Wetenschap aan de Von Bissinguniversiteit

From Bestor_NL
Revision as of 13:25, 31 May 2018 by Bestor (talk | contribs) (Created page with "<div style="text-align:right;"><font color="2F4F4F">''| Naar de Verhalengalerij''</font></div> <div style="text-align:right;">[ FR]</div> __...")
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to: navigation, search
[ FR]
Bertha De Vriese op het Anatomisch Congres te Jena, 1904. Beeldbank Ugent


Op 24 oktober 1916 verklaarde generaal Von Bissing de Vlaamsche Hoogeschool voor geopend. Met dit staaltje Flamenpolitik kwam de Duitse bezetter tegemoet aan een oude Vlaamse eis. De inwilliging ervan bracht een pijnlijke scheuring teweeg, in flamingantische rangen en ook in het professorenkorps. Terwijl de activisten juichten, keerde het overgrote deel van de oude garde de ‘université flamboche’ de rug toe.[1] Von Bissing diende zijn docenten dus elders te zoeken. Het professorenkorps van de nieuwe universiteit werd dan ook een bont allegaartje, met meer dan één vreemde eend. Voor de kersverse wetenschapshoogleraren diende zich echter een gouden kans aan. Ze konden hun ideeën voor een nieuw en moderner soort wetenschapsonderwijs de vrije loop laten…



xxx. Bron: xxx
Onbekwamen en onwilligen


Nadat de Gentse professoren in 1914 op vraag van de Belgische regering de deuren van de universiteit gesloten hadden, kondigde gouverneur-generaal Von Bissing op 30 december 1915 de heropening van de Gentse universiteit als Nederlandstalig instituut aan. De bezetter vatte ook een verkenningsronde bij de nog overblijvende Gentse hoogleraren aan. Gepolst werd naar hun bereidheid om de lessen te hervatten en naar de mogelijkheid om in het Nederlands te doceren.


Ook twintig docenten van de wetenschapsfaculteit kregen een rondvraagbrief onder ogen. Hun reacties waren afwijzend, maar opvallend voorzichtig. Sommigen van hen, zoals Boulvin, manoeuvreerden rond de hete brij met de mededeling dat zij niet in staat waren om in het Nederlands te doceren. Keelhoff, die wel Nederlands sprak, argumenteerde dat zijn onderwijs zo theoretisch was dat hij zijn studies quasi opnieuw zou moeten doen om zijn ideeën naar behoren uit te drukken. De eveneens Nederlandssprekende Schoentjes antwoordde dat hij te oud was om zijn lessen om te gooien. Anderen rechtten hun schouders en verwezen naast hun beperkingen ook naar hun geweten, hun eed van trouw en de Belgische wet.[2] Enkel De Bruyne verklaarde zich, naar het voorbeeld van de gevangengenomen Pirenne en Frédéricq ‘bekwaam maar niet bereid’. Slechts één wetenschapshoogleraar, Ernest Haerens zegde zijn medewerking toe.Cite error: Closing </ref> missing for <ref> tag Ten slotte verklaarde ook Hendrik Enno Boeke, een Nederlander die als gewoon hoogleraar een leerstoel aan de Universiteit Frankfurt am Main bezette, zich bereid om tijdelijk de lessen geografie en aardkunde op zich te nemen. File:Haerens. De waardigheidsbekleders der hoogeschool https://lib.ugent.be/viewer/archive.ugent.be:19F989B4-1704-11E2-A8D9-5A520D0ED9C1


‘Incompetent en incapabel!’


Tegenstanders van de Vlaamse universiteit hadden weinig goeds over deze nieuwe docentenkliek te zeggen. ‘Des incompetents ou des incapables’, zo omschreef de pers hen.[3] Van de Duitsers, met hun uitstekende wetenschapsinstellingen had men niet dergelijk organisatorisch amateurisme verwacht, klonk het na de capitulatie meesmuilend. Sommigen kwamen maar liefst vers van de schoolbanken, zoals Valeton, die bijgevolg nul onderwijservaring op het rekwest had. Schabouwelijk vonden critici het geval &van de 23-jarige Minnaert, die omwille van de oorlogsperikelen nog student was op het moment dat de Studiecommissie hem tot docent aanstelde. Mogelijks had de commissie, die gevoelig was voor dergelijke kritieken, Minnaert in versnelde procedure het diploma verleend. Zijn curriculum vermeldt 24 juni 1915 af afstudeerdatum, moment waarop de universiteit al één jaar gesloten was.


