donny, Mareska's medewerker die zich nochtans voor de vacante positie kandidaat had gesteld. Stas raakte hiermee een pijnlijk punt van debat. Inderdaad, de Belgische universiteiten hadden al sinds het begin van de eeuw heel wat buitenlandse hoogleraren gerekruteerd. Maar was het een zwakte van de Belgische onderwijsinstellingen dat ze er niet in slaagden degelijk personeel op te leiden, of net een sterkte, dat zij buitenlandse vorsers wisten aan te trekken?
Stas was duidelijk de eerste mening toegedaan. Nochtans speelden vanaf het midden van de negentiende eeuw ook andere motieven om, in het bijzonder, Duitse wetenschappers aan te trekken. Aan de Belgische universiteiten gold Duitsland steeds meer als een voorbeeldland. Academische wetenschappers maakten inspirerende studiereizen langs de voornaamste Duitse universiteiten. Beursstudenten werden er heengezonden op stage of voor vrijwilligerschap. Geroemd werd de Duitse Lehr- und Lernfreiheit, die een bijna onbeperkte keuzevrijheid in de selectie van de leerstof aan hoogleraren en studenten toeliet. Grote bewondering was er vooral voor de goed uitgeruste onderzoeks- en onderwijslaboratoria. Laboratoria, evenals de daarmee gepaard gaande practica, waren een nieuw fenomeen binnen de universitaire wetenschapsinfrastructuur.[1]
Aanhaken aan de Duitse cultuur, dat was wat Belgische hoogleraren wensten. En de meest rechttoe rechtaan manier om dit te verwezenlijken, was om de Duitse wetenschap naar België te halen, in de vorm van docenten die in deze nieuwe traditie opgeleid waren. Zo iemand was Kekulé zeker en vast. Hij was gevormd in de research school van meester Liebig, een van de eersten met een chemisch onderwijslaboratorium. Nadien had hij in gerenommeerde Duitse, Zwitserse en Britse laboratoria zijn opleiding vervolmaakt.[2]
Tijdens zijn eerste academiejaar kreeg Kekulé het inderdaad voor elkaar om, via bemiddeling van Stas bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, een universitair onderzoekslaboratorium voor chemie op te laten trekken. Voor zijn onderzoek kreeg Kekulé de hulp van Theodore Swarts, die tot zijn preparator werd aangesteld. Daarnaast zette Kekulé er ook een aantal studenten aan de slag, om hem bij de opzoekingen voor zijn leerboek te assisteren. Omdat zijn laboratorium hypermodern was en tot ver buiten de grenzen een van de eerste in zijn soort, trok Kekulé heel wat buitenlandse studenten en vorsers aan. Onmiddellijk na zijn benoeming kwamen Adolf von Baeyer uit Duitsland en George Carey Foster uit Engeland naar Gent. Naarmate Kekulés naambekendheid groeide volgden er nog anderen: ondermeer Wilhelm Körner, Albert Ladenburg, James Dewar, Carl Hermann Wichelhaus, Heinrich Brunck, Carl Glaser en Robert Behrend. Ook andere hoogleraren, zoals de Leuvense scheikundige Louis Henry, de Luikse scheikundigen Laurent Guillaume De Koninck en Chandelon, Joseph-Théodore-Pierre (1814-1885)[3], de bioloog Jean-Baptiste Carnoy en de bacterioloog Joseph Denys ijverden vanaf de late jaren 1860 voor laboratoria en voor de invoering van practicumlessen.[4]
In 1867 aanvaardde Kekulé een voorstel tot benoeming aan de prestigieuze universiteit van Bonn. Hij verliet België definitief. Zijn leerstoel werd overgedragen aan Swarts. In Kekulés ruime onderzoekslaboratoria aan het Chemisches Institut in Bonn kregen voortaan verschillende toekomstige Belgische hoogleraars de kans onderzoek uit te voeren. Onder meer Albert Reychler en Léon Crismer uit Brussel, Walthère Spring uit Luik, Gustave Bruylants uit Leuven, en Edouard Dubois en Maurice Delacre uit Gent maakten er een studieverblijf mee.
Kekulé was geassocieerd lid van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen en officier in de Leopoldsorde. Hij riep in 1860 het eerste Congres voor Scheikundigen in Karlsruhe bijeen.
