Fondation médicale de l'Université de Louvain au Congo
Fondation médicale de l'université de Louvain au Congo Stichting, verbonden aan de Universiteit van Leuven, opgericht in 1926 in Kisantu (toenmalig Belgisch-Congo), met als doel om Congolees medisch personeel op te leiden, gezondheidszorg te verstrekken en tropisch geneeskundig onderzoek te doen.
Afgekort: FOMULAC
Contents
Oprichting
Aan de basis van de oprichting van FOMULAC lag de Leuvense missiewerking AUCAM (Association universitaire catholique pour l’aide aux missions). Deze vereniging stelde zich tot doel om de ‘noodlijdende’ Congolese bevolking te bevrijden van ziekte, te onderwijzen en te bekeren. AUCAM was een succesvolle speler in de koloniale missioneringskringen. Haar netwerk spreidde zich uit tot op nationaal en zelfs internationaal vlak. Onder de leiding van de jezuïet Pierre Charles verzamelden zich een zevenhonderdtal studentenleden. Het bestuur van de missiekring telde, naast jezuïeten, tal van Leuvense hoogleraren, waaronder enkele uit de geneeskunde. Onder stimulans van deze laatsten werd tijdens een vergadering in 1925 beslist tot de oprichting van een ziekenhuis en de zending van Leuvense artsen naar Congo. Er heerste op dit moment een tekort aan geneesheren in de kolonie. Het idee vond vruchtbare bodem bij onder meer de hoogleraar fysiologie Fernand Malengreau en de histoloog Jules Havet die er elk op hun manier op verder borduurden. Waar de eerste een werking buiten de universiteit voorstond, bepleitte de laatste de uitbouw van een universitaire overzeese stichting.
Volgens Malengreau was de installatie van een fijnmazig sanitair netwerk over heel Congo de enige methode om de vernietigende slaapziekte te lijf te gaan. De enige echte oplossing voor dit schrijnende probleem was, aldus Malengreau, de vorming van een grootschalige, goedopgeleide Congolese medische staf.[1] Hij stelde onomwogen dat ‘ce qui est […] indispensabel et urgent, c’est la formation d’une élite’. De medische opleiding in kwestie kon niet aan de overheid worden overgelaten. Deze had al zes verplegersscholen opgericht, met matig succes, want katholieke missies stuurden hun leerlingen niet graag naar deze officiële scholen. De vrees bij missie-oversten heerste dat de verderfelijke stadsmoraal de katholieke opvoeding van hun leerlingen teniet zou doen. [2] Hier was een taak weggelegd voor een katholieke universiteit, een waar ze zich niet aan mocht ontrekken, aldus Malengreau. Bovendien konden de katholieke missies hun concurrentiepositie wel wat verbeteren: in tegenstelling tot de protestantse en anglicaanse missie hadden zijn geen enkele arts in hun rangen. [3]
Malengreau won het pleit. Op 15 januari 1926 verenigde een groep Franstalige hoogleraren zich in een nieuw orgaan, dat ze op voorstel van rector Paulin Ladeuze de Fondation médicale de l’Université de Louvain au Congo doopten. Op 13 februari publiceerde het Belgisch Staatsblad de statuten van de vereniging. De rector zelf werd medebeheerder van de stichting. Hoewel de voorzittersstoel om redenen van prestige naar rechtenhoogleraar en vice-voorzitter van de Koloniale Raad Léon Dupriez ging, was het Malengreau die de trekkende kracht van de stichting werd, en dat dertig jaar lang zou blijven, tot na zijn emeritaat. Als secretaris-generaal verzorgde hij via de Raad van Beheer de communicatie tussen universiteit, apostolische vicarissen en missie-oversten en koloniale overheid. In Malengreaus visie gingen medische zorg en wetenschappelijke vooruitgang steeds hand in hand met de katholieke beschavings- en bekeringsmissie. Dit laatste vormde de drijvende kracht achter de overzeese projecten van de Leuvense universiteit. Maar ook economische overwegingen speelden een rol: het helpen in stand brengen en houden van een overvloed aan gezonde zwarte handarbeiders was cruciaal voor de bloei van de mijnindiustrie en dus van de welvaartsstijging in het moederland, aldus Malengreau in zijn bewogen manifest “Laissera-t-on mourir l’Afrique noire?”