Anderen hadden dan weer niet het vereiste diploma. Zo werd in het tweede academiejaar hulp gezocht en gevonden bij Richard Kortmulder. Hij had geen wetenschapsdiploma, maar had aan de faculteit van Letteren en Wijsbegeerte gestudeerd. Dat hij leraar rekenkunde en natuurwetenschappen aan de zeevaartschool van Rotterdam was, was niettemin overtuigend genoeg om hem voor de hogere wiskundevakken van de doctoraatsopleiding in te schakelen. Emiel Witsenburg, de leraar scheikunde die in het derde jaar het professorenkorps van de wetenschapsfaculteit vervoegde, had zelfs geen doctorstitel. Hij werd wel in één ruk tot gewoon hoogleraar benoemd, bovendien als bestbetaalde van de groep gewoon hoogleraren. Daarmee wipte hij moeiteloos over zijn jongere, gediplomeerde collega’s heen. De Duitse bezetter nam immers naast merites, ook reputatie, leeftijd en in sommige gevallen persoonlijke eisen van de kandidaat in acht bij het verlenen van titel en salaris.Cite error: Closing </ref> missing for <ref> tag In de kandidatuursopleiding natuurwetenschappen, waar het practicum al vóór de oorlog zijn plaats had veroverd, voegde de studiecommissie nu ook drie uren practicum natuurkunde toe.[4] In de voorbereidende geneeskundekandidaturen werden de ingenomen uren gewonnen door de lessen delfstofkunde en aardkunde en fysische aardrijkskunde drastisch in te korten. Praktische oefeningen deden ook hun intrede in het vak zielleer, waar experimenten, demonstratieproeven en metingen voortaan een vast onderdeel van de cursus vormden. Het vak werd daarmee radicaal ‘gemoderniseerd’, tot trots van het proffenkorps. Met al deze praktische insteken zouden studenten wel snel hun ‘ongelooflijke onhandigheid’ kwijtraken, zo klonk het hoopvol.[5] Voor het academiejaar 1917-1918 werd zelfs een test met een aantal studenten gepland, waarbij het ex cathedra onderwijs volledig door laboratoriumwerk zou worden vervangen.[6] Hoewel de nieuwe onderwijsattitude dicteerde dat hoorcolleges niet langer het alfa en omega van de opleiding waren, bleven er bijna evenveel hoorcolleges als vóór de oorlog bestaan. Ze werden weliswaar opgesplitst in kortere blokken van slechts 45 minuten, met een kwartier pauze.


In het curriculum van de vernieuwde wetenschapsfaculteit ging bijzonder veel aandacht uit naar scheikunde en fysica. Wis- en natuurkundestudenten kwamen nu ook in contact met chemie, in de vorm van een hoorcollege en een practicum. Deze twee vakken waren goed voor maar liefst zes lesuren in het eerste kandidatuursjaar en vijf uur in het tweede jaar. Omgekeerd kregen studenten natuurwetenschappen nu ook fysica op hun bord.[7] De reden hiervoor was wellicht dat de professoren de studenten beter wilden voorbereiden op noties uit de fysische chemie, een relatief nieuwe subdiscipline van de scheikunde, waarin aspecten van chemie en fysica verweven waren. De studiecommissie stelde met trots dat de Nederlandse onderzoekers erin vooropliepen op andere landen en dat men dankzij de chemieprofessoren Valeton en Witsenburg deze expertise had weten binnen te halen. Vanaf het academiejaar 1917-1918 werden bovendien de vakken en practica van anorganische scheikunde en het organische scheikunde, die voor de oorlog beide door Frédéric Swarts waren gedoceerd, tussen de twee chemieprofessoren verdeeld. Door tegemoet te komen aan de grote diversiteit in aanpak van beide subdisciplines wilde het professorenkorps zich inschrijven in de moderniteit, verklaarde het. ‘Nu heeft onze universiteit gelukkig ook de moderne koers ingeslagen en twee afzonderlijke professoren aangesteld, elk met hun eigen instituut.’[8]


Tussen droom en daad


Het was met demonstratieve blijdschap dat de auteur van het inlichtingenboekje van 1918 concludeerde dat ‘een nieuwe vrijere geest’ zijn intrede in de Gentse universiteit had gedaan. ‘Vanaf nu kan men zeggen dat definitief gebroken is met den ouden toestand, toen ment best door zijn examens kwam zonder ooit een ander boek te hebben ingezien dan het gedrukt college zelf!’ [9] Het is niet duidelijk in hoeverre de wetenschapshoogleraren van de Vlaamsche Hoogeschool ook echt in hun opzet zijn geslaagd, om op een kwaliteitsvolle manier een nieuw soort interactief en praktijkgericht onderwijs op poten te zetten.


