Spaey, Jacques (1908-1971)

From Bestor_NL
Revision as of 11:34, 27 January 2021 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search
Jacquesspaeyrelève.jpg

Jacques Spaey was een Gentse arts, een christendemocratische intellectueel en een belangrijke Katholieke ambtenaar. Hij was ook de secretaris van de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid en de grondlegger van Belspo, het Belgisch federaal wetenschapsbeleid.

Biografie


Jacques Spaey werd geboren te Gent in 1908. Nadat hij Klassieke Studiën volgde bij de Jezuïeten van het Sint-Barbaracollege, studeerde hij geneeskunde aan de Universiteit van Gent. Tussen 1933 en 1934 specialiseerde hij zich in gastro-enterologie aan de Universiteit van Parijs. Eens hij terugkeerde naar de oevers van de Leie, werd hij assistent aan de Faculteit Geneeskunde van de Rijksuniversiteit Gent (1934-1936). Zijn plannen om zelf onderzoek te doen, werden gedwarsboomd door de taaltwisten aan de pas vernederlandste instelling. Spaey gooide noodgedwongen het roer om en richtte in Brussel een huisartsenpraktijk, gespecialiseerd in radiologie, op. Zijn aandacht ging vooral uit naar “sociale geneeskunde”, met andere woorden de sociale en institutionele aspecten van de geneeskunde. Met die mentaliteit werd hij ook het afdelingshoofd van het Burgerlijk Ziekenhuis in Etterbeek tussen 1937 en 1940. Op het einde van de Tweede Wereldoorlog, sloot Spaey zich aan bij een groepje jonge Franstalige christendemocratische intellectuelen. Hij integreerde de redactiecomités van La Revue Nouvelle en La Relève, twee links-Katholieke tijdschriften. Hij bleef zijn hele loopbaan lang nauw verbonden met deze kringen. Hij leerde hij ook André Molitor, een academicus en ambtenaar, en Arthur Gilson, die later Minister van Defensie zou worden, kennen.


Spaey’s politieke connecties lieten hem toe een tumultueuze politieke loopbaan uit te bouwen. Eerst werd hij kabinetschef van de Minister van Openbare Gezondheid en Familie (1947-1948). Tussen 1951 en 1955 werd hij voorzitter van het Medisch-Juridisch Bureau, een publiek orgaan dat afhing van het Ministerie van Publieke Gezondheid en zich bezighield met invaliditeitsuitkeringen. Tegelijkertijd werkte hij voor de Generale Maatschappij van België, het lands voornaamste zakenbank, om de organisatie van koolmijnen in het centrum van België en Limburg te bestuderen. In deze bevoegdheid woonde hij verschillende conferenties van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal bij. In 1958 wierf Gilson zijn oude vriend van Spaey aan als adviseur om de organisatie van het Departement van Nationale Defensie te bestuderen. Deze functie was echter van korte duur, omdat Spaey verschillende vijanden onder de militairen maakte. Uiteindelijk werd hij kortstondig kabinetschef van Gilson bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbare Diensten.


Het is in deze context dat Molitor Spaey uitnodigde om deel uit te maken van het Secretariaat van de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid. Tijdens deze tienjarige post gaf Spaey vorm aan het wetenschappelijk beleid van België. Hij hield zich vooral bezig met de coördinatie van de studies die diensten van de Federale Raad uitvoerden. In een eerste instantie waren die voornamelijk beschrijvend, namelijk de inventarisatie van de financiële en menselijke middelen waarover wetenschappelijk onderzoek in België beschikte. Spaey’s aandacht werd ook geabsorbeerd door het probleem van de universitaire expansie. Dit thema veroorzaakte verschillende twisten in de Raad tussen voorstanders en tegenstanders van het “uitdijen” van het hoger onderwijs. Ten derde probeerde Spaey de noden van het wetenschappelijk onderzoek in België te anticiperen en lang termijn doelstellingen ervoor vast te leggen. Met het oog op een echte “programmering” (eufemisme voor “planificatie”), legde hij de eerste “nationale onderzoeksprogramma’s” vast. Dit waren door de overheid bepaalde “openbare richtlijnen” over specifieke thema’s (bijvoorbeeld: nucleaire, milieu, informatie) voor Belgische wetenschappers.


Dergelijk wetenschappelijk dirigisme was volkomen nieuw in België en stuitte op verzet uit verschillende hoeken (onder andere van de directeur van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, Jean Willems, en zijn gezel, Luiks rector Marcel Dubuisson). Jacques Spaey overwon deze weerstand enkel door hard te werken, inflexibel te zijn en … bedrog. Hij bleek een moeilijke en verdelende persoonlijkheid te hebben, iets wat regelmatig bekritiseerd werd door socialistische en liberale volksvertegenwoordigers in het Parlement. Zijn vrienden beschreven hem als een sober en autoritair persoon, zijn tegenstanders als de incarnatie van de “technocratische striktheid”. [1] Desondanks kon hij rekenen op de onvoorwaardelijke steun van de sociaal-christen Théo Lefèvre, Eerste Minister (1962-1965) en dan Minister van Wetenschapsbeleid (1968-1971).


De creatie van het Ministerie van Wetenschapsbeleid in 1968 bezegelde Spaey’s triomf. Hij werd secretaris-generaal ervan, terwijl de studiedienst van de Raad naar dit departement werd overgeheveld om de Dienst voor de Programmatie van het Wetenschapsbeleid te vormen. In zijn geschriften, verdedigde Spaey planificatie als een puur technisch en “apolitiek” beleidsmodel. Hij wenste dat de wetenschap meer zou bijdragen aan de economie, zodat Europa kon ophouden een “markt” voor de Verenigde Staten te zijn. [2] Op Europees en internationaal niveau behaalde Spaey overigens verschillende adellijke titels. Hij representeerde een echte autoriteit inzake wetenschapsbeleid, zowel bij de UNESO als OECD en binnen de diensten van de Europese Economische Gemeenschap. Hij werd in het bijzonder voorzitter van het Comité voor Wetenschapsbeleid van de OECD.


Spaey overleed in 1971 op amper 63-jarige leeftijd (van uitputting, volgens Renée Fox). [3]

Bronnen


  • La Relève, 27e année, n°31-37 (numéro commémoratif en l’honneur de Jacques Spaey), 11/09/1971.
  • OCDE, Politiques nationales de la science : Belgique, Paris, OCDE, 1966.
  • Spaey, J. (dir.) et al., Le développement par la science. Essai sur l’apparition et l’organisation de la politique scientifique des États, Paris, UNESCO, 1969.
  • Molitor, A., Servir l’État, UCL, Louvain-la-Neuve, 1982.
  • Fox, C. R., Le Château des Belges. Un peuple se retrouve, 3e éd., traduction de Weber E.,Bruxelles, Duculot, 1997.
  • Halleux, R., Xhayet, G., La liberté de chercher. Histoire du Fonds national belge de la recherche scientifique, Liège, Éditions de l’Université de Liège, 2007.
  • Halleux, R. et al., Tant qu’il y aura des chercheurs, Liège, Luc Pire, 2015.

Notities

  1. « Jacques Spaey vu par ses collaborateurs » in La Relève, 27e année, n°31-37, 11 septembre 1971, p. 2.
  2. Spaey, J., « Jacques Spaey - Ses travaux et son action » in La Relève, 27e année, n°31-37, 11 septembre 1971, p. 8.
  3. Fox, C. R., Le Château des Belges. Un peuple se retrouve, 3e éd., traduction de Weber E.,Bruxelles, Duculot, 1997, p. 59.