Athena uit het puin: wetenschap na de Groote Oorlog

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
Labolang.png


Elf november 1918. De Belgische bevolking herademde. Na vier jaar oorlogsellende spreidde een optimistisch elan zich over de samenleving uit. Ook wetenschap deelde in dat opborrelend vooruitgangsgeloof. Sterker nog, wetenschappers kwamen met verhoogd krediet uit het oorlogsgeweld. Dat zij in de verborgenheid van hun laboratoria nietsontziende chemische wapens hadden ontworpen, bleek geen negatieve weerklank te hebben op de manier waarop wetenschap nu werd geëvalueerd.[1] Integendeel, het vertrouwen in de wetenschap kreeg vleugels door de euforie van de overwinning. Wetenschappers aan Geallieerde zijde werden niet als de spin doctors van de gruwel aangewezen, maar wel geroemd als de ruggengraat van de strijdmacht. En zelfs voor het Duitse wetenschapssysteem bleef de bewondering die voor de oorlog had bestaan grotendeels overeind.


Wetenschap zegeviert
Gasmaskers bij Ieper.jpg
Soldaten met gasmaskers, Ieper 1917. Bron: Captain Frank Hurley via Wikimedia Commons.


En zo begon Athena, beschermvrouw van de wetenschap, aan een onstuitbare marche de gloire in de Belgische maatschappij. In het nationaal herstelplan kreeg de heropbouw van de wetenschappelijke infrastructuur een prominente plaats naast de voedselbevoorrading en het ruimen van puin. Vooral de grote investeerders en industriëlen richtten zich tot wetenschap voor de heropbouw van de natie. Deze elite was ervan overtuigd dat sponsoring van zuiver wetenschappelijk onderzoek op termijn de nationale industrie ten goede zou komen, omdat het nuttige toepassingen zou genereren. Onder impuls van de zakenmannen Emile Francqui en Herbert Hoover en enkele hoogleraren kwam daarom in 1920 de Universitaire Stichting tot stand. De stichting werd gespijsd met de resterende donaties en de opbrengst van de verkoop van voedseloverschotten van de Commission for the Relief of Belgium en het Nationaal Hulp- en Voedselcomité. Die waren goed voor een budget van 55 miljoen frank. Het gros van de schenking werd onder de Belgische universiteiten van Leuven, Gent, Brussel en Luik en de Ecole des Mines van Bergen en de Koloniale School van Brussel verdeeld. Een deel van de gelden werd opzijgezet voor beurzen voor minder gegoede studenten.


Voor de noodlijdende onderwijsinstellingen kwam de steun als geroepen. De investeringen in de wetenschappelijke infrastructuur van het hoger onderwijs waren al vóór de oorlog aan de magere kant geweest. Maar nu zaten de instellingen helemaal op het tandvlees. Allemaal ontbeerden ze de materiële uitbouw en financiële middelen die nodig waren om de komende decennia op hoog niveau onderzoek te voeren.



Tempel van de zuivere wetenschap
Francqui.gif
Emile Francqui, door J. Laudy. Bron: Brussel. Universitaire Stichting.


De beweging voor private investering in fundamentele wetenschap had vanaf 1927 aan Koning Albert I een bijzonder beschermheer. De vorst hield in oktober van dat jaar in de fabriek van Cockerill een opmerkelijk pleidooi voor industrieel wetenschapsmecenaat. Hij maakte zijn toehoorders - industriëlen en vertegenwoordigers uit het bankwezen - attent op de financiële put van de academische onderzoeksinstellingen en de onmacht van de magere Schatkist om deze te dempen. Fundamentele wetenschap, zoals deze die in de academische wereld bedreven werd, vormde nochtans de basis van toegepaste wetenschap, stelde hij. De gevleugelde woorden van de vorst maakten indruk. Tegen het voorjaar van 1928 was al 100 miljoen frank ingezameld voor de oprichting van een fonds voor subsidiëring van fundamenteel onderzoek. Een kwart ervan was afkomstig van de familie Solvay. Een maand later, in maart 1928, vond de stichtersvergadering van het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek plaats. Met deze ‘temple de la recherche fondamentale’ trad de Belgische elite eindelijk in het voetspoor van andere landen, waar de private sector al langer aan wetenschapsmecenaat deed.


De focus op fundamentele en zuivere wetenschap werd in de aanvangsjaren van het NFWO met zorg bewaard. Dit zorgde voor frustratie bij sommige industriëlen die een meer pragmatische aanpak voor het Fonds in gedachten hadden. Daarom werd in 1929 door het NFWO in samenwerking met de Commission mixte science-industrie een Bureau spécial Sciences-Industrie voor de subsidie van industrieel onderzoek opgericht. Het bureau ontving een klein deel van zijn gelden van het NFWO. In 1938 werd ook de Belgian American Educational Foundation opgericht. Deze organiseerde via stages en studiereizen uitwisselingen tussen Belgische en Amerikaanse scholars.


In de gelederen van de Staat
Laboratorium voor Arbeidsbescherming.png
Brochure van het Laboratorium voor Arbeidsbescherming.


De Belgische beleidsmakers waren vastbesloten om zich van een plek in de nieuwe moderne naoorlogse wereld te verzekeren. Voor hen school in de verwoeste samenleving de belofte om het beleid nu op een nieuwe rationele en efficiënte wijze in te richten. En wetenschap was dé manier waarop.[2] De regering gaf daarom aan wetenschap een voorname plaats in het herstel van de natie, met de oprichting van een batterij staatslaboratoria, in verschillende domeinen van het beleid. Onder meer een Laboratoire d’étallonage électrique de l’Etat, een laboratorium voor Arbeidsbescherming, een Laboratorium voor Scheikundige en Handelskundige Opzoekingen, een Staatsdefensielaboratorium en een Nationaal Instituut voor Diergeneeskundig Onderzoek zagen kort na elkaar het licht. Binnen het landbouwministerie werden een arsenaal rijkstations voor alle denkbare domeinen binnen het landbouwwetenschappelijke onderzoek: onder meer zuivel, plantenveredeling, aardappelteelt, veeteeltverbetering en plantenziekten.


Dat in de magere schatkist van de naoorlogse jaren wel budget beschikbaar bleek voor de oprichting van staatslaboratoria, is veelbetekenend. In tegenstelling tot wat traditioneel in de Belgische historiografie wordt beweerd, beschouwde de Belgische naoorlogse regering wetenschap wel als een prioriteit. Het ging de overheid echter niet om het aanmoedigen van experimentele wetenschap – daarin liet ze de universiteiten en het NFWO vrij spel – maar wel om het stimuleren van herstel en het opbouwen van een efficiënte herstelpolitiek via toepassingsgerichte, instrumentele wetenschap. Dit was het domein dat de Belgische overheid voor zichzelf afbakende.






Noten


  1. Dit was althans in België het geval. Historica Sofie Onghena toonde aan dat ons land daarmee behoorlijk uniek was. In andere landen bleef de gruwel van het moordende gas nog lange tijd de gemoederen beheersen. Onghena, Sofie, “The survival of 19th-century scientific optimism: the public discourse on science in Belgium in the aftermath of the Great War (ca. 1919-1930)”, in: Centaurus, 53 (2011), 280-305.
  2. Al tijdens haar ballingschap tussen 1914 en 1918 in het Franse Sainte-Adresse bij Le Havre had de regering het herstel van de staat en vooral van de nationale industrie met wetenschappelijke initiatieven voorbereid. Zie themanotitie Wetenschap onder bezetting (1914-1918).


Bibliografie


  • Onghena, Sofie, “The survival of 19th-century scientific optimism: the public discourse on science in Belgium in the aftermath of the Great War (ca. 1919-1930)”, in: Centaurus, 53 (2011), 280-305.
  • De Schaepdrijver, Sophie, De Groote Oorlog: het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, 2013, Antwerpen.
  • Diser, Lyvia, Ambtenaren in witte jas. Laboratoriumwetenschap in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Onuitgegeven proefschrift, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 2013.
  • Diser, Lyvia, Wetenschap op de proef. Laboratoria in het Belgisch overheidsbeleid (1870-1940), Leuven, 2016.
  • Bertrams, Kenneth, Universités et Entreprises. Milieux académiques et industriels en Belgique, 1880-1970, Brussel, 2006.