De Vlaamsche wetenschapsfaculteit had namelijk, zeker vanaf het tweede academiejaar steeds meer af te rekenen met gebrek aan materialen. Heel wat van de laboratoriuminstrumenten, meet- en fototoestellen en recipiënten zoals platina kroezen waren al in het eerste oorlogsjaar verdwenen. De veiligheidsbeperkingen voor import maakten het erg moeilijk om die te vervangen. Ook reagentia en andere grondstoffen voor het experiment ontbraken. Naarmate de Duitsers steeds meer materialen voor hun oorlogsmachine opeisten, werden de tekorten onwerkbaar. Meer algemeen had het grote kolentekort als gevolg dat bij gebrek aan verwarming de practicumlessen regelmatig werden geschorst. Verbruik van gas voor verlichting bij onderzoek en studie werd dan weer door de bezetter niet toegelaten. Ten slotte werkte de honger ook danig op het gemoed van de docenten, die bij bosjes ziek vielen.


Misschien even problematisch was het gebrek aan handboeken en publicaties. Het was erg moeilijk, zoniet onmogelijk om Nederlandstalige vakliteratuur te beamchtigen. Door de geïsoleerde ligging van Gent in het etappengebied bereikten goederen moeizaam de stad. Daarbij kwam dat er binnen België sowieso slechts weinig wetenschappelijke handboeken in het Nederlands geproduceerd. Bijgevolg behielp men zich in sommige gevallen met Duitse werken. Om aan de lacune tegemoet te komen, spoorde de Studienkommission de hoogleraren aan om zelf te publiceren. Ze gaf ze ook taalopdrachten, zoals het ontwikkelen van Nederlandstalige terminologie. Met dat doel werd ook een Gentsch Genootschap voor Geneeskunde en Natuurwetenschappen opgericht en werd de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde nieuw leven ingeblazen. Het publiceren kwam nochtans niet erg goed op gang. Het proffenkorps besteedde al zijn tijd aan de voorbereiding van nieuwe colleges.


In werkelijkheid maakten de beperkingen van de oorlogsomstandigheden en van de taalvoorwaarden de lespraktijk dus net heel erg moeilijk. Daarbij kwam nog dat de docenten, in het bijzonder de Belgische, dan wel lippendienst pleegden aan een nieuw, moderne onderwijspedagogiek, maar dat ze in de praktijk worstelden om de nieuwe pedagogische ideeën in hun colleges te implementeren. Ze bleven, aldus het relaas van een student, ‘veelal schools en Oud-belgies’ in hun opvattingen over de lespraktijk. [10]


Anderzijds liet ook het niveau van de studenten te wensen over. Zo stelde Minnaert, naar eigen zeggen met verbijstering vast dat sommige van de 35 studenten in academiejaar 1917-1918 en van de 75 van het daaropvolgende jaar nog nooit van fysica hadden gehoord. Ook de kennis van wiskunde was zeer slecht. De wetenschapshoogleraren weten de lamentabele algemene voorbereiding van de studenten aan het lage niveau van het secundair onderwijs. Daar moet weliswaar aan toegevoegd worden dat door de oorlog veel studenten hun middelbaar niet hadden kunnen afmaken. De waarheid was ook dat veel jongelui op de aulabanken niet op hun plaats zaten. Velen schreven zich louter in om aan opeising door de Duitsers te ontsnappen. Vooral vanaf het academiejaar 1917-1918 was er een toeloop van dit soort studenten. Dit maakte dat in de praktijk de docenten zich verplicht voelden om leerstof uit het middelbaar te hernemen.


Einde van het activistisch onderwijsavontuur

Het nakende einde van de Wereldoorlog luidde ook het laatste couplet voor de Vlaamsche Hoogeschool in. Bij aanvang van het schooljaar in oktober werd nog een nieuw inlichtingenboekje uitgegeven en de inschrijvingen liepen goed. Maar niet lang daarna verhaalden studenten hoe hoogleraren niet meer kwamen opdagen in de aula. Eind oktober sloot de Vlaamsche Hoogeschool de deuren. Het gros van de hoogleraren ontving als salut een drie maand salaris, plus een rijkelijke schadevergoeding. In de nacht van 10 op 11 november 1918 ontruimden de Duitsers Gent. In de daaropvolgende dagen werd afgerekend met alles wat Germaans of activistisch was. De Vlaamsche Hoogeschool kwam daarbij in het oog van de storm.


