Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Leuven

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search


1993- Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen
1965-1993 Faculteit der Landbouwwetenschappen
1883-1965 Institut Agronomique
1878-1883 Ecole Supérieure d’Agriculture


Historiek

De landbouwschool van de Universiteit van Leuven opende zijn deuren in oktober 1878. De oprichting van de instelling moet in de groeiende tegenstellingen tussen liberalen en katholieken worden gekaderd. Dat het liberaalgezinde Rijkslandbouwinstituut van Gembloux[1] jaarlijks een paar tientallen afgestudeerden afleverde, die op het platteland ‘les malheureuses doctrines du matérialisme et de l’athéisme’, verspreidden, was al lange tijd een doorn in het oog van heel wat katholieke prominenten.[2] De toenemende aantrekkingskracht van de fabriekssteden en mijnen in Wallonië en Noord-Frankrijk op keuterboeren en landarbeiders baarde de katholieken in dat kader des te meer zorgen. Met de oprichting van een eigen landbouwschool wilde de katholieke lobby weerwerk bieden. In de aanvangsjaren was de landbouwschool geen echt ‘instituut’. Het was niet zelfstandig, maar min of meer een onderdeel van de Faculteit Wetenschappen. De studenten dienden zich voor de meeste vakken bij de colleges van de Wetenschapsfaculteit aan te sluiten. In vergelijking met het lessenpakket van Gembloux bood de Leuvense tegenhanger daardoor zeer theoretisch onderricht. De precaire financiële situatie van de school maakte het aanvankelijk niet mogelijk om een zelfstandig lessenpakket op te stellen en om, naast Alphonse Proost, Jules Cartuyvels en Alphonse De Marbaix, nog andere docenten te onderhouden. Ook de studentenaantallen waren in deze eerste jaren erg laag. Niet iedereen was immers van het nut van een wetenschapsdiploma in de landbouwsector overtuigd.


Dit en het zeer technische en toepassingsgerichte karakter van de discipline landbouwkunde maakte dat het Leuvens Landbouwinstituut maar moeilijk een comfortabel evenwicht tussen theoretisch onderwijs en praktischgeoriënteerd onderricht vond. Meer ruimte voor doe-onderricht kwam er na 1883 met de invoering van stages en eindwerken rond landbouwkundige thema’s, en de inrichting van proefvelden. Daarnaast werden ook de eerste stappen in de richting van experimenteel wetenschappelijk onderzoek gemaakt, met de inrichting van laboratoria. Op aanmoediging van onder meer docent Edmond Leplae werden ook inspanningen gedaan om het wetenschappelijk niveau van de opleiding te verhogen. In 1892 werd het instituut ook officieel aan de Wetenschapsfaculteit verbonden. Bij het oorspronkelijke leerplan kwam in 1895, onder impuls van Alphonse Proost een facultatief – en vanaf 1902 verplicht – vierde studiejaar, waardoor specialisatie in de bosbouw, de agronomie, de landbouwscheikunde of de koloniale landbouw mogelijk werd. Het academisch karakter van de school werd erdoor verhoogd. Anderzijds, zo meenden sommigen, was het niveau voor een aantal studenten voor wie de school in oorsprong net was opgericht, te hoog geworden. De band met praktijkgerichte landbouw en met de landbouwbevolking werd steeds enger. Daarom werd naast de graad van landbouwkundig ingenieur in 1908 een tweejarige licentie in de toegepaste landbouwkundige wetenschappen ingevoerd. Vanaf 1934 werden de afgeleverde diploma's als volwaardige universitaire getuigschriften erkend en in 1949 werden ze wettelijk. De landbouwingenieursstudie was ondertussen tot een vijfjarige opleidinguitgebreid, met twee diplomarichtingen, Landbouwkundig Ingenieur en Ingenieur voor de Scheikunde en de Landbouwindustrieën. Om het zuiver wetenschappelijk onderzoek bij de afgestudeerden aan te moedigen, werd in 1939 de wetenschappelijke graad van doctor in de landbouwwetenschappen ingesteld, zonder dat deze evenwel een academische status had.