Uitzicht en inrichting
Als locatie voor het bouwen van een medische infrastructuur koos men voor Kisantu. Deze belangrijke jezuietenmissiepost, gelegen op een plateau in het gebied van de Bakongo, genoot een bijzondere faam, onder meer door toedoen van de botanische tuin van broeder Justin Gillet, die een heuse toeristische trekpleister voor de Congo-reiziger was. Kisantu was bovendien goed ontsloten door de spoorlijn Leopoldstad-Matadi. Het had daarentegen absoluut niet het stedelijke karakter van Leopoldstad of Elisabethstad, waar een, aldus de stichters, verderfelijke stadsmoraal bestond en trouwens al hospitalen actief waren.
In april 1926 startten de werken aan de FOMULAC-gebouwen. Op een terrein van 10 hectaren zouden in totaal tien paviljoenen verrijzen. De werken gebeurden onder leiding van de natuurwetenschapper en jezuiet Devisé en de artsen Jean Morelle en Solé. Vier jaar later kon het ziekenhuis plechtig in gebruik worden genomen. Het complex bestond uit aparte verzorgingspaviljoenen voor witte en zwarte patiënten, een dispensarium en diensten voor chirurgie, verloskunde, algemene geneeskunde en interne geneeskunde. Verder waren er een school voor de opleiding van medisch personeel en laboratoria voor onderzoek. Er was ook een kapel en een woonhuis voor de zusters van Liefdadigheid van Namen, die in het ziekenhuis assisteerden. Na verloop van tijd werd rondom het complex een ‘village-maternité’ met traditionele woningen opgetrokken. Rond 1936 werd aan de school een tweede gebouw bijgebouwd voor de nieuwe opleiding van medisch assistent.
In de regio rondom het FOMULAC-hoofdgebouw werd al snel een netwerk van een achttal, nadien vijftien, kleine medische centra uitgebouwd. Aan het hoofd van deze dispensaria stonden verplegers, allen oud-leerlingen van de FOMULAC-school. Ze werden regelmatig door de artsen van Kisantu gecontroleerd. In haar regionale werking werkte FOMULAC nauw samen met het Fonds Reine Elisabeth pour l’Assistance Médicale aux Indigènes (FOREAMI), van wie ze ook werkingsmiddelen ontving.
Het succes van FOMULAC inspireerde de Leuvense universiteit al snel tot een tweede apostolaatswerk, de Centres Agronomiques de l'Université de Louvain au Congo. De landbouwinfrastructuur van CADULAC verrees in 1933 vlakbij de gebouwen van FOMULAC. In 1937 werd 4 hectare aan het terrein toegevoegd. Op het plateau van Kisantu verrees zo een heus bastion van de Universiteit Leuven. Er werd ook verder gekeken naar vestigingsites voor nieuwe FOMULAC-afdelingen. In het begin van de jaren 1930 vond hoogleraar Edmond Leplae zo’n geschikte site in Katana, in een baai aan de westelijke oever van het Kivumeer. De site was paradijselijk, maar belangrijker, er was een missiepost dichtbij. Bijstand van missiebroeders of -zuster was een cruciale voorwaarde voor het slagen van het project. Omwille van de economische crisis liepen de bouwwerkzaamheden, onder leiding van dr. Leblanc, enige vertraging op, maar in 1934 was het nieuwe ziekenhuis klaar voor gebruik. Een derde stichting kwam er in Kalenda in 1949, onder leiding van priester Bouillon. Door wanbeheer, onderbestaffing en gebrek aan apparatuur, kwam deze laatste FOMULAC-afdeling moeilijk van de grond.
Werking
In de stichting van Kisantu waren drie afdelingshoofden, een arts, een chirurg en een microscopist aan het werk. Zij verbleven permanent in Congo. Aan deze staf werden doorlopend 2 à 3 assistenten toegevoegd. Zij bleven telkens voor de duur van een jaar en werden telkens geselecteerd uit de Leuvense afgestudeerden. Het salaris van de artsen werd door de staat betaald. Giften en inzamelacties moesten de overige kosten lenigen. Dit belette niet dat de drie afdelingen constant in geldnood en bijgevolg in materiële en ruimtelijke tekorten verkeerden.
