Een talisman voor de agronomen
Landbouwkundigen, zijn dat nu eigenlijk echte wetenschappers? In het interbellum luidde het antwoord op deze vraag volmondig 'ja'. Belgische agronomische instituten maakten vanaf toen steeds meer plaats voor natuurwetenschappen in hun onderwijsprogramma's. Het was niet voor niets de glorietijd van de toegepaste biologie, een discipline waarin de natuur zich voor het eerst kneedbaar toonde, voor wie haar wetten doorgrondde. 'Deze [onderwijs]evolutie is het directe resultaat van de voortschrijdende kennis en de nieuwe behoeften van de landbouw', zo klonk het in het jubileumboek van het Landbouwinstituut van Gembloux ...[1] Maar hoe zat dat met de behoeften van de agronomen zelf?
Rebellen
|
Edmond Leplae, hoogleraar aan het l’Landbouwinstituut van Leuven. Bron : KADOC KU Leuven, Collectie Boerenbond. |
De hele situatie bezorgde de Leuvense landbouwinstituutprofessor Edmond Leplae grote kopzorgen. Leplae was bijzonder gevoelig voor de behoeften van de Belgische landbouw. Hij was niet voor niets lid van de machtige Belgische Boerenbond, de Hoge Landbouwraad én de Koninklijke Landbouwvereniging van België. Leplae was gehecht aan de oorspronkelijke missie van agronomische instellingen: 'de landbouwklasse opvoeden en onderrichten'[7], om de toekomstige boeren, de zonen van landeigenaren in staat te stellen het beheer van hun eigen boerderijen te verbeteren. Daarvoor moesten de landbouwopleidingen kort zijn, gemakkelijk toegankelijk zijn voor laagopgeleide jongeren, en rechtstreeks nuttig en praktisch zijn. Vakken als economie, sociologie, gebruik van elektriciteit of tractoren waren dat. Biologische wetenschappen waren dat niet.
In Leplaes ogen verstootte de hervorming van agronomische studies de boeren ten voordele van de zonen van rijke stadsbewoners, die waren bestemd voor banen in administratie, voortgezet onderwijs en onderzoek. Erger nog: de te wetenschappelijke studies zouden de leerlingen 'de smaak van het plattelandsleven' doen verliezen, Cite error: Closing </ref>
missing for <ref>
tag
Maar zelfs als ze minder radicaal waren dan Leplae, waren sommige landbouwkundigen het gedeeltelijk eens met dit discours, waarbij ze de nadruk legden op de technische in plaats van de wetenschappelijke aspecten van training. De Academische Raad van de Landbouwhoogeschool Gent pleitte in het bijzonder tevergeefs bij de minister voor een terugkeer naar de praktijk en studies in vier jaar, zelfs voor de prijs van gelijkwaardigheid met universitaire diploma's. De lange, vruchteloze onderhandelingen rond de hervorming en het ontbreken van een overkoepelende organisatie van Belgische agronomen getuigt van deze interne verdeeldheid binnen het beroep.
Daarnaast wijst Leplae op een ander gevolg van het vergroten van de selectiviteit en het wetenschappelijk karakter van landbouwkundige studies: het gevecht tot de dood op de arbeidsmarkt. In de context van de grote werkloosheid van intellectuelen in de jaren 1930, hadden afgestudeerde agronomen de grootste moeite om een baan te vinden. Alleen al de landbouwingenieurs waren goed voor 7% van de universitair afgestudeerde werkzoekenden in de volkstelling van 1937. [8] Van alle hogere opleidingen bracht de landbouwopleidign de meeste intellectuele werklozen voort, nog meer dan de faculteiten van filosofie en letteren. De alumniverenigingen van Leuven en Gent richtten arbeidskantoren op. ( Gembloux bezat er al een sinds 1894). De Gembloerse alumnivereniging organiseerde zelfs op 28 januari 1939 een gala ten behoeve van haar leden die in financiële ellende verzeild waren geraakt.
