Belspo

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Logo Belspo.jpg

De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid, beter bekend onder de naam Belspo, groepeert de federale administratieve diensten die belast zijn met het wetenschapsbeleid. Hun belangrijkste opdrachten zijn de Belgische deelname aan internationale onderzoeksprogramma's en -instellingen, de uitvoering van interfederale onderzoeksprogramma's en het toezicht op federale wetenschappelijke instellingen.

2002- Programmatorische overheidsdienst “Wetenschapsbeleid
1993-2002 Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden
1968-1993 De Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid
1959-1968 Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid


In het Frans: Service public fédéral de la Programmation de la Politique Scientifique.


Historiek

Ontstaan

Het wetenschapsbeleid in België is voortgekomen uit de werkzaamheden van de Nationale Commissie voor Wetenschappen (1957-1959). Deze commissie, waarin de hoofden van de belangrijkste wetenschappelijke instellingen van het Koninkrijk zitting hadden, beval een omvangrijke herfinanciering van de wetenschap aan, alsmede de oprichting van een Nationale Raad voor Hoger Onderwijs en Onderzoek om te zorgen voor een betere coördinatie bij het gebruik van deze nieuwe middelen. De naam "Nationale Raad voor het Wetenschapsbeleid" kreeg echter de voorkeur van de regering Eyskens. De Minister-President heeft dit nieuwe begrip "Wetenschapsbeleid" als volgt gedefinieerd: "Een geheel van algemene richtsnoeren die erop gericht zijn wetenschappelijke activiteiten te ontwikkelen en deze niet alleen ten dienste te stellen van de intellectuele en morele ontwikkeling van de bevolking, maar ook van de bescherming van haar gezondheid en haar economische welvaart"[1].

De Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, samengesteld uit vertegenwoordigers van wetenschappelijke instellingen, universiteiten en de economische en sociale wereld, was verantwoordelijk voor het opstellen van dit wetenschapsbeleid. Het werd bijgestaan door een secretariaat met studieafdelingen. Dit secretariaat werd achtereenvolgens toevertrouwd aan André Molitor (1959-1961) en vervolgens aan Jacques Spaey (1961-1971). Molitor en Spaey waren Franstalige christen-democratische intellectuelen, doorgewinterde katholieke ambtenaren, en de belangrijkste voorvechters van een meer dirigistische en utilitaristische opvatting van het wetenschapsbeleid, tegenover de heerschappij van wat Molitor de "wetenschapslobby" noemde.

| Lees meer over de "verovering van het wetenschapsbeleid" door deze christen-democratische ambtenaren in dit verhaal..

Een van de eerste taken van de onderzoeksafdelingen van het secretariaat van de Nationale Raad was het inventariseren van het "wetenschappelijk potentieel" van het Koninkrijk. Concreet betekende dit het becijferen van het onderzoek in België, niet alleen in universiteiten en onderzoekscentra, maar ook in bedrijven. Een eerste inventarisatie werd uitgevoerd in 1961 en gaf aanleiding tot talrijke overzichten, die in 1965 werden gepubliceerd. Deze enquêtes hadden betrekking op de onderzoekeenheden, hun personeel, hun uitgaven en de toewijzing van hun middelen aan hun verschillende onderzoekprojecten.

Zodra deze inventaris was voltooid en aan de politiek was gepresenteerd, kon het Secretariaat overgaan tot een actievere fase van het wetenschapsbeleid: het maken van prognoses (met name van de behoefte aan gekwalificeerd personeel), het vaststellen van doelstellingen in coördinatie met de planningsafdelingen en het scheppen van de budgettaire, regelgevende en institutionele voorwaarden die nodig zijn om deze doelstellingen te verwezenlijken. Deze "programmatische" (een eufemisme voor "planning", een woord dat wetenschappers angst inboezemde) en autoritaire aanpak droeg bij tot de groeiende spanningen tussen de Raad en zijn Secretariaat.


De geboorte van de Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid

In 1968 werden de onderzoeksafdelingen van het Secretariaat van de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid losgekoppeld van de Raad en omgevormd tot de administraties van het pas opgerichte Ministerie van Wetenschapsbeleid. Jacques Spaey werd er secretaris-generaal van. Dit besluit volgde zowel op de aanbevelingen van de UNESCO (1965), die voorstander was van het Franse model, als op de conflicten tussen het Secretariaat en de CNPS. De studiediensten werden vervolgens omgedoopt tot "Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid".

