Institut de Chimie - Universiteit Luik
Onderzoeks- en onderwijsinstelling voor chemie aan de Universiteit van Luik, gecreëerd in 1885. Maakt deel uit van de Instituts Trasenster.
Oprichting
In de jaren 1860-1870 vonden experiment en practica ingang aan de wetenschapsfaculteiten van de Belgische universiteiten. Lichtend voorbeeld was Duitsland, waar het experimentalistisch model, weg van ex cathedra onderwijs, al eerder was doorgebroken. Belgische hoogleraren richtten op eigen initiatief laboratoria voor onderwijs en onderzoek in. Meestal kregen ze hiervoor echter slechts bescheiden, slecht uitgeruste achterkamers of benepen ruimten ter beschikking, of ontvingen ze studenten noodgedwongen in hun huislaboratorium.
In het laatste kwart van de negentiende eeuw werd het ook de beleidsmakers duidelijk dat deze schamele wetenschapsinfrastructuur niet meer voldeed. Onder stimulans van eerste minister Walthère Frère-Orban kwam de overheid in 1879 over de brug met een broodnodige injectie voor haar beide rijksuniversiteiten Gent en Luik. De Universiteit van Luik ving een flink deel van de koek: bijna 3 miljoen van de in totaal 4,5 miljoen frank subsidies. Dit was deels te danken aan de tussenkomst van de liberaalgezinde rector Louis Trasenster. Daarmee brak de bouwperiode van imposante wetenschapspaleizen aan. Deze bevestigden en ondersteunden het toegenomen prestige van de natuurwetenschappelijke disciplines in het laatste kwart van de eeuw.
Op aanmoediging van chemiehoogleraar en voornaamste initiatiefnemer Walthère Spring koos het Luikse universiteitsbestuur voor een ambitieus infrastructuurplan met, naar Duits voorbeeld, aparte gebouwen voor de verschillende afdelingen van de universiteit. Een geschikte site vinden was echter geen sinecure. Aanvankelijk was het de bedoeling om alle te bouwen instituten, inclusief dat van chemie, in de Botanische Tuin onder te brengen. Buurtbewoners, die vreesden voor giftige dampen van de laboratoria, staken daar echter een stokje voor. Hierna kwamen allerlei andere opties op tafel. Initiatiefnemer Spring werd door lokale makelaars met voorstellen belaagd. Zelf was de hoogleraar een grote voorstander van de site van Prés-Saint-Denis, een ietwat afgelegen terrein van zo’n twaalf hectare, dat hem voor een schappelijke prijs was beloofd. Groot was dan ook Springs ongenoegen toen het stadsbestuur en de universiteit besloten om de dure, meer centraal gelegen site van de Hospice des Incurables aan te kopen. Spring schermde nog met zijn minutieuze studie van Duitse chemische laboratoria – deze lagen om veiligheidsredenen steevast buiten de stadskern, in een apart gebouw. Helaas maakten zijn argumenten geen indruk.
Omdat Spring koppig voet bij stuk bleef houden, raakte hij al snel in onmin met het bestuur en zijn collega’s. Deze laatsten hadden oude ergernissen: zij vonden dat Spring in zijn bouwplannen voor Prés-Saint-Denis zichzelf en zijn discipline sterk bevoordeelde. Met zijn norse halsstarrigheid belandde Spring automatisch in het kamp van de critici van de peperdure bouwplannen van de universiteit. Dat waren hoofdzakelijk de katholieke pers en politici van de katholieke oppositie. Of de onenigheid tussen de chemiehoogleraar en het bestuur de oorzaak was, is niet duidelijk. Maar Springs instituut zakte naar de laagste plaats op de bouwagenda. Bovendien werd het als enige (deels) ondergebracht in het oude universiteitscomplex, aan de rue de l’Université, nota bene in het centrum van de stad. Omdat deze site beperkt was in ruimte, moesten de verschillende takken van de chemiediscipline in verschillende panden worden ondergebracht, wat een vlotte werking niet bevorderde. Spring had dus zijn slag verloren. Volgens auteur A. Collignon werd hij bitter, sloot hij zich op in zijn laboratorium, betrok hij niemand meer bij zijn onderzoek en maakte hij zijn studenten het leven zuur.
