Meridiaanlijn van Quetelet in Brussel
Meridiaanlijn, vervaardigd door Adolphe Quetelet in 1836, in Brussel.
Zie ook:
Voorstelling
De meridiaanlijn is gevisualiseerd in een messing strip van drie millimeter breed en ongeveer 34 meter lang die in de vloer van de Sint-Michiel en Sint-Goedele Kathedraal is ingeslepen. De lijn loopt door het schip van het kerkgebouw en gaat een beetje schuin van portaal naar portaal, in een min of meer noord-zuid gerichte as. Ze volgt daarmee precies de geografische meridiaan van deze plek. Op sommige plaatsen is de lijn door stoelen aan het zicht onttrokken. Ze loopt echter dwars óver het recent gebouwde altaar. In de hoogte, boven de lijn, in de zuidelijke dwarsbeuk kan men op 10,5 meter hoogte een kleine ronde opening in één van de glas-in-loodramen ontwaren. Dit is het oculus. De ronde lichtvlek die door het oculus valt, maakt een baan over de kerkvloer. Op de astronomische middag kruist de lichtvlek de meridiaanlijn.
In de tijd van Quetelet kon men op elk moment van het jaar de lichtvlek over de kerkvloer zien reizen. Op de winterzonnewende kon men deze zelfs, dankzij de lengte van de lijn, met een verbazende snelheid van 16 centimeter per minuut (of 3 millimeter per seconde) zien bewegen.[1] Vandaag zijn er hoge gebouwen in de omgeving die de stralen van de laagstaande winterzon tegenhouden. De meridiaanlijn is nu nog slechts operationeel van maart tot oktober.
De meridiaanlijn die vandaag te zien is, is niet de oorspronkelijke – koperen – lijn die door Quetelet in 1836 werd aangelegd. Die laatste ging bij herstelwerken aan de kerkvloer volledig verloren. In 2001, bij nieuwe renovatiewerken, werd de lijn opnieuw aangelegd. Daarbij werd veel zorg besteed aan het exact reproduceren van het originele tracé, zelfs op de plaats waar dit over het nieuwe altaar liep. Een plakkaat in vier talen met informatie over de meridiaanlijn werd aan het altaar bevestigd. Het oculus is wel authentiek.
Foto’s kan je bekijken in het artikel van Bernard Baudoux, hier.
Historiek
De astronoom Adolphe Quetelet vervaardigde deze meridiaanlijn op vraag van de overheid (koninklijk besluit van februari 1836). De aanleg ervan maakte deel uit van een grootschalig inrichtingsproject van maar liefst 41 geplande meridiaanlijnen op verschillende plaatsen in het land – waarvan Quetelet er uiteindelijk tien aanlegde. De overheid wilde met dit project de variaties in de tijdsopgave op verschillende plekken in het land harmoniseren. Steden en dorpen hanteerden op dit moment namelijk allemaal een eigen tijdsbepaling. Dat maakte dat het uur tussen verschillende plekken in België tot soms wel tot 25 minuten uiteenliep. De meridiaanlijnen van Quetelet maakten het heel gemakkelijk om het moment van de zonnemiddag voor die plek af te lezen. Via berekening of vergelijking in concordantietabellen kon men zo het middelbare uur op deze plek en in andere steden precies te weten komen.
Het was de uitbouw van het Belgische spoornetwerk (vanaf 1835) die de harmonisering plots urgent maakte. Ongelijke tijden maakten het namelijk onmogelijk om de treinen “op tijd” te laten rijden. Dat was vervelend, maar vooral levensgevaarlijk op die trajecten waar treinen in beide richtingen hetzelfde spoor gebruikten, en men dus moest weten of de tegenligger al voorbij was.