Onderwijs was de hoofdbezigheid van de FOMULAC-nederzetting te Kisantu. De eerste lessen in verpleegkunde gingen van start in 1927, er waren toen vijf leerlingen. Het onderwijs was op praktische leest geschoeid. De bedoeling was om Congolees personeel op niveau van hoger medisch onderwijs op te leiden, voor de assistentie in de ziekenhuizen. De studenten verpleegkunde werden bij wijze van praktijkoefening ook ingezet in het ziekenhuis, de dispensaria en de operatiekamer. Van 1930 tot 1938 leverde Kisantu 24 verplegersdiploma’s af. In 1936 werd het onderwijspakket van FOMULAC zoals gepland uitgebreid met een opleidingstraject tot medisch assistent. In één voorbereidend jaar, vier jaar theorie en twee jaar stage, leerde men er onder meer zelfstandig diagnoses stellen en behandelingen uitvoeren (bekijk hier de lessenroosters voor jaar 1, jaar 2 , jaar 3 en jaar 4). Doktersopleidingen waren er niet en behoorde niet tot het plan van FOMULAC.
In FOMULAC-Katana werd medisch onderwijs pas tijdens de Tweede Wereldoorlog ingericht. Oorzaak hiervan was vooral een gebrek aan goede vooropleiding, via lager onderwijs. De kennis van Latijns schrift was er laag. Hier was vooral de hospitaalpraktijk van belang. FOMULAC-Katana genoot gaandeweg bekendheid voor haar campagnes in de strijd tegen de huidziekte framboesia en haar vooruitstrevende verloskundige afdeling. Ze werkte samen met het Comité National du Kivu die via een fonds grote sommen geld ter beschikking stelde.
De verzorging van zieken was de tweede belangrijke opdracht. Te Kisantu waren bij aanvang, op 1 oktober 1928 twaalf bedden voor zwarte patiënten beschikbaar. Tegen 1940 was dat aantal gestegen naar 70 bedden.
Onderzoek nam slechts een geringe plaats in de werking van het FOMULAC in. De dispensaria fungeerden als voornaamste spillen. Van hieruit werd het systematisch onderzoek op de bevolking uitgevoerd, voornamelijk naar slaapziekte en andere epidemische ziekten. In het laboratorium te Kisantu werd aanvullend onderzoek verricht. Aanvankelijk ging de aandacht vooral uit naar malaria. Vanaf het midden van de jaren 1930 kwam het lepra-onderzoek centraal te staan.
De activiteiten van FOMULAC berustten op een intense samenwerking tussen de universiteit en de missieposten. Het was een noodgedwongen partnerschap, met voordelen voor beide zijden. De Leuvense geneesheren bestuurden samen met de missie-overste ter plaatse. De missiepost gaf materiële ondersteuning, zette zijn paters in als onderwijzers voor de algemene of ‘beschavende’ vakken en godsdienst. Hij rekruteerde meestal ook de kandidaten voor de FOMULAC-opleidingen uit de eigen leerlingen. Zelf had de missiepost immers het monopolie op de lagere schoolvorming - beroepssholen, schoolhoeven etc. Op de missiezusters werd vooral gesteund voor de zorg van de zieken, verpleging en soms ook bijstand bij de medische consultaties. Vaak ging het om zuster-verpleegsters. Voor de missieposten was de komst van FOMULAC – en CADULAC – een goede zaak: dankzij de universitaire expertise konden ze hun praktijk naar een nieuw niveau tillen. In de werkelijkheid heerste er nogal eens verwarring over bevoegdheden, subsidies en gezagsstructuren en gingen medici, missie-oversten en overheidsvertegenwoordiges niet zelden in de clinch. Met een beheerraad gevestigd in Leuven was het haast onmogelijk om alert op conflicten te reageren
Stichters en medewerkers
De stichters, zoals ze in het Belgisch Staatsblad worden vermeld:
- Rechtenhoogleraar Léon Dupriez (voorzitter).
- Rector Paulin Ladeuze (lid raad van beheer)
- Hoogleraar Leuvens Landbouwinstituut en topambtenaar bij het Koloniaal ministerie Edmond Leplae (lid raad van beheer)
- Geneeskundehoogleraar Albert Lemaire (lid raad van beheer)
- Geneeskundehoogleraar Aimé Morelle (lid raad van beheer, maar stierf niet lang na de stichting)
- Geneeskundehoogleraar en docent cursussen tropische geneeskunde Richard Bruynoghe (lid raad van beheer)
- Geneeskundehoogleraar Charles Nelis (lid raad van beheer)
- Geneeskundehoogleraar Georges Debaisieux. Debaisieux volgde Dupriez op in de voorzittersstoel.
- Geneeskundehoogleraar Fernand Malengreau (secretaris-penningmeester). Hij werd opgevolgd door hoogleraar Ernest Van Campenhout in 1956.
