Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique

From Bestor_NL
Jump to: navigation, search
L'illustration Européenne, 36 (1871), 281. Via Wikimedia Commons (Loki11)

| Ga naar lijst van personen betrokken bij de Nationale plantentuin.

1967- Nationale plantentuin van België – Jardin botanique national de Belgique
1870-1967 Rijksplantentuin – Jardin Botanique de l’Etat
1797-1870 Kruidtuin van Brussel - Jardin Botanique de Bruxelles

Historiek

Met het besluit van 26 fructidor van het jaar IV (12 september 1796) zag de eerste plantentuin van Brussel het licht. Waarschijnlijk was haar oprichting bedoeld om de opgeëiste botanische verzameling van het Hof van Nassau een nieuwe stek te geven. De tuin was gelegen op de 'Hofberg' aan de Ruisbroekstraat. Ontwerper van de hortus was de toenmalige schepen en natuurkundige Joseph Van der Stegen de Putte. Hij werd de eerste directeur. Van 1797 tot 1802 was de tuin officieel verbonden aan de Centrale School van het Dijledepartement. De systematisch geklasseerde plantencollectie werd ingezet ter ondersteuning van de wetenschappelijke lessen.[1]


In 1826 bedreigden stadsvernieuwingsprojecten het voortbestaan van de tuin. Om zoveel mogelijk van de collectie te redden, richtte een aantal amateurbotanici en tuinbouwliefhebbers de Koninklijke maatschappij van kruid-, bloem- en boomkwekerijen der Nederlanden (Société royale d'horticulture des Pays-Bas) op. Het naamloos vennootschap bezorgde de plantencollectie een nieuwe thuishaven op een terrein in het toen nog landelijke gebied tussen het huidige Charles Rogierplein en de Koningsstraat. Het opzet van de Koninklijke maatschappij was economisch maar ook wetenschappelijk. Plantveredeling en de aanvulling van de verzameling met allerlei soorten planten en bomen waren hoofdbekommernissen. Botanische, tuinbouwkundige en bosbouwkundige collecties en tijdelijke tentoonstellingen zouden voortaan wetenschappelijke inzichten aan geïnteresseerde bezoekers verschaffen.


De inwijding van de tuin met zijn glooiende terrassen en gebouwen vond plaats op 1 september 1829, tijdens de eerste door de vereniging georganiseerde tentoonstelling van tuinbouwproducten. De hortus maakte indruk op zijn bezoekers.[2] Dit kon niet verhinderen dat tuin en serres het jaar nadien als slagveld voor de revolutionaire perikelen werden ingezet. De schade aan de collecties en uitrusting betekende een zware last voor een vereniging die weinig inkomsten had, maar wel aandeelhouders moest uitbetalen. Zelfs met de jaarlijkse overheidssubsidie die de maatschappij vanaf 1837 ontving, bleven de eindjes moeilijk aan elkaar te knopen. De vereniging vormde zich daarom in 1837 om tot een commerciële maatschappij, onder een nieuwe naam, de Société royale d’horticulture de Belgique. Ze verkocht een deel van het terrein en ontplooide een winstgevende handel in groenten, fruit, sierplanten en bloemen. De vereniging slaagde er op die manier in om de volgende decennia het hoofd boven water te houden. De wetenschappelijke dimensie van de Jardin raakten echter volledig door de handelsbelangen ondergesneeuwd. In 1854 besliste de vereniging nog om het oorspronkelijke wetenschappelijke karakter van de tuin te herstellen, door opnieuw een directeur met een wetenschappelijk profiel te benoemen: het werd de botanicus Henri-Guillaume Galeotti (1814-1858). Onder zijn directeurschap werd de collectie uitgebreid en een botanisch museum ingericht. Ook de oprichting van een visserijonderzoeksafdeling met aquaria – de eerste van het continent! – een vissenkweekapparaat (“machine ichtyogénique”) en een kunstmatige rivier met forellen diende het wetenschappelijke karakter van de tuin kracht bij te zetten.[3]Maar de dringende renovatie van de serres en de noodzakelijke installatie van een verwarmingssysteem betekende de doodssteek voor de Société: in 1870 ontbond ze zichzelf. De Belgische staat kocht, door tussenkomst van de botanicus en staatsman Barthélémy Dumortier het terrein en de gebouwen.


