Jardin botanique d'Eala
Botanische tuin in toenmalig Coquilhatstad, huidig Mbandaka, opgericht in 1900.
Historiek
De botanische tuin van Eala werd opgericht via koninklijk besluit van 3 februari 1900 (Leopold II) in de regio van toenmalig Coquilhatstad, Evenaarsprovincie, aan de oever van de Rukirivier. Initiatiefnemer was de hoogleraar van de Rijkslandbouwhogeschool en raadgever van het landbouwprogramma van Congo-Vrijstaat Emile Laurent. Op Laurents advies werd in 1897 de jonge tuinbouwagronoom Louis Gentil in de functie van chef de culture naar Evenaarsprovincie gestuurd, om er prospectie voor een geschikte locatie voor een botanische tuin te doen. Gentil achtte een beboste vlakte aan de linkeroever van de Rukirivier geschikt. Tijdens een tweede expeditie - hij was ondertussen tot bosbouwkundig inspecteur gepromoveerd - maakte Gentil een verzameltocht langs botanische instellingen op de westkust van Afrika. Met een cargo van duizend driehonderd planten en honderd pakjes zaad bereikte hij ten slotte de gekozen locatie, waar hij de collectie van de nieuwe tuin opstartte. Hij doopte de plek Jardin botanique de Eala. Op het domein werden ook een modelboerderij met landbouwdieren en een proeftuin ingericht. Zo'n 350 inheemse werklieden onderhielden het domein.
Als eerste directeur van de nieuwe proeftuin werd Léon Pynaert benoemd. Hij werd al gauw opgevolgd door Marcel Laurent en daarna door F. Seret. Onder deze opeenvolgende directeurs, en met de steun van de koloniale serres van Laken en de Plantentuin van Kisantu, opgericht in dezelfde periode door de jezuïetenbroeder Justin Gillet, ontwikkelde de proeftuin van Eala zich tot het brandpunt in een netwerk voor de introductie en acclimatisatie van rendementsgewassen, zoals koffie en rubberhoudende lianen. Het wetenschappelijk onderzoek dat in de tuin werd bedreven, had met andere woorden een duidelijk nutsoogmerk - voedselwinning en economische export - overigens net zoals de meeste wetenschapsinitiatieven in de kolonie. Botanische tuinen zoals deze van Eala, maar ook deze van Gillet in Kisantu waren daarom belangrijke spelers in het kolonisatieproces. Ze maakten deel uit van een kennis- en ruilnetwerk met andere proeftuinen en botanische tuinen, zoals deze van Buitenzorg (Java), en met tuinbouwfirma’s. Vanuit de tuin vertrokken bovendien regelmatig plantenstalen naar het moederland België, waar ze werden geïnventariseerd en op hun wetenschappelijk en economische waarde onderzocht, onder meer in de Koninklijke plantentuin van Laken, het Congomuseum (in het museumlaboratorium) en in Rijksplantentuin. Deze laatste instelling genoot een bijzondere band met de Tuin van Eala. Niet alleen was Gentil in 1902 - vanop afstand - tot medewerker van de Rijksplantentuin in Brussel benoemd, waardoor de Brusselse plantentuin nu een pion in Congo bezat, maar Leopold II zelf had de Rijksplantentuin tot bevoorrechte ontvanger van Eala's plantenstalen gemaakt. Het was Emile de Wildeman die voor de taak stond om de gigantische massa binnenkomende stalen te inventariseren en bestuderen. Het tropisch botanisch onderzoek betekende een enorm prestige voor de Brusselse instelling.
Na de overname van Congo-Vrijstaat door de Belgische regering ging het bestuur van de Botanische tuin van Eala over naar de koloniale landbouwadministratie van het ministerie van Koloniën. In 1911 werd een fytopathologisch laboratorium aan de proeftuin toegevoegd. Onderzoek naar parasieten en plantenziekten stond er centraal. Tussen 1913 en 195 nam Camille Vermoesen korte tijd het directeurschap waar. Hij richtte een chemielaboratorium en een herbarium in. Rond de jaren 1920 had Victor Goossens de leiding van de proeftuin en in de jaren 1930 voerden achtereenvolgens Corbisier-Balland, Leemans (1936) en Coûteaux (1936-1938) het bewind. Vanaf 1928 kwam de administratie van de tuin in handen van de Régie des Plantations de la Colonie, die in 1933 werd omgedoopt tot Nationaal Instituut voor de Landbouwkunde in Belgisch Congo (NILCO). Vanaf dit moment werd Yangambi het brandpunt van de botanisch-wetenschappelijke bedrijvigheid, terwijl Eala de rol van reservoir van geïntroduceerde gewassen op zich nam.
Vandaag bedraagt de oppervlakte van de tuin 370 hectares. De laatste decennia was ze omwille van gebrek aan personeel in verwaarloosde toestand. In 2007 werden projecten uitgetekend om de tuin te restaureren.
Publicaties
- In 1907 publiceerde de Tuin een eerste maal een catalogus van gecultiveerde planten: Liste générale des végétaux cultivés, 1907.
- Jardin botanique d’Eala, district de l’équateur, Congo belge : liste générale des végétaux cultivés, 1911.
- Leplae, Edmond, Un voyage agricole au Congo Belge. 1 : Plantations et élevages expérimentaux de l’état, jardin botanique d’Eala, domestication de l’éléphant d’Afrique, plantations de rapport, plantations et élevages des sociétés et des missions, Londen, 1918.
- Catalogue des plantes utiles du Jardin botanique d'Eala et du Jardin d'essais, 1921.
- Goossens, V., Catalogue des plantes du jardin botanique d’Eala (Congo belge), 1924.
- Pynaert, Léon, Les stations expérimentales le Jardin botanique d'Eala: esquisse historique, resultats acquis, 1930. avenir
- Essences à bois cultivées au jardin botanique d’Eala, 1931.
- Staner, Pierre, Les aspects botaniques des environs du Jardin d’Eala, 1933.
Bibliografie
- Robyns, W., « Théodore-Auguste-Louis-François Gentil, in: Biographie Belge d’Outre-Mer, Académie Royale des Sciences d’Outre-Mer, 7 (1973), 247-250.
- Diagre, Denis, Le Jardin botanique de Bruxelles. 1826-1912. Reflet de la Belgique, enfant de l'Afrique, Brussel: Académie royale de Belgique. Editions, 2012, 195.
- Pynaert, Léon en Lebied, E., [http://www.nzenzeflowerspauwels.be/Eala_Pynaert.pdf"Le jardin d'Eala", in: Zooléo. Nouv. Sér., 37 (1957), 211-230.
- Pauwels, L., Les Jardins Botaniques d'Eala et de Kisantu (R.D. Congo, Afrique) centenaires (1900-2000).