Uitzicht
In 1885 startten dus de inrichtingswerken van het Institut de Chimie aan de rue de l’Université. Het gebouw, opgetrokken in neoclassicistische stijl, kon in 1892 in gebruik worden genomen. Het was bestemd voor de secties industriële chemie en analytische chemie. Hoewel het bekend stond als Institut de Chimie, waren op de bovenverdiepingen andere diensten gevestigd. Auteur Charles Comhaire stelt dat de hoogleraren geen zeggenschap kregen over het uitzicht en de inrichting van het gebouw. Het Instituut was onderverdeeld in twee secties, elk met eigen laboratoria, preparatiezalen, weegschalenschalen en evaporatiezalen. Hoogleraar analytische chemie Laurent-Guillaume De Koninck en hoogleraar industriële chemie Goret deelden voor hun lessen het grote auditorium dat in de sectie van analytische chemie was ondergebracht.
Rond dezelfde tijd startte ook de bouw van enkele vleugels en bijgebouwen langs de quai de l’Université, om er de algemene chemie in onder te brengen. Hier konden Spring en zijn collega’s wel een inbreng doen. Spring tekende eigenhandig de bouwplannen. Om de autonomie van de afdeling voor algemene chemie te behouden – wellicht uit veiligheidsoverwegingen - zag hij zich genoodzaakt om de connectie met het oude hoofdgebouw te doorbreken. De tak van de algemene chemie trok in 1890 in in haar nieuwe vertrekken. Dit gebouw was zoals Spring zijn Institut de Chimie gewenst had. Omwille van brand- en explosiegevaar telde het slecht één etage. Er waren ook drie achtergebouwen, waarvan er twee raakten aan het gebouw in de rue de l’Université. Binnenin trof men een praktische en eenvoudige inrichting, met een lange middengang waarop aan weerszijden lokalen uitgaven. Aan de ene zijde waren er vijf kleine laboratoria voor bijzonder onderzoek, een laboratorium voor chemische handelingen, een weegschalenzaal, een klein auditorium voor doctoraatsstudenten met vijftig plaatsen, een gespecialiseerde bibliotheek en een salon de lecture. Aan de andere zijde van de gang vond men een groot auditorium voor 250 studenten, met aansluitend een preparatiezaal, een collectiekamer voor chemische reagentia en een instrumentenkabinet. De achtergebouwen herbergden nog enkele laboratoria voor studenten en doctorandi. Alle laboratoria waren aangesloten op het gesofisticeerde mechanisch verluchtingssysteem in de kelder, dat per uur vierduizend kubieke meter vervuilde lucht uit het gebouw wegpompte. Achter het derde bijgebouw bevond zich een open ruimte, zonder dak maar met luifel, die was ingericht als evaporatiezaal.
Verder verloop
In 1968 verhuisden de activiteiten van de chemie-afdeling, als een van de eersten, naar de nieuwe campus Sart-Tilman. Vandaag herbergt het gebouw aan de kade het Faculteit van letteren en filosofie.
Locatie
De gebouwen van het voormalige Institut de Chimie bevinden zich aan de rue de l’Université en de quai de l’Université.
Bibliografie
- Comhaire, Charles, Université de Liège. Esquisse historique sur les bâtiments universitaires, Luik, 1892.
- Université de Liége. Inauguration solennelle des instituts universitaires le 24 novembre 1883, Luik, 1883.
- Le mouvement scientifique en Belgique 1830-1905, volume 1, Luik, 1907.
- Collignon, A., "A l’origine des grands Instituts universitaires liégeois: le vieux “Quartier de Bêche”", in: Revue médicale de Liège, 41 (1986), 755-775.
- Claude, Jacqueline, Doppagne, Philippe, Duquenne-Herla, Kathleen (e.a.), Liber memorialis 1967-1992, Université de Liège, Luik, 1993.
- Hamoir, G., Frère-Orban (1812-1896) et l’Université de Liège? Club Universitaire Réforme et Liberté, Luik, 1996.
- Afbeeldingen van het gebouw waarin het Institut de Chimie huisde, zoals het er vandaag uitziet, op Wikimedia Commons, geraadpleegd op 5/10/2017.