Museum voor Wetenschappen en Letteren
Historiek
Na de opheffing van de Ecole centrale van Brussel in 1802, werden de wetenschappelijke collecties door het Brusselse stadsbestuur toevertrouwd aan de broers Josse Dekin, directeur van de kruidentuin van de Ecole centrale, en Adrien Dekin (1768-1823), hoogleraar aan de Ecole centrale te Antwerpen. Adrien Dekin werd ook verzocht om gratis colleges te geven in de natuurlijke historie en de fysica, toegepast op de kunsten, nijverheid, handel en landbouw. In 1806 werd zijn cursus toegevoegd aan de Ecole de Médecine.
De Ecole centrale was in Brussel gevestigd in het Oude Hof van Karel van Lotharingen. Op 9 april 1811 werden de gebouwen van het Oude Hof met de erin aanwezige instrumenten (voor een belangrijk deel afkomstig uit de collecties van de Oude Leuvense universiteit), overgedragen aan de stad Brussel. In 1822 werd door een Administratieve Commissie een inventaris opgesteld van de collectie. Quetelet werd in 1823 belast met de bewaring van en het toezicht op de verzamelingen in het Oude Hof.
Ad. Quetelet en Pierre-Auguste-Joseph Drapiez (1778-1856) waren de initiatiefnemers tot de oprichting van het Museum voor Wetenschappen en Letteren. Beiden waren zeer actief in de popularisering van de wetenschappen. Drapiez gaf met J.B. van Mons en J.B. Bory de St Vincent (1778-1846) de Annales générales des sciences physique uit. In oktober 1824 begon Drapiez in het Oude Hof aanvullende lessen te geven aan de leerlingen van het Atheneum van Brussel. Ook Ad. Quetelet gaf vanaf 1824 (of mogelijk al 1822) in het Oude Hof gratis onderwijs in de experimentele fysica en de astronomie, later ook in de wiskunde.
De oprichting van het Museum werd ook ondersteund door A.R. Falck, die het openbaar onderwijs beschouwde als een middel tot verspreiding van beschaving en hogere cultuur.
Het Museum werd opgericht door koninklijk besluit van 27 december 1826. Het doel was om openbare lessen over letteren, wetenschappen en schone kunsten te geven voor inwoners van de "meer beschaafde klasse" van Brussel. De hoogleraren werden aangeduid en benoemd door de Minister van Binnenlandse Zaken. Zij ontvingen hiervoor een vergoeding van 500 gulden. De lessen zouden plaatsvinden in de lokalen van het Oude Hof, dat voortaan vaak als Museum werd aangeduid.
A. Baron (1794-1862) | algemene literatuur |
L. Dewez (1760-1834) | geschiedenis van de Nederlanden |
Pierre-Auguste-Joseph Drapiez (1778-1856) | algemene scheikunde |
J. Kickx (1775-1831) | botanica |
U. Lauts (1787-1862) | nationale literatuur |
Ph. Lesbroussart (1781-1855) | algemene geschiedenis |
N. Roget (1790-1865) | bouwkunde |
P. Vanderlinden (1797-1831) | dierkunde |
S. van de Weyer (1802-1874) | geschiedenis van de wijsbegeerte |
Ad. Quetelet (1796-1874) | geschiedenis van de wetenschappen |
Quetelet bleef naast zijn onderwijs in het Museum, zijn vroegere openbare lessen in de fysica en de astonomie verderzetten in hetzelfde gebouw.
Het docentencorps werd op 28 april 1827 uitgebreid met drie nieuwe leden: Jules Kindt, Guillaume-Adolphe Nerenburger en P.F. Verhulst. Zij werden belast met het onderwijs in de wiskunde.
In 1828 stopte Drapiez met zijn onderwijs. De lessen scheikunde werd vanaf 30 januari 1829 gegeven door Charles-Etienne Guillery. In hetzelfde jaar werd ook A. Engelspach-Larivière benoemd tot docent geologie en mineralogie, maar hij kon zijn leerstoel uiteindelijk toch niet bekleden. P.J. Graux gaf onderwijs in de zoölogie, de fysiologie en de hygiëne. Na het overlijden van J. Kickx père, werd zijn onderwijs onmiddellijk overgenomen door zijn zoon Jean Kickx.
Bij de Belgische onafhankelijkheid kam de organisatie van het Museum op losse schroeven te staan. De honoraria werden nog uitbetaald in 1831, maar niet meer in 1832 en 1833 (later wel met terugwerkende kracht). Toch lijkt het Museum te hebben verdergewerkt, hoewel er nogal wat verschuivingen waren in het personeel. In 1832 verscheen nog een tweede volume van de Annales.
In 1834 sloot het Brussels stadsbestuur zich aan bij het initiatief om in de stad een universiteit op te richten. Het stelde de gebouwen en de fondsen van het Museum ter beschikking van de nieuwe universiteit. Het Museum werd definitief opgeheven. Niet minder dan acht professoren van het Museum werden aan de nieuwe universiteit benoemd: Bergeron (die Lesbroussart had vervangen), Baron en Van de Weyer aan de faculteit Letteren en Wijsgebeerte; Kindt, Guillery, Verhulst en Kickx aan de faculteit Wetenschappen; Graux aan de faculteit Geneeskunde. Quetelet weigerde als directeur van de sterrenwacht een hoogleraarschap aan de vrije universiteit, maar stelde zijn observatorium ter beschikking voor de studenten astronomie. Dewez overleed in 1834.
Ook aan de in 1834 geopende Militaire School werden verschillende professoren van het Museum benoemd: Baron, Guillery, Nerenburger, Verhulst en Quetelet. Lesbroussart en Baron werden hoogleraar aan de universiteit van Luik. Kickx aanvaardde in 1835 de leerstoel botanica aan de universiteit van Gent.
Publicaties
- Annales du Musée des Sciences et des Lettres de Bruxelles, 1827, vol. 1 (84 blz.), vol. 2 (170 blz.)
- Annales du Musée des Sciences et des Lettres de Bruxelles, 1832, 56 blz.
- Cursussen, gepubliceerd door docenten van het Museum
- J. Kickx, Résumé du cours de minéralogie et de botanique donné au musée de Bruxelles., Brussel, H. Tarlier et M. Hayez, 1828.
- Dewez, Cours d'histoire belgique (1833). Zie recensie, verschenen in Bulletin bibliographique de la première série des Archives historiques et littéraires du nord de la France,..., Valenciennes, 1829-1836, p. 172-175.
- E. Guillery, Cours de chimie, Brussel/Mons, 1834.
- J.E. Kindt, Cours de mécanique physique appliqué aux arts et à l'industrie, Brussel: H. Remy, 1834.
Bibliografie
- VANPAEMEL, Geert, "Onderwijs voor 'de meer beschaafde klasse'. Het Museum voor Wetenschappen en Letteren te Brussel (1826-1834)", in Scientiarum Historia 23 (1997) 3-19. Met tekst van het oprichtingsbesluit van 27 december 1826.
- STECHER, J., "Anton Reinhard Falck et le Musée des sciences et des lettres de Bruxelles en 1827", Bulletin de l'Académie royale de Belgique, 3de reeks, 3 (1882), 619-653.