Cantraine, François-Joseph (1801-1868)

From Bestor_NL
Revision as of 14:20, 27 March 2012 by Wendy (talk | contribs)
Jump to: navigation, search

Zoöloog, geboren te Elzele op 1 december 1801 en overleden te Gent op 22 december 1868.

Biografie

Cantraine, François-Joseph (1801-1868)

François-Joseph Cantraine werd in een boerenfamilie geboren te Elzele (provincie Henegouwen) op 1 december 1801. Hij startte zijn opleiding via een privé-instructeur van de stad Aat en hij vervolgde zijn opleiding in Saint-Saveur. In 1816 studeerde hij aan de gemeenteschool van Aat.[1] Ondanks zijn intentie om priester te worden, studeerde hij maar enkele jaren aan het seminarie van Doornik. Hij ontving een beurs van de Nederlandse regering en ging zonder de financiële steun van zijn ouders wiskunde studeren aan de Universiteit van Leuven.[2] In 1823 stelde Falck aan François-Joseph Cantraine voor om zich aan te bieden voor de functie van preparator natuurlijke historie aan de universiteit. Hij trok naar Leiden om zich in te werken in zijn nieuwe functies en om de zoölogie verder te bestuderen.
Op 17 januari 1827 ondernam hij voor de regering een observatie- en studiereis over vogels. Gedurende 6 jaar trok hij door Italië, Dalmatië en de omliggende eilanden. Hij verzamelde een aantal belangrijke specimen, die aan het Museum van Leiden werden overgemaakt.[3]
In 1833 promoveerde hij tot doctor in de wetenschappen en in 1835 werd hij door de Belgische regering aangeduid om de leerstoel zoölogie en vergelijkende anatomie aan de Universiteit van Gent op zich te nemen. P.-J. van Beneden die voordien deze leerstoel bezette, werd benoemd aan de Universiteit van Leuven. [4] In 1848 droeg Cantraine de leerstoel vergelijkende anatomie over aan Charles Poelman. Cantraine legde zich volledig toe op de geologie en breidde de collecties van de universiteit verder uit.
Hij werd op 15 december 1835 corresponderend lid van de Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles en lid op 15 december 1836.[5] In 1843 stelde hij zich in Aat verkiesbaar als kandidaat volksvertegenwoordiger.[6] Eind 1845 verleende de Nederlandse koning hem de Orde van de Eikenkroon, een Luxemburgse onderscheiding, als beloning voor zijn lange trouwe dienst. In 1852 werd hij door koning Leopold I tot Ridder in de Leopoldsorde benoemd. Hij was eveneens lid van verschillende wetenschappelijke genootschappen.
In 1859 werd hij toegelaten tot het emeritaat.
Hij overleed op 22 december 1863.

Werken

Hij publiceerde verschillende rapporten en publicaties over levende en fossiele weekdieren en over vissen in de tijdschriften van de Académie royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles.
Zijn belangrijkste publicatie was de "Malacologie méditerranéenne et littorale, ou description des mollusques qui vivent dans la Méditerranée ou sur le continent de l'Italie, ainsi que des coquilles qui se trouvent dans les terrains tertiaires italiens; avec des observations sur leur anatomie, leurs mœurs, leur analogie et leur gisement" verschenen in 1840 in de Jaarboeken van de Academie.

Publicaties

Publicaties aan de Académie


Bibliografie


Notes

  1. DE KONINCK, Laurent, "Notice sur la vie et les travaux de François-Joseph Cantraine", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, vol. 35, Brussel, 1869, p. 102
  2. LAMEERE, Auguste, "Cantraine (François-Joseph)", in Biographie Nationale, vol. 29, Brussel :Établissements Émile Bruylant, 1956, kol. 416.
  3. DE KONINCK, Laurent, "Notice sur la vie et les travaux de François-Joseph Cantraine", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, vol. 35, Brussel, 1869, p. 106-113.
  4. KICKX, Jean, "François-Joseph Cantraine, Paroles prononcées sur sa tombe", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, vol. 22, Brussel, 1864, p. 156.
  5. KICKX, Jean, "François-Joseph Cantraine, Paroles prononcées sur sa tombe", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, vol. 22, Brussel, 1864, p. 154.
  6. DE KONINCK, Laurent, "Notice sur la vie et les travaux de François-Joseph Cantraine", in Annuaire de l’Académie royale de Belgique, vol. 35, Brussel, 1869, p. 117.