Crepin.png

Als rijksinstelling vond de tuin een nieuwe adem. De wetenschappelijke doelstelling kreeg onder de opeenvolgende bestuurders alle ruimte. François Crépin (1876-1901) zette tijdens zijn lange bestuursperiode de toon: hij slaagde erin het rijke herbarium van de Münchense botanicus Carl Friedrich Philipp von Martius door de overheid te laten aankopen en in de tuin onder te brengen. Het herbarium vestigde in zekere zin de wetenschappelijke faam van het jonge rijksinstituut, omwille van al het nieuwe onderzoeksmateriaal dat het bevatte, en dit was ook Crépins bedoeling. Crépin droeg ook zijn eigen herbarium wilde rozen over. Hij vormde de herbariumzaal om tot het centrum van wetenschappelijk onderzoek aan de Rijksplantentuin. Gedurende de volgende decennia groeide het nationaal herbarium en de plantencollectie door schenkingen en aankopen alsmaar aan. Nieuwe serres werden gebouwd. Een overzicht van de ontwikkeling van het nationaal herbarium van de plantentuin vindt men op de website van de Nationale Plantentuin. Op het einde van de eeuw werd ook met de studie van de Midden-Afrikaanse flora begonnen. De Société royale de botanique de Belgique en de Société belge de microscopie werd onderdak in de gebouwen van de tuin aangeboden, waardoor een vruchtbare wetenschappelijk samenwerking kon ontstaan. Anderzijds werd vanaf 1870 ook de amusementswaarde van het park uitgebreid: elk terras werd in een specifieke bouwstijl uitgewerkt, beeldhouwwerken, franjes en artificiële rotspartijen sierden de tuin. Voortaan was de plantentuin ook een openbaar wandelpark waar burgers van botanische en architecturale diversiteit en van een schitterend panorama konden genieten.


Nieuwe stedenbouwkundige projecten en vooral de beperkte ruimte om al de collecties een plaats te geven, maakten het behoud van de Kruidtuin in het hart van Brussel onmogelijk. In 1939 week de tuin daarom uit naar het domein van Bouchout in Meise, dat in staatseigendom was. Met de bouw van het grote Plantenpaleis, een kassencomplex met dertien broeikassen, werd in 1947 aangevangen. Het herbarium breidde vanaf deze tijd zo snel uit dat er tussen 1985 en 1987 een nieuwe vleugel werd opgetrokken. Hierin werd het departement Cryptogamen (Bryophyten en Thallophyten) met bijbehorende mycologische, bryologische en phycologische collecties ondergebracht. Vandaag telt de collectie meer dan 18.000 soorten levende planten. De plantentuin is ook gespecialiseerd in het bewaren van zaden van wilde planten in een zaadbank.

Directeurs

1797: Joseph-François-Philippe van der Stegen de Putte. Tot 1799
Wellicht de facto bestuur van chef-jardinier Josse Dekin
1809: Adrien Dekin
1823: Pierre Nyst
1826: Louis Wellens van ten Meulenberg
1854: Henri-Guillaume Galeotti. Tot 1858
1870: Jean-Edouard Bommer
1875: Édouard-François Dupont
1876: François Crépin
1901: Théophile Durand
1912: Emile de Wildeman
1931: Walter Robyns
1966: Fernand Demaret
1976: Ernest Petit
1991: Jan Rammeloo

Locaties

  • 1797-1826: Ruisbroekstraat, Brussel
  • 1829-1939: Tussen huidige Charles Rogierplein en de Koningsstraat, locatie van huidig cultureel centrum ‘‘Le Botanique’’, Brussel
  • 1939- ..: Domein van Bouchout, Nieuwelaan 38, Meise



Publicaties

  • NYST, Pierre,Catalogue des plantes cultivées dans le Jardin botanique de la ville de Bruxelles, Brussel, 1826. Dit is de allereerste catalogus van de plantentuin
  • GALLEOTTI, Henri, Journal d’horticulture pratique de la Belgique : revue de l’horticulture belge et étrangère, (1857-1860).

Tijdschrift van de Plantentuin onder wisselende titels:


Bibliografie

  • DIAGRE, Denis, “Histoire du jardin botanique de Bruxelles (1830-1837): des premiers sources au désespoir, de l’idéalisme au pragmatisme de survie…”, in Scientiarum Historia, 2 (2002), 17-58.
  • DIAGRE, Denis, Le Jardin botanique de Bruxelles. 1826-1912. Reflet de la Belgique, enfant de l'Afrique, Brussel: Académie royale de Belgique. Editions, 2012.
  • André Lawalrée, "De Plantkunde" in: Robert Halleux, Geert Vanpaemel, Jan Vandersmissen en Andrée Despy-Meyer (red.), Geschiedenis van de wetenschappen in België 1815-2000, Brussel: Dexia/La Renaissance du livre, 2001, vol. 1, 245-256.
  • Le Jardin botanique national de Belgique. 1870-1970, 1970.
  • RICQUIER J.-C., Le Botanique de 1829 à nos jours, 1993.
  • WITTE E., Le Jardin botanique de la S.A. "Société Royale d'Horticulture des Pays-Bas" (1826-1870) in Histoire des jardins botaniques de Bruxelles. 1870-1970, 1970, 7-19 .



Noten

  1. Eugène Van Bemmel, Histoire de St-Josse-ten-Noode et de Schaerbeek...: Accompagnée de 2 cartes et de plusieurs tableaux de statistique, Sint-Joost-Ten-Node, 1869, 122-124 op Google e-Books
  2. Journal d'agriculture, d'horticulture, d'économie rurale et des manufactures du Royaume des Pays-Bas, 10 (1829), 46-47.
  3. De speciaal hiervoor opgerichte Société belge de Pisciculture had haar zetel in de botanische tuin.