Algemene meeting van het Verbond der ingenieurs en licenciaten van de Landbouwhoogeschool van den Staat te Gent, zomer 1934. Source : De Ingenieur Agronoom, v. 2, n°3, Zomer 1934, p. 6. |
Voor verenigingen van agrarische ingenieurs bestond er geen twijfel over dat hun inferieur, want niet-universitair erkend, diploma de deuren van de arbeidsmarkt voor hen gesloten hield. Het speelde in hun nadeel, niet alleen voor de postjes in de overheidsadministratie, maar ook in de nationale en internationale landbouwindustrie (de suikernijverheid, distilleerderij en brouwerij, zuivel, chemische meststoffen, insecticiden, de bouw van landbouwmachines, ...) die op dat moment in volle bloei waren. In 1937 waren slechts 11,8% van de landbouwkundigen actief in de landbouw, visserij of het onderhoud van particuliere bossen. Maar liefst 13,9% was in dienst van de overheid en 28,8% waren aan het werk in de industrie. [9] Landbouwingenieurs hadden af te rekenen met concurrentie op twee flanken. Ten eerste kregen ze schoppen van bovenaf, van doctores van de wetenschapsfaculteiten en burgerlijke ingenieurswetenschappen, "van wie de diploma's een morele superioritiet genieten ten opzichte van de onze - terecht of onterecht, "schreef de Leuvense agronoom Pierre Mertens. [10] De burgerlijke ingenieurs die de universiteiten afleverden, waren gewapend met een solide vijfjarige vorming in zuivere wetenschappen en bovendien verenigd in een invloedrijke beroepsvereniging, het Verbond van Belgische Verenigingen van Ingenieurs (FABI). Deze universitaire ingenieurs beschouwden de agronomen zo'n beetje als boeren die hadden leren rekenen. Ze ijverden er dan ook zonder aflatende inspanning voor om hun titels en privileges te beschermen. zag een aantal landbouwkundigen als boeren die had moeten gaan vertrouwen en voortdurend onder druk te zetten op de regering om de privileges van hun titels te beschermen. Aan de andere flank moesten de agronomonen zich verweren tegen de druk van onderen: "technische ingenieurs" en afgestudeerden van het middelbaar technisch landbouwonderwijs en post-secundair. Ook zij verdedigden verbeten hun voorrechten (prioriteit bij de aanwerving in de publieke administratie, recht om bijkomende examens voor lesgever in het middelbaar landbouwonderwijs over te slaan, etc).
Met andere woorden, de bezorgdheid voor het "prestige" van de graad was alomtegenwoordig. De verwetenschappelijking van het curriculum was synoniem voor meer en betere banen. Om dezelfde reden weigerden de opeenvolgende commissies de introductie van een doctoraat in de agronomie, uit vrees voor dat hieruit een categorie afgestudeerden zou ontstaan die superieur was aan die van de landbouwingenieurs, en die hen op de arbeidsmarkt zou beconcurreren, dit tot grote ergernis van de hoofdpromoter van het doctoraat in de agronomische wetenschappen, Émile Marchal. De achteruitgang van de studentenpopulatie was opzettelijk en was bedoeld om "een kwaliteitselite van te creëren.".[11]
Epiloog
Aangezien de hervorming nog steeds geen consensus bewerkt had, hervatte de beperkte commissie haar werk in 1936. Uiteindelijk mondde dit in 1937 uit in een compromis tussen de instituten om de opleiding te verlengen tot 5 jaar. De Verenigingen gingen over tot het smeden van een coalitie, genaamd, ‘Comité Permanent d’Entente des Associations Belges d’Ingénieurs-Agronomes’, die het Parlement eiste om hun titel gelijk te maken aan die van de universitaire ingenieurs . De hervorming van 1934 was een belangrijk punt in hun betoog. De nieuwe Minister van Openbaar Onderwijs , Jules Duesberg, zelf de pro-rector van de Universiteit van Luik, deponeerde uiteindelijk op 13 december 1939 een wetsvoorstel om het agronomische diploma academische waardigheid toe te kennen. De ontbinding van de Kamer en de daaropvolgende Oorlog verhinderden echter de goedkeuring van dit belangrijke wetsvoorstel.
Jules Duesberg, Minister van Openbaar Onderwijs in 1939. Bron : Jules Duesberg, photographie, s.d., Musée Wittert ULiège, inv. 22238.] |
Pas in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog werden de eisen van de agronomen eindelijk ingewilligd. Het regentsbesluit van 27 juni 1947 bepaalde voortaan dat de wettelijke graad van agronoom bereikt werd na twee kandidatuursjaren en drie jaar ingenieursstudies. Het universitair statuut was daarmee eindelijk bereikt. In 1940 werd Leuven en doctoraatsopleiding gelanceerd. Die opleiding werd in 1949 door het ministerie van Onderwijs veralgemeend voor alle staatsinstellingen (Decreet van 17 december 1949). Het licentiaat in landbouwwetenschappen, dat in 1937 was omgevormd tot een 'graduaat' (een graad zonder echter beroepswaarde) werd geruisloos geschrapt door het regentsbesluit van 30 september 1948, op voorstel van Gembloux. Daartegenover stond dat het aantal landbouwerszonen in de studentenpopulatie bleef dalen. Edmond Leplae, die in 1941 stierf, kreeg niet de troost te mogen meemaken dat de rijksinstellingen van Izel, Hoei, Ath, vilvoorde en Waremme een een graad van technisch ingenieur voor koloniale landbouw in het leven riepen.