Voor de Nederlandse docenten was het moment gekomen om de wijk te nemen naar eigen land. Ook de Belgische wetenschapshoogleraren Haerens, Brulez en Minnaert kozen het hazenpad, richting Nederland. Minnaert, wiens huis door de meute was verwoest, belandde in Utrecht. Daar schopte hij het tot hoogleraar in de sterrenkunde en directeur van de Sterrenwacht. De West-Vlaamse Brulez kwam als overheidsambtenaar in Nederlands-Indië terecht. Boeke, die naar Duitsland vluchtte, pleegde een maand later zelfmoord. Enkel De Bruyker, die meende dat hij in zijn recht was, bleef waar hij was. Na herhaaldelijke ondervragingen en de ontzetting uit al zijn ambten, werd hij in 1920 voor de rechtbank gedaagd. Hij kreeg een celstraf van vijf jaar. De anderen werden bij verstek veroordeeld: Haerens en Minnaert kregen elk vijftien jaar cel, Josua Valeton, Van Den Berghe en Witsenburg twaalf jaar. Brulez kreeg levenslang. Van Franz Friedrich Stöber, die ondertussen naar zijn vaderland teruggekeerd was, werd de Belgische nationaliteit afgenomen. Hij kreeg tien jaar dwangarbeid bij verstek. De wetenschappers verloren al hun aanspraken op academische titels van de Universiteit Gent. Hun bezittingen werd verbeurd verklaard. Toen in 1929 de amnestiewet in voege kwam, keerde enkel het gezin Haerens naar België terug.


Toen de Universiteit in 1919 opnieuw al Franstalige universiteit haar deuren opende, leek het aan de wetenschapsfaculteit alsof er nooit iets veranderd was. Op de studentenrol telde men gewoon verder vanaf de laatste studente van 1914. Hoogleraren bezetten opnieuw hun leerstoelen van voorheen. De inspanningen van het proffenkorps van de Vlaamsche Hoogeschool werden uitgewist. Of toch niet? Het naoorlogse curriculum vertoont enkele subtiele maar opmerkelijke wijzigingen. In de kandidatuur wis- en natuurkunde was er voortaan plaats voor practicum van sterrenkunde en geodesie, net zoals aan de Vlaamse Hoogeschool, en enkele jaren kregen ook de kandidatuurstudenten natuurwetenschappen een extra practicum, van experimentele fysica. Ook was, net als in de Hoogeschool, psychologie was nu het onderwerp van een apart vak, los van logica en ethiek, met een meer exact-wetenschappelijke insteek. En tot slot kregen de kandidaten natuurwetenschappen voortaan wat extra chemie-onderwijs. Op deze manier lijken de wetenschapsdocenten van de Vlaamsche Hoogeschool dan toch nog een deel van hun manifest te hebben kunnen waarmaken.


Bibliografie
  • Uit het archief van Frans van Cauwelaert. 1 : Gedenkschriften over Vlaamse Beweging en Belgische politiek 1895-1918, Antwerpen, 1971.
  1. De weerzin groeide nog nadat in 1916 de hoogleraren Henri Pirenne en Paul Fredericq, die de heropening steeds hadden bekampt, gevangen waren gezet.
  2. Ook Schoentjes verwees in het slot van zijn brief naar zijn geweten en zijn gelofte aan de universiteit.
  3. Archief Ugent, “A l'Université de gand. Un manifeste du corps professoral / Au nom du conseil académique de l'Université de Gand, Le Secrétaire du Conseil académique E. Eeman, Le Recteur M. Schoentjes”, krantenknipsel Universiteit Gent.
  4. Dit zowel voor de studenten die zich voorbereidden op een studie in de geneeskunde, apothekersstudies en veeartsenij, als voor zij die verder studeerden aan de wetenschapsfaculteit. Het ging om drie uur practicum in elk semester van elk kandidatuursjaar.
  5. De Vlaamsche hoogeschool te Gent. Inlichtingsboekje voor hen die gedurende het academisch jaar 1917-1918 aan de Staatsuniversiteit te Gent willen studeeren, 1 (1917), 30.
  6. De focus op praktische kennis kwam ook tot uiting in de oprichting van een Hoogere Land- en Tuinbouwschool, een diergeneeskundig instituut en een mijnbouwafdeling bij de speciale scholen.
  7. In het academiejaar 1917-1918 kwam men hier deels op terug en werden in het tweede kandidatuursjaar wis- en natuurkunde alle scheikunde, inclusief practica geschrapt.
  8. De Vlaamse Hoogeschool te Gent. Inlichtingsboekje voor zij die aan de Staatsuniversiteit te Gent willen studeeren. Academisch jaar 1918-1919, 2 (1918), 40.
  9. De Vlaamse Hoogeschool te Gent. Inlichtingsboekje voor zij die aan de Staatsuniversiteit te Gent willen studeeren. Academisch jaar 1918-1919, 2 (1918), 43.
  10. Studentenleider Geo Van Tichelen, geciteerd in: Vanacker, Daniël, Het activistisch avontuur, Gent, 2006, 173.