Prinses Astrid Instituut voor Tropische Geneeskunde

From Bestor_NL
Revision as of 10:18, 20 December 2018 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search

Onderzoeksinstelling voor tropische, bacteriologische ziekten, opgericht in 1894 in Boma, Congo (toenmalig Congo Vrijstaat) en vanaf 1899 gevestigd in Kinshasa (toen: Leopoldstad).


Later hernoemd tot Institut de médecine tropicale Princesse Astrid. Vandaag gekend als het laboratorium van het Hôpital Général de Kinshasa.



Historiek


Valse start onder Leopold II

Eerstelaboleopoldstad.jpg
Laboratoire de bactériologie de l’État indépendant du Congo. Ergens rond of vóór 1905. Bron: Mouvement scientifique, vol 2.

De oprichting van het bacteriologisch laboratorium van Leopoldstad kaderde in de bezettingspolitiek van Leopold II. Het regime beschouwde kennisverwerving over tropische ziekten noodzakelijk voor verdere kolonisatie. Dieper landinwaarts trekken was door de ziektehaarden immers haast onmogelijk. Voor de bezetter lagen achter elk struikgewas en in elke plas ziekte en dood verscholen. Malaria was een van de meest beruchte ziekten, maar ook pian, dysenterie, pokken, influenza, tyfeuze koortsen, difterie, worminfecties en giftige slangenbeten kwamen frequent voor. Ze hadden een vaak dramatische ontwikkeling en bijna altijd een dodelijke afloop. Ten slotte waren er de exotische muggen en vliegen, vaak geniepig klein maar uiterst gevaarlijk, wanneer zij ziektekiemen meedroegen.[1]


Een bijzonder wreedaardige aandoening was de slaapziekte, overgedragen door de tseetseevlieg. De ziekte leidde, na fases van koorts, vermoeidheid, epilepsie en verwardheid haast altijd tot de dood. De besmette vlieg, die aanvankelijk in door de natuur geïsoleerde en door inlanders verlaten zones leefde, verspreidde zich vanaf de late negentiende eeuw langs de Congostroom, in het kielzog van onwetende Europese handelaars, missionarissen, ambtenaren en ontdekkingsreizigers, en op gelijke tred met de ontsluiting van het binnenland door spoorlijnen en transportwegen. Het doorbreken van de ecologische, door de inlanders gerespecteerde sanitaire barrières, ten gevolge van verhoogde mobiliteit, gedwongen volksverhuizingen, draagcorveeën en het argeloos bouwen van koloniale nederzettingen in besmette zones, ontketenden in 1899 een eerste epidemiegolf die dood zaaide onder de Congolezen de Europese bezetter. In het waterrijke Bas-Congo bedroeg de mortaliteit door slaapziekte zelfs vijfentachtig procent. De ziekte maakte in het bassin een half miljoen slachtoffers. Gedurende de periode van Congo-Vrijstaat overleefden slechts twee op de drie Europeanen hun tropische avontuur.


In 1894 werd dus met vorstelijke steun in de hoofdstad Boma een bacteriologisch laboratorium opgericht. De hoogleraren Joseph Denys en Charles Firket verleenden hun medewerking aan het project. Twee assistenten van Denys, waaronder de 27-jarige Henri De Marbaix, werden aangeduid om de concrete oprichting uit te voeren. De Marbaix kwam in juli 1894 in Boma aan, gewapend met kennis en ervaring. Hij had zich voorbereid via studiereizen in India en de Verenigde Staten en via stages bij de befaamde fysioloog Hoppe-Seyler in Straatsburg en in het Pasteurinstituut in Parijs. Hij werd echter na twee jaar door ziekte getroffen en stierf kort na zijn repatriëring. Hij slaagde er niet meer in zijn onderzoeksobservaties te redigeren. Het duurde drie jaar voor het project onder leiding van de Société Belge d'Etudes Coloniales nieuw leven werd ingeblazen. De Marbaix’ opvolger Jean-Emile Van Campenhout kwam in 1899 aan. Hij had zich vooraf bijgeschoold, vooral in de pathologie van malaria.