Bronnen
Monografieën
- Institut agricole de l'Etat à Gembloux. Historique, organisation, enseignement, annexes, Brussel, 1901.
- Association des Ingénieurs sortis de l’Institut agronomique de l’État à Gembloux, Compte-rendu de la Journée des Ingénieurs agronomes de Gembloux organisée le 23 août 1930 à Liége, à l’occasion du XLe Anniversaire de la Fondation de l’Association, Brussel, 1930.
- Leplae, E., La menace de dépopulation des Instituts Supérieurs Agronomiques belges par le Programme d’étude de 1934, Leuven, 1937.
- Leplae, E., Projet d’un nouveau Programme d’études pour les Instituts Supérieurs Agronomiques belges, Leuven, 1937.
- Istace, A., Le grave problème des études agronomiques d’après l’interprétation des statistiques des diplômés de l’enseignement supérieur en Belgique, Gembloux, , [1946] (Extrait des Annales de Gembloux, 2de trimestertre 1946).
- Ragondet, G., Le cinquantième anniversaire de la fondation des Annales de Gembloux, Gembloux, , [1947] (Extrait des Annales de Gembloux, 2e Trimestre 1947).
- Fêtes commémoratives du Centenaire de l’Institut agronomique de l’État à Gembloux – Juillet 1960, placées sous le Haut Patronage de Sa Majesté Le Roi, Gembloux, 1961.
- Vandamme, E., Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen. Jubileumboek (1920-1995), Gent, 1995.
Tijdschriften
- Agricultura, 1928-1939.
- Annales de Gembloux, 1928-1939.
- Bulletijn van het Verbond der ingenieurs en licenciaten van de Landbouwhoogeschool van den Staat te Gent, 1929-1932.
- Bulletin de l’Institut Agronomique et des Stations de Recherches de Gembloux, v. 1, nr., februari, 1932.
- Académie Royale de Belgique, Bulletins de la Classe des Sciences, 1922, 1931.
- De Ingenieur-Agronoom, 1933-1940.
Literatuur
- Woestenborghs, B., Hermans, R., Segers, Y., In het spoor van Demeter. Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen K.U.Leuven (1878-2003), Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2005.
- Lagast, N., "Histoire succincte de l’enseignement supérieur en agronomie en Belgique francophone. 150 ans en 2010", in: L’Ing. 13. Bulletin trimestriel de l’UFIIB, 28, Jan-feb-maart 2010.
Lagast, N., Vijfhonderd jaar geschiedenis van de ingenieur, Van 1500 tot 2010, Antwerpen, 2011.
- ↑ Lecrenier, « Discours prononcé par M. le Recteur Decrenier » in Fêtes commémoratives du Centenaire de l’Institut agronomique de l’État à Gembloux – Juillet 1960, placées sous le Haut Patronage de Sa Majesté Le Roi, Gembloux, 1961.
- ↑ Op dat moment waren deze instituten volledig onafhankelijk van de universiteiten waaraan zij vandaag zijn gehecht.
- ↑ Marchal, É., "L’Enseignement supérieur agronomique dans le cycle des hautes études in: Académie Royale de Belgique. Bulletins de la Classe des Sciences, 1921, 5de serie, d. VII, Brussel, 1922, 803.
- ↑ Monseigneur Ladeuze, Recteur Magnifique, "Discours", in: Agricultura", 1878-1929 : Numéro Jubilaire des Fêtes du Cinquantenaire de l'Institut Agronomique. Jubelnummer der Half-Eeuwfeesten van het Landbouwinstituut, 1929.
- ↑ Ferrand, M., « À propos de l’Enseignement Supérieur Agronomique. Courte réponse à M. le Professeur Leplae », in: Annales de Gembloux, 43 (1937), nr. 12 (dcember), 412.
- ↑ Woestenborghs, B., Hermans, R., Segers, Y., In het spoor van Demeter. Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen K.U.Leuven (1878-2003), Leuven, 2005, 96.
- ↑ Leplae, E., La menace de dépopulation des Instituts Supérieurs Agronomiques belges par le Programme d’étude de 1934, Louvain, Fr. Ceuterick, 1937, p. 12, p. 26.
- ↑ « Statistiques universitaires (recensement 1937) » in Annales de Gembloux, 44e année, n°12, Décembre 1938, p. 434.
- ↑ Idem , 435.
- ↑ Mertens, A., « L’enseignement supérieur agricole », in Agricultura, 33 (1931), 4, (december), 166.
- ↑ Ferrand, M., « À propos de l’Enseignement Supérieur Agronomique. Courte réponse à M. le Professeur Leplae », in Annales de Gembloux, 43 (1937), 12 (december), 413.