Het instituut kende ook een aantal uitbreidingen. In 1883 kreeg de landbouwschool een eigen gebouw. Vier jaar later werd in het gebouw ernaast een brouwerijschool onder leiding van ingenieur Jules Vuylsteke opgericht. Vanaf 1908 volgden de studenten van het landbouwinstituut de lessen zoötechnie aan de overzijde van de straat, in het nieuwe Instituut voor Huisdierkunde van professor Leopold Frateur. Deze instelling was in principe onafhankelijk, maar de facto was de samenwerking met het landbouwinstituut groot. Vanaf 1913 werden de vakken geleidelijk aan in Nederlands- en Franstalige lessen ontdubbeld, wat een verhoging van het professorenkorps met zich meebracht. Tussen de Nederlandstalige afdeling, vertegenwoordigd door Frateur en de in 1919 opgerichte Rijkslandbouwschool van Gent onder leiding van Cyriel Van Damme ontstond een vriendschappelijke samenwerking. Op het einde van de jaren 1930 verhuisde het landbouwinstituut uit zijn krappe vertrekken in de Minderbroedersstraat naar een speciaal daartoe gebouwd instituut in het Arenbergpark. Rond dezelfde tijd werden aan het instituut ook een aantal externe onderzoekscentra aangehaakt, vaak in samenwerking met de Boerenbond[3]: onder meer een Zoötechnisch Centrum met hoeve in Lovenjoel onder leiding van Arthur Molhant, een Station voor Zaadonderzoek en een Station voor Plantenveredeling in Heverlee, onder leiding van Amaat Dumon. In 1934 kreeg het landbouwinstituut, met de wet op de aangenomen scholen, voor het eerst een directeur, Victorien Antoine.


Na de Tweede Wereldoorlog zocht het Landbouwinstituut opnieuw uitdrukkelijk aansluiting bij de universiteit. In 1949 kreeg het doctoraat een academische status. Dit was de start van een meer fundamentele aanpak van de landbouwwetenschappen. In 1965 werd het Landbouwinstituut tot autonome Faculteit der Landbouwwetenschappen omgevormd. Het aantal afstudeerspecialistaties werd van vijf naar vijftien verhoogd. Vanaf 1966 konden de ingenieurs van de Faculteit der Landbouwwetenschappen het predikaat ir. gebruiken. De politieke beslissing in 1968 om de unitaire Leuvense Universiteit in twee autonome universiteiten te splitsen had tot gevolg dat tijdens de periode 1970-1972 de Faculté des Sciences Agronomiques van de U.C.Louvain verhuisde naar Louvain-la-Neuve. Dit had het vertrek uit Heverlee tot gevolg van een groot aantal professoren en andere personeelsleden. In 1991 werd de titel ‘bio-ingenieur’ ingevoerd en twee jaar later volgde een naamsverandering van de faculteit naar 'Faculteit Landbouwkundige en Toegepaste Biologische Wetenschappen'. In de jaren daarna kwam de nadruk steeds meer op biotechnologie, samenwerking met ontwikkelingslanden, milieuzorg, evenwichtige voeding en de kwaliteit van levensmiddelen te liggen. Dit zijn tot op vandaag de hoofdthema’s van de faculteit.

Prominente medewerkers

Eerste generatie professoren

Bekende professoren uit latere generaties

Voor de periode na Wereldoorlog II waren bekende professoren in het Landbouwinstituut:

Voorzitters, directeurs en decanen


Bibliografie


Noten

  1. Het Rijkslandbouwinstituut was onder liberaal bewind tot stand gekomen opgericht. Minister Charles Rogier had liberaalgezinde professoren benoemd.
  2. Het zijn de woorden van de Leuvense rector Alexandre Namèche in 1874, geciteerd in *Van Molle, L., Katholieken en Landbouw. Landbouwpolitiek in België 1884-1914, Leuven, 63-69 en 100.
  3. Het landbouwinstituut onderhield al van bij aanvang goede banden met de Boerenbond, dat haar lokalen in dezelfde straat had.