In datzelfde jaar verhuisde het laboratorium, onder Van Campenhouts leiding, naar Leopoldstad. Een logische zet, want deze nederzetting aan de zuidoever van de Congostroom was in volle ontwikkeling. Het was de laatste bevaarbare haven vóór de Livingstonewatervallen en had het voorgaande jaar zijn spoorlijn naar het binnenland voltooid. Dit maakte van het stadje een cruciale handelspost en knooppunt met het binnenland. Het laboratorium werd op dit moment - of in de decennia daarop - in een meer permanente woning ondergebracht. Met zijn witte stenen gevel, keurige voortuin en verschillende goed verlichte lokalen bood het instituut een fraai uitzicht. Net als zijn voorganger hield Van Campenhout zich bezig met onderzoek maar ook met shifts in het hospitaal en met meteorologische waarnemingen. Ook hij moest echter al in augustus van het daaropvolgende jaar om gezondheidsredenen worden gerepatrieerd. Hij schreef wel zijn onderzoeksbevindingen neer in de publicatie Rapport sur les travaux de la mission médicale au Congo, pendant les années 1899 et 1900 à Boma et à Leopoldville (in samenwerking met Dryepondt) (1901). Van Campenhout werd onmiddellijk opgevolgd door Alphonse Broden. Broden bestudeerde vooral malaria en hemoglobinurie. Hij bestudeerde ook slaapziekte. De slaapziekteparasiet was op dit moment nog niet gekend. Net als bij de voorgaande directeurs was onderzoek slechts één van zijn vele taken.[2]



LaboLeopoldville.png
Het laboratorium van Leopoldstad was veruit het mooiste van alle bacteriologische laboratoria in Congo (rond 1932).
Labozaalleopoldville.png
Zaal voor bacteriologische ontledingen (rond 1932).

Nieuwe start in de gezondheidsadministratie van de Belgische staat

Om een betere toevoer van gediplomeerde werkkrachten te voorzien, liet Leopold II in 1906 in Brussel een Koloniale School voor Tropische Geneeskunde bouwen, dat onderzoek en onderricht voorzag aan artsen en verpleegkundigen die een carrière in de Vrijstaat beoogden. Te laat: twee jaar later kwam met de overname van de kolonie door de Belgische staat in 1908 een einde aan de halfslachtige gezondheidspolitiek van Leopold II. Ondertussen was het hele Congolese grondgebied met slaapziekte besmet, en was het voor witte residenten onmogelijk om langere tijd op post te blijven. Het grote verloop in de ambtenarij maakte het voor de Belgische overheid bijzonder moeilijk om een stabiel koloniaal apparaat uit te bouwen. Voor de kolonisator werd de gezondmaking van Congo een prioriteit voor de uitbouw van een modern koloniaal apparaat.


Samen met de uitbouw van een medische infrastructuur en gezondheidsadministratie werd ook het bacteriologisch laboratorium van Leopoldstad nieuw leven ingeblazen. Zijn voornaamste taak werd nu de ondersteuning van de lokale medische instanties en provinciale artsen. Het assisteerde deze in het stellen van klinische diagnoses en prognoses via de analyse van weefsels, bloed of vocht van hun patiënt. Verder voerde het bacteriologische en chemische wateranalyses uit (tot 1930) en stond het in voor de productie van vaccins en sera. Mogelijks bewaakte het in de jaren 1930 ook de hygiëne van onderwijsinstellingen in de omtrek.[3] Het instituut van Leopoldstad werkte gaandeweg samen met zusterinstellingen in de provinciehoofdplaatsen, in het bijzonder met de bacteriologische laboratoria van Elisabethstad, Coquilhatstad en Stanleystad – het latere Pasteurinstituut. Een taakverdeling bestond tussen deze instellingen.


Een twee belangrijke functie had het Laboratoire Bactériologique als regionale controle-instantie in het ‘pasjessysteem’, dat in 1910 in het kader van de bestrijding van slaapziekte werd ingevoerd. Het medisch paspoort was een verplicht document voor inheemse en Europese dragers, bodes, soldaten, bedienden en andere reizigers die de provinciegrenzen kruisten. Het was een bewijs voor de gezonde toestand van de eigenaar ervan. Het paspoort moest in elke controlepost, meestal gelegen aan oversteekpunten van rivieren of grote wegen aan de grenzen van de provincie, worden nagezien. De pashouder moest daarbij een fysische controle ondergaan, terwijl soms een lymfevochtstaal naar het laboratorium werd gestuurd.[4]


Een derde opdracht was het onderzoek naar onbekende ziekten en ziekteverwekkende insecten. De wetenschappelijke staf van het laboratorium van Leopoldstad legde zich al sinds zijn ontstaan bijzonder toe op slaapziekte. In de jaren na de overname van de kolonie werd het statuut van het instituut als expertisecentrum voor deze ziekte door de opeenvolgende directeurs echt gevestigd. De directeurs – Alphonse Broden, Jérôme Rodhain en Albert Dubois – waren allen jong-gediplomeerden toen ze in het laboratorium van Leopoldstad aankwamen. Zij bouwden tijdens hun verblijf in de tropen een internationale reputatie op, aan de hand van een veelvoud van publicaties, zowel nationaal – onder andere voor de Société belge d’Etudes Coloniales of in de annalen van de door Broden opgerichte Sociéte belge de Médecine Tropicale – als internationaal.


Onder het directeurschap van deze artsen voerde het Leopold-instituut, onder andere samen met het nabijgelegen quarantainehospitaal, vanaf de jaren 1910 therapeutische experimenten met arsacetine en atoxyl op patiënten uit. Studiereizen in het omliggende land dienden voor het verzamelen van onderzoeksmateriaal over slaapziekte. Het instituut werkte ook aan de wetenschappelijke onderbouw van beleidsadviezen om de staatspolitiek van de 'Mission maladie de sommeil' te ondersteunen. Tegen de jaren 1940 waren ook het onderzoek naar malaria, parasitaire aandoeningen van de categorie van de filarioses zoals mijnworm en elefantiasis en tyfusachtige ziekten (rickettsioses) door de overheid aan het onderzoeksprogramma van Leopoldstad toegevoegd.


Verder verloop

Instituutprincesse Astrid.jpg
Institutprincessastridachter.jpg
Voor- en achterzijde van het nieuwe instituut.

Tegen de jaren 1930 was aan de buitenrand van Leopoldstad, complex in het oostelijke zwarte stadsdeel, een ‘medische zone’ ontstaan - net als in de meeste grotere steden van Congo. Deze groepeerden het Europese ziekenhuis, het Hôpital des noirs, de Ecole des Assistants Médicaux Indigènes, een quarantainedorp voor Congolese slaapzieken en woningen voor het verplegend personeel. In 1937 verhuisde ook het laboratorium, onder directeurschap van P. Brutsaert naar deze site. Het kreeg een nieuwe naam: Institut de médecine tropicale Princesse Astrid. De samenwerking met de andere instellingen van de medische zone was intensief. Het ziekenhuis leverde aan het laboratorium onderzoeksstalen en lijken aan. Zelf riep het de hulp in van het laboratoriumpersoneel bij het stellen van diagnoses. De leerlingen van de verplegersschool kwamen eveneens over de vloer in het kader van hun opleiding.


Ook met de lazaretten voor slaapzieken kende het laboratorium een vruchtbare uitwisseling. In deze quarantainetehuizen werden zwarten met tekenen van ziekte opgesloten om besmetting te verhinderen. Zij ondergingen er een behandeling of wachtten er op de dood. Aanvankelijk waren deze zogenaamde 'camps de ségrégation' met prikkeldraad omheind, om vluchtpogingen te bemoeilijken. Omwille van de vele revoltes en ontsnappingen werd echter al gauw de efficiëntie van deze structuren in vraag gesteld. De quarantainekampen maakten daarna geleidelijk aan plaats voor de villages-lazarets, open instellingen die als inheemse dorpen waren ingericht. De laboratoria hadden als taak om samen met de lazaretartsen de evolutie van de ziektekiemen bij de kampresidenten in het oog te houden.


Na de Tweede Wereldoorlog spitste het onderzoek van het laboratorium zich toe op slaapziekte (met de oprichting van het Bureau Permanent Inter-Africain de la Tsé-Tsé et de la Trypanosomiase), enterobacteriologie en ondervoeding. Ook werd het het belangrijkste centrum van vaccinproductie.



Het Institut de médecine tropicale Princesse Astrid bleef na de onafhankelijkheid bestaan. Het werd deel van het Hôpital général de Kinshasa.

Directeurs vóór de dekolonisatie


Bibliografie

Bronnen

  • Afrika-Archief, Fonds Rapports, (104) Equateur. Rapport Labo bactériologique: Rapport Laboratoire Coquilhatstad 1933 en 1934
  • Afrika-Archief, Fonds Hygiène, 982 (4475): Laboratoire d’Elisabethville 1948- ‘52
  • Afrika-Archief, Fonds Hygiène, 984 (4470): Labo de Stanleyville 1921, 27-28, 50-57. Sousdossier: création d’un institut pasteur au Congo 1927-2, Getypte Brochure ‘Dénombrement et classification des établissements du service médical du gouvernement de la colonie’, s.d. (rond 1947)
  • Afrika-Archief, RACBGG-Fonds, (500) Rapport général des laboratoires 1927 en Lanza, ‘Stanleystad, een kosmopolitische stad’, 100.
  • Afrika-Archief, GG-Fonds, 15128: Missionnaires au laboratoire de Léopoldville, 1910: Rapport Commission pour la maladie du sommeil, 1910.
  • Afrika-Archief, Fonds RA/MED-22: Rapports Orientale (Stanleyville) labo méd 1953, Rapport Léo 1957.


Publicaties

  • Donny, La remise à l’Etat belge du Laboratoire de Bactériologie de Léopoldville, 1910.
  • Richard, "Un institut Pasteur à Stanleyville" in: Bruxelles-Médical. Revue Hebdomadaire des sciences médicales et chirurgicales, 8 (1927, 27 november), nr. 4.
  • De geneeskundige loopbanen in Belgisch Congo, Brussel, 1949.
  • Headrick, Daniel , The tools of empire. Technology and European imperialism in the nineteenth Century, Oxford, 1981.
  • Lyons, Maryinez, The Colonial Disease: A Social History of Sleeping Sickness in Northern Zaire 1900-1940, Cambridge, 1992.
  • Eynikel, Hilde, Onze Kongo, Leuven, 1997.
  • Couttenier, Maarten, Congo tentoongesteld: Een geschiedenis van de Belgische antropologie en het museum van Tervuren (1882-1925), Leuven, 2005
  • Baetens, Roland (red.), Een brug tussen twee werelden; het Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde Antwerpen 100 jaar, online publicatie, 2006, geraadpleegd op 12/04/2018.
  • Diser, Lyvia, Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Onuitgegeven proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2013
  • "Laboratories médicaux et d’hygiène", op: Website van het Instituut voor Tropische geneeskunde, geraadpleegd op 12/04/2018.


Noten

  1. Depressies en psychoses ten slotte behoorden tot de minder opzichtige maar daarom niet minder bedreigende aandoeningen waaraan vele kolonialen ten prooi vielen.
  2. Voor meer informatie over de opdrachten van de bacteriologische rijkslaboratoria in Congo, zie Bacteriologisch Rijksinstituten in Belgisch Congo.
  3. Zoals het laboratorium van Coquilhatstad deed.
  4. In sommige observatieposten was een microscoop aanwezig en een persoon die het instrument wist te gebruiken.