Geneeskundehoogleraar Rufin Schockaert, wiens naam in andere bronnen voorkomt als medstichter, is niet opgenomen in de namenlijst van het Staatsblad.
FOMULAC stond onder hoge bescherming van de vorst.
Inrichters ter plaatse (Kisantu):
- Priester Devisé , dr Jean Morelle (zoon van raadslid Aimé Morelle), en dr Solé. Deze laatste twee vertrokken nadat de bouwwerken waren afgerond. Devisé werd de eerste directeur te Kisantu. Morelle werd vervangen door dr. Nanson, die op zijn beurt door dr. Duboccage werd opgevolgd. Deze laatste bleef lange tijd in positie. Op dit moment waren ook twee andere artsen, dr. Calixte Ronsse en dr. Mertens in FOMULAC-Kisantu aanwezig
In Katana waren dr. Dewulf, dr. Moreau, dr. Leblanc en dr. Lederer de artsen van het eerste uur. Dr .Lambillon volgde Leblanc op in mei 1839.
Andere FOMULAC-artsen: Asin, Bienfait, Boland, Cardona, Centner, Ceuterick, Chirivella, Closset, Cornelissen, Coutelier, Deperdange, de Luna, Depinoy, Dion, Geva, Gilliaux, Gillerot, Goethals, Gyisa, Himmer, Keuller, Lamboray, Le Grand, Legrand, Le Maire, depièce, Paola Locatelli, Myriam Malengreau (dochter van Fernand), Marchand, Moeller, Mommer, Monseur, L. Morelle, Moulart, Naets, Peeters, Peltzer, Robert Renoirte, Scagnetti, Van Gysel, Van Lierde, Van Krukelsven, Vanryckeghem, Vasipoulos, Zurita.[4]
De namen van de Congolese medewerkers zijn niet in de gedrukte bronnen opgenomen en kunnen niet meer worden achterhaald.
Verder verloop
Het relatieve succes van FOMULAC en CALENDA deed de stichters al in dejaren 1930 dromen van een echte katholieke universiteit op Congolese bodem, Leuven, afdeling Congo. Die kwam er uiteindelijk ook. In 1952 stond FOMULAC haar gebouwen in Kisantu af aan de nieuwe Universiteit Lovanium. Deze verhuisde korte tijd daarna naar Kimwenza nabij Leopodstad. De gebouwen in Kisantu werden overgenomen voor de Compagnie de Jesus, aldus. Andere bronnen spreken van de zusters van de federatie Virgo Fidelis, een geheel van diocesane congregaties uit West-Vlaanderen. Deze laatste leiden in ieder geval het ziekhuis sinds 1957. Het ziekenhuis werd hernoemd tot Hôpital Saint Luc (vandaag ook als Hôpital Général de Référence van Kisantu). De officiële samenwerking met België stopte in 1990. Ondertussen werd ook de overheidssteun stelselmatig afgebouwd waardoor het hospitaal in een precaire financiële situatie terechtkwam. Vandaag wordt het Hôpital Saint Luc ondersteund door Memisa. Het heeft een capaciteit van 300 bedden. Er bestaat een samenwerkingsverband met het UZ Leuven.
De slabakkende stichting in Kalenda vatte vuur in 1957 en werd na de onafhankelijkheid geplunderd. De stichitng in Katana floreerde na de onafhankelijkheid. In 1973 ontving het hospitaal al meer dan 30.000 patiënten. Naast een kliniek en een verplegersschool waren er ook woonvertrekken voor de staf van verplegers, artsen en onderwijzers en hun familie, ondertussen hoofdzakelijk Congolezen. Vandaag is het ziekenhuis bekend als Hôpital Général de Référence de Katana.
Bibliografie
- Malengreau, F., Une fondation médicale au Congo belge, la Fomulac, 1926-1940, Leuven, 1941.
- Malengreau, F., L'enseignement médical aux indigènes du Congo belge, Leuven, 1944.
- Malengreau, Fernand, “Laissera-t-on mourir l’Afrique noire?”, in : Les Carnets de l’AUCAM, 1 (1926) , nr. 6, 58-67.
- Appelmans, M., "La Fondation Médicale de l’Université de Louvain au Congo", in: Louvain Médical, 95 (1976), 481-485.
- Mantels, Ruben, Geleerd in de tropen Congo en de wetenschap, Leuven, 2007.
- “Histoire de la Faculté de Médecine”, geraadpleegd op 24/02/2019.