Om die reden gebood de overheid Quetelet om eerst de steden van het spoornetwerk aan te pakken, te beginnen met Brussel waar in 1835 een eerste verbinding met Mechelen werd gebouwd. Quetelet startte zijn voorbereidend onderzoek in juni 1836. Na het aanbrengen van een ronde opening in één van de glas-in-loodramen – het ‘oculus’ – markeerde Quetelet vanaf een halfuur vóór de zonnedoorgang tot een half uur erna, elke minuut de positie van de lichtvlek. Dankzij deze aanduidingen kon hij heel precies de meridiaanlijn uitmeten. Na enkele controles op andere tijdstippen, die door Quetelets medewerkers werden gedaan, konden de uitvoeringswerken beginnen. De lijn werd uitgeslepen tot op een diepte van 1 cm en een koperen strook van drie millimeter dik werd erin aangebracht. Op sommige plaatsen liep de lijn over graven! Quetelet koos voor koper, omdat dit materiaal het licht goed weerkaatste. Hij voegde ook aan weerszijden van de lijn drie extra lijnen toe, op “5 minuten” afstand van elkaar, om een extra tijdsmarge voor het aflezen te creëren indien de zon rond de astronomische middag versluierd zou zijn. De meridiaanlijn was nu klaar voor gebruik. Quetelet gaf in zijn rapport aan de minister van Binnenlandse Zaken een uitgebreide beschrijving van hoe hij deze eerste meridiaanlijn heeft gemaakt. De astronoom publiceerde dit rapport ook in zijn tijdschrift Correspondance mathématique et physique (1839).[2]
De positieve effecten van de Brusselse meridiaanlijn volgden snel, merkte Quetelet in zijn rapport tevreden op: de publieke klokken in de hoofdstad liepen nu veel correcter. Al enkele jaren na de aanleg van de meridiaanlijn werd het hele systeem nochtans overbodig. Treinbestuurders namen een klok mee op de trein. En de telegraaf maakte het vanaf 1840 mogelijk om heel snel het juiste uur door te seinen. De meridiaanlijn raakte dus buiten gebruik, en al snel ook in verval. Door het slijten van de kerkvloer werd het steeds moeilijker om het tracée nog te zien. De zijlijnen raakten door het verplaatsen van tegels helemaal verspreid. In 1950 bleek ook het oculus, na een raamrestauratie niet meer op de goede plek te zitten. Grote herstelwerken in 1988 vernietigden de lijn compleet.
In 2001 werd de lijn uiteindelijk in ere hersteld, op initiatief van de toenmalige directeur van het Koninklijk Observatorium Paul Pâquet en enkele gnomonicaliefhebbers, en met hulp van astronoom André Koeckelenbergh. Op 21 juni van dat jaar werd ze feestelijk opnieuw in gebruik genomen. Vandaag is ze nog steeds te bezichtigen.
Locatie
Quetelet koos de locatie van de Sint-Michiel en Sint-Goedele Kathedraal niet zomaar. Verschillende aspecten maakten dat de astronoom deze locatie voor zijn project ideaal achtte. De kerk was goed georiënteerd, en lang genoeg om een noord-zuidlijn van enkele tientallen meter te bevatten. Zo’n lange lijn was nodig om zowel in de zomer, wanneer de zon hoog stond, als in de winter, wanneer ze laag stond, stralen of schaduw te kunnen vangen. Ze was ook relatief duister, zodat met de lichtvlek van het oculus makkelijk zou zien. Maar ook het historische en culturele betekenis maakte de site tot een uitgelezen plek. Quetelet hechtte er bovendien belang aan dat zoveel mogelijk mensen zijn zonnewijzer in werking zouden kunnen zien. Publieke toegankelijkheid was in zijn ogen een cruciale voorwaarde bij de keuze van een locatie. Als religieus toevluchtsoord gaf een kerk deze garantie. Hoewel, Quetelet merkte na een tijdje op dat kerken de neiging hadden hun poorten te sluiten… op de middag. Dat was een streep door zijn rekening.
Quetelet had geen moeite om de kerkraad en de deken te overtuigen om mee te werken. De door licht gevisualiseerde vergankelijkheid van de tijd paste goed bij de symbolenwereld van het katholiek geloof. Veel kerken over heel Europa bezaten om deze reden al eeuwenlang zonnewijzers en meridiaanlijnen.
Bibliografie
- Quetelet, Adolphe, "Rapport", in: Correspondance mathématique et physique, 11 (1839), 314-329.
- Van Boxmeer, Henri, “Poussières d’archives. Les méridiennes de Quetelet (suite). La méridienne de Bruxelles”, in: Ciel et terre, 11 (1995), nr. 4 , 112-114.
- Baudoux, Bernard, “Les Méridiennes de Quetelet. 1. La méridienne de Bruxelles”, in: L'astronomie, (2010), nr. 32, 46-47.
Noten
- ↑ Ter vergelijking: op 21 juni kruipt de lichtvlek aan een snelheid van 5 centimeter per minuut over de vloer.
- ↑ De volledige beschrijving van de werkwijze voor de Brusselse meridian is te vinden in Correspondance mathématique et physique, 11 (1839), 316-319.