Werken
Kekulé staat bekend als een grondlegger van de organische scheikunde. Hij heeft enkele belangrijke ontdekkingen in de scheikunde op zijn naam. In 1858 publiceerde Kekulé zijn twee theorieën over de tetravalentie of vierwaardigheid van koolstof en de mogelijkheid van koolstofatomen om verbindingen met elkaar aan te gaan. In 1865, tijdens zijn “Belgische periode” zette hij in Sur la constitution des substances aromatiques zijn visie op de structuur van benzeen uiteen. De structuur van dit scheikundig element vormde het onderwerp van een levendig debat in de wetenschapswereld. Scheikundigen uit verschillende landen, onder wie Johann Loschmidt, bogen zich over het vraag hoe die structuurverbinding van zes koolstofatomen en zes eenwaardige waterstofatomen er kon uitzien. De meesten stelden klassieke openketenstructuren voor, maar het was duidelijk dat het benzeenraadsel de grenzen van de bestaande scheikundige kennis uitdaagde. Loschmidt ontwierp hypotheses voor ‘di-alleen’ structuren – bij deze laatste kreeg die de vorm van een C=C=C-C=C=C structuur. Het is niet duidelijk in hoeverre deze “pogingen” in Kekulé achterhoofd speelden, op het moment dat hij in 1865 zijn ringstructuur naar buiten bracht. In een later relaas vertelde hij dat hij op het idee van een ring kwam door een droom over een slang die zich in de staart beet.[5] Hoewel er hierna nog meer hypothesen werden gelanceerd, werd Kekulés theorie redelijk snel door de wetenschapswereld aanvaard. Ze vormde van dan af de basis voor de scheikunde van de aromatische verbindingen en maakte Kekulés naam tot op vandaag internationaal bekend.
Na zijn aankomst in Gent wijdde Kekulé zijn vrije uren aan de redactie van een Lehrbuch der Organischen Chemie, dat in verschillende volumes verscheen. Het eerste volume werd in 1861 gepubliceerd en telde 766 bladzijden. Het handelde over de alifatische stoffen. In volume II van zijn leerboek, dat in 1866 van de pers kwam, maakte Kekulé uitvoerig van de benzeenformule gebruik.
- "Sur la constitution des substances aromatiques", in : Bulletin de la Société Chimique de Paris, 3 (1865), 98
- Lehrbuch der Organischen Chemie oder der Chemie der Kohlenstoffverbindungen, volume 1, 1861.
- Lehrbuch der Organischen Chemie, volume 2, Erlangen, 1866.
- Lehrbuch der Organischen Chemie oder der Chemie der Kohlenstoffverbindungen, volume 3, Stuttgart, 1882.
Bibliografie
- Deelstra, Hendrik, "De Scheikunde aan de universiteiten en de hogescholen", in: Robert Halleux et al. (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België, 1815-2000, vol. 1, Brussel, 2001, 163-164.
- Gunst, Petra, "Kekulé, Friedrich (1829-1896)" in: Ugentmemorie, geraadpleegd op 18 juni 2015.
- "Friedrich August Kekulé", op: website van het Museum voor de Wetenschappen Gent.
- Gillis, Jean, "Auguste Kekulé et son oeuvre, réalisée à Gand de 1858 à 1867", in: Mémoires de l’Académie Royale de Belgique, 37 (1866), nr. 1, 1-40.
- Rocke, Alan, Image and Reality: Kekulé, Kopp and the scientific imagination, Chicago, 2010.
- Rocke, Alan, "Hypothesis and experiment in Kekulé’s benzene theory", in: Annals of Science, 42 (1985), nr. 4, 355-381.
Noten
<references>- ↑ Pieter Dhondt, Un double compromis. Enjeux et débats relatifs à l’enseignement universitaire en Belgique au XIXe siècle, Gent, 2011, 186-187, 255-256 en 389-392 en Idem, "Lehr- und Lernfreiheit en Abitur. Het ‘Duitse universiteitsmodel’ in België en Schotland 1850-1890", in: Nelleke Bakker (red.), Naar Duits model. De receptie van Duitse pedagogische idealen uit de vroege negentiende eeuw (Jaarboek voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs), 2003, 90-111.
- ↑ Brock, W. (red.), Ambix: Justus Liebig (1803-1858). Essays on the 200th anniversary of his birth, 50 (2003), nr 1.
- ↑ Hun verzoek werd door de bevoegde minister afgeketst.
- ↑ Laboratoriumonderzoek en -onderricht gingen in de tweede helft van de negentiende eeuw integraal deel uitmaken van de academische cultuur. De wetten van 1876 en 1890 voerden verplichtingen tot de oprichting van laboratoria en het aanbieden van practica in het hoger onderwijs in. Tegen het begin van de jaren 1880 waren laboratoria in die mate een prestige-element in de wetenschappelijk ambities van de universiteit geworden, dat grote instituten werden opgetrokken om ze in onder te brengen. Halleux e.a. (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België, 164-165, 168 en 252-253 en Mark Derez, Jo Tollebeek en Geert Vanpaemel (red.), Album van een wetenschappelijke wereld – De Leuvense universiteit omstreeks 1900, Leuven, 2012.
- ↑ Terwijl de meeste wetenschappers Kekulé aanvaarden als bedenker van de ringstructuur, plaatste John Wotiz Loschmidt als oorspronkelijke ontdekker voorop. John Wotiz (red.), The Kekule Riddle: A Challenge for Chemists and Psychiatrists, Wenen, 1993. Over het gebruik van dromen en beelden bij chemisch onderzoek zie Alan Rocke, Image and Reality: Kekulé, Kopp and the Scientific Imagination, Chicago, 2010.