De taken van deze DPWB's werden in 1968 geherdefinieerd en verder gepreciseerd in het Koninklijk Besluit van 4 februari 1977:

  • Inventariseren van het wetenschappelijk potentieel van België, om de twee jaar
  • Technische ondersteuning voor beleidsbeslissingen inzake hoger onderwijs en onderzoek
  • Ruimtevaartbeleid en onderzoek en ontwikkeling in de luchtvaart (twee zeer strategische sectoren)
  • Begrotingsvoorbereiding, d.w.z. voornamelijk de coördinatie tussen de begrotingen van de verschillende ministeries die bijdragen aan het hoger onderwijs. Om het gebrek aan precisie van de traditionele begrotingen op dit gebied te compenseren, werd in 1969 door de DPWB een model van "organische begroting" ingevoerd.
  • Het secretariaat van de Interministeriële Commissie voor Wetenschapsbeleid (vanaf 1969)
  • De interface met internationale onderzoeksprogramma's en instellingen, met name de door de Europese Commissie vastgestelde Europese kaderprogramma's. Zo heeft de DPWB deelgenomen aan de werkzaamheden die hebben geleid tot de oprichting van het Europees Ruimteagentschap; of aan het Europese ESPRIT-programma (Europees strategisch programma voor O&O in informatietechnologieën)
  • Coördinatie en uitvoering van nationale programma's in samenwerking met onderzoekers


Nationale Onderzoekprogramma's

Nationale onderzoeksprogramma's zijn de belangrijkste vernieuwing die door de geboorte van het wetenschapsbeleid in België is ingevoerd. Zij vormden grote "openbare opdrachten", waarvan de doelstellingen door de regering werden bepaald. De bij hen aangesloten onderzoekscentra ontvingen aanzienlijke overheidssubsidies en werkten onder toezicht van de DPWB. De onderzoekers waren echter betrokken bij de leiding en ontwikkeling van deze programma's.

Deze programma's waren de volgende:

  1. Milieu, lucht- en waterkwaliteit (1972-1976)
  2. Informatica (1971-1981), in het bijzonder gewestelijke informatica (in samenwerking met het Waalse en het Vlaamse Gewest, en met Brusselse ambtenaren vanaf 1976)
  3. Sociale wetenschappen (1975-1982), na kritiek van de NRWB dat deze onvoldoende ontwikkeld waren
  4. Energie (1975-1987)
  5. Nationaal programma inzake wetenschappelijke en technische informatie en documentatie
  6. Afval en "secundaire" grondstoffen (1976-1979)

Naast deze grootschalige programma's waren er de "gecoördineerde actieprogramma's voor onderzoek", aanvankelijk jaarlijks (tot 1976), later meerjarig, in domeinen die vaak rechtstreeks van nut waren voor de Belgische economie: micro-elektronica, optica, robotica, katalyse, chemische engineering, nieuwe materialen, biotechnologie, oceanografie, enz. Deze thema's weerspiegelden de economische en sociale bekommernissen van België in de jaren 1970 en 1980, dat getroffen werd door de crisis van de fossiele brandstoffen en de de-ïndustrialisatie. De overvloed aan middelen die onder rechtstreeks toezicht van de staat worden geïnjecteerd, contrasteert met de stagnatie, of zelfs de daling, van de middelen die tegelijkertijd aan de universiteiten en het fundamenteel onderzoek werden toegekend.


La Politique Scientifique dans la fédéralisation

In de loop van de jaren tachtig werden in het kader van de staatshervormingen steeds meer administratieve en financiële bevoegdheden voor onderzoek overgedragen aan de gewesten en gemeenschappen (universiteiten, NFWO, IWONL, IISN, FGWO). In 1993 werden de DPWB omgevormd tot de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden (DWTC) en onder het toezicht van de Kanselarij van de Eerste Minister geplaatst:

  • Federaal wetenschappelijk onderzoek: nucleair beleid, deel van het landbouwbeleid, ontwikkelingssamenwerking, telecommunicatie
  • Computernetwerken voor de uitwisseling van wetenschappelijke informatie (Belnet)
  • Ruimteonderzoek, in het kader van internationale onderzoeksprojecten
  • De wetenschappelijke en culturele instellingen die vroeger afhankelijk waren van de Staat, ongeacht of zij ressorteerden onder de vroegere Ministeries van Onderwijs (Koninklijke Bibliotheek, Algemeen Rijksarchief, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, Koninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen, Koninklijk Museum voor Midden-Afrika te Tervuren, Sterrenwacht van Ukkel, Koninklijk Meteorologisch Instituut, Instituut voor Ruimte-aëronomie, Stichting Biermans-Lapôtre, Academia Belgica (Belgische deelname aan het Europacollege in Brugge en de Europese Universiteit in Florence), het ministerie van Justitie (Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie), het ministerie van Defensie (Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis), het ministerie van Volksgezondheid (Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid) en het ministerie van Landbouw (Agronomische Onderzoekscentra van Gent en Gembloux, Centrum voor Landbouweconomie, Nationale Plantentuin van Meise, Centrum voor Diergeneeskundig en Agrochemisch Onderzoek en Studie)
  • Het Koninklijk Theater van de Munt (Muntschouwburg), het Paleis voor Schone Kunsten, het Nationaal Orkest, de Nationale Congresdienst

De DWTC's namen ook het secretariaat over van de Federale Raad voor Wetenschapsbeleid, de Interministeriële Conferentie voor Wetenschapsbeleid en de Interministeriële Commissies voor Internationale en Interfederale Samenwerking. Coördinatie tussen de verschillende overheidsniveaus was nu noodzakelijk om nationale activiteiten uit te voeren, zoals deelname aan internationale onderzoekprogramma's, de inventarisatie van het "wetenschappelijk potentieel" van het land of nationale onderzoekprogramma's.


Aujourd’hui

In 2002 werden de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden omgevormd tot de Programmatorische overheidsdienst Wetenschapsbeleid, beter bekend als Belspo. Haar opdracht is onveranderd gebleven: het uitvoeren van onderzoeksopdrachten en -programma's; het ondersteunen van de politieke besluitvorming en de werkzaamheden van andere ministeriële departementen; het beheren van de Federale Wetenschappelijke Instellingen; het coördineren van de Interuniversitaire attractiepolen en de Technologische attractiepolen; het fungeren als interface met internationale onderzoeksprogramma's en instellingen (die bijna de helft van de federale begroting voor Wetenschapsbeleid opslorpen), in het bijzonder met het Europees Ruimteagentschap en het Europees Laboratorium voor Moleculaire Biologie; het valoriseren van het Belgische erfgoed onder hun toezicht


Opeenvolgende voorzitters

  • Jacques Wautrequin (1993-1998)
  • Eric Beka (1998-2003)
  • Philippe Mettens (2003-2015)


website

De website van BELSPO kan hier worden geraadpleegd.


Bibliografie

  • Spaey, J. (dir.) et al., Le développement par la science. Essai sur l’apparition et l’organisation de la politique scientifique des États, Paris, UNESCO, 1969.
  • Conseil National de la Politique Scientifique, Rapport d’activité (1972-1979), Bruxelles, 1980.
  • Molitor, A., Servir l’État, UCL, Louvain-la-Neuve, 1982.
  • Halleux, R., Xhayet, G., La liberté de chercher. Histoire du Fonds national belge de la recherche scientifique, Liège, Éditions de l’Université de Liège, 2007.
  • Bertrams, K. et al., Pour une histoire de la politique scientifique en Europe (XIXe-XXe siècles) : actes du colloque des 22 et 23 avril 2005 au Palais des Académies, Bruxelles, Académie royale des Sciences, 2007.
  • Pirot, P., « La ‘Commission nationale des sciences’ et l’émergence d’un concept de politique scientifique en Belgique » in Malpangotto, M., Jullien, V., Nicolaidis, E., L’homme au risque de l’infini. Mélanges d’histoire et de philosophie des sciences offerts à Michel Blay, Bruxelles, Brepols, 2013. (Coll. « De Diversis Artibus », t. 93).
  • Halleux, R. et al., Tant qu’il y aura des chercheurs, Liège, Luc Pire, 2015.


Noten

  1. Geciteerd in: Halleux R. et al., Tant qu’il y aura des chercheurs, Liège, Luc Pire